'Je moet bij me blijven, je moet hier blijven. Ik kan niet zonder je, dat weetje wel.'

Bart ging op de rand van het bed zitten. Hij liet zijn vingers langs de huid van haar benen gaan, streelde haar heup, haar lendenen, haar zij, kwam uit bij haar borsten. Ze sprak zijn gedachten rechtstreeks uit. Hij begreep het volledig, en tegelijk was het onbegrijpelijk: vorige week had hij hier voor het eerst in haar winkel gestaan.

'Waarom blijf je niet bij me?'

'Dat kan ik niet. Dat weet je wel.'

Josje draaide van hem weg. Ze lag nu met haar rug naar hem toe. Met zijn ogen volgde hij de lijn van haar rug naar haar billen. De opwinding gloeide en werd bijna te hevig. Hij moest zichzelf dwingen om op te staan en zijn kleren aan te trekken. Nee, eerst onder de douche. 'Wanneer bij een man zaaduitstorting plaats heeft, dan zal hij zijn gehele lichaam in water baden en hij zal onrein zijn tot de avond.' Het liep nu al tegen twaalf uur. Zo laat kwam hij nooit thuis van een vergadering. Met de auto was het op z'n hoogst een klein uur en zo'n vergadering duurde gewoonlijk tot tien uur, maximaal halfelf. Kon hij zeggen dat hij pech had gehad, dat de auto niet wilde starten? Was blijven praten met collega's? Nog meer leugens, nog meer bedrog?

De waterstraal van de douche maakte hem helder, maar die helderheid bracht geen oplossing, eerder het tegendeel. Scherp omlijnd stonden ze tegenover elkaar, Josje en Evelien, Evelien en

Josje. En hij daartussen. De gedachte daaraan was barre werkelijkheid geworden. Dit mocht hij Evelien niet aandoen. Het ging er niet alleen om dat hij haar trouw had beloofd, maar ze hadden een goed huwelijk, ze waren gelukkig met z'n drieën. Dat zou hij niet in de waagschaal mogen stellen. Evelien verdiende dit niet, absoluut niet. Als er iemand was die hem na stond, dan was zij het wel.

Hij had zijn kleren aangetrokken, en stond in de deuropening van de slaapkamer, onmachtig om naar Josje toe te gaan, omdat hij wist dat hij dan zou blijven. 'Ik moet weg.'

Ze was onder het dekbed gaan liggen en reageerde niet.

'Kan ik er zo uit of moet je de deur nog op slot doen?'

Ze zei niets.

Hij ging naar buiten door de achterdeur en liep enkele honderden meters naar het parkeerterrein bij de supermarkt waar zijn auto stond. Er was niemand op straat, het dorp sliep. Niemand wist hiervan.

Van een afstand zag hij dat er licht brandde in de huiskamer. Evelien was dus op, terwijl het bijna kwart over twaalf was. Misschien was ze met een boek in haar handen op de bank in slaap gevallen. Dat overkwam haar wel vaker.

Ze zat op de bank en had Bartjan, die een rood behuild gezicht had, op schoot.

'Wat is er aan de hand?' bracht Bart moeizaam uit.

'Hij is ziek,' zei Evelien met vlakke stem. 'Koorts, veertig graden. Veldkamp is geweest. Die zegt dat we even moeten afwachten. Hij kon niks vinden.' Ze sloeg haar ogen neer.

'Lag-ie te huilen?'

Ze knikte.

'En nu verder?'

'Gewoon een tijdje aanzien. Zo is het vaak bij kleine kinderen: de koorts komt plotseling op en verdwijnt dan weer net zo snel of nog sneller.'

'Wat doen we nu?'

'Ik leg hem zo in z'n bedje. Kijken of-ie gaat slapen.'

'Zal ik dan ook alvast naar bed gaan?' 'Nee, ik kom zo weer beneden.'

Hij proefde een lichte dreiging in haar stem. Of was het onzekerheid? Angst? De niet te temmen angst dat er iets ergs met Bartjan aan de hand was of zou gebeuren?

Na een minuut of tien was ze weer beneden, ik geloof dat-ie slaapt. Ik heb zin in een glaasje wijn. Wil jij een fles openmaken?'

'Nu nog?'

'Ja, nu nog.'

Bart ontkurkte een fles en schonk twee glazen in. Evelien bleef de hele tijd zwijgen. Ze zei zelfs niets toen ze het glas aanpakte.

'Proost.'

'Proost.'

Stilte.

'Hij zal wel slapen,' zei Bart.

Evelien knikte. 'En hoe was de vergadering?' vroeg ze.

Hij haalde zijn schouders op. 'Ach... 't ging wel. Dat hele Samen op weg-gebeuren blijft een moeizaam iets.'

'O, moeizaam?' Eveliens stem had een onbekende, venijnige bijklank. Misschien was ze alleen maar van de kaart door de koorts van Bartjan.

'Ja.'

'Theo Honselaar wist nergens van.'

'Hè?'

'Theo Honselaar wist nergens van,' herhaalde ze. 'Er was helemaal geen vergadering van de classis.'

'Heb je... heb je hém dan gebeld?'

Ze knikte, haar ogen naar de grond gericht.

Wat wist ze, wat vermoedde ze? Alle overwegingen en bedenkingen flitsten in topsnelheid door zijn hoofd.

'Wat is er aan de hand?' Ze vroeg het bijna fluisterend, of ze de vraag niet durfde te stellen.

Hij dronk van zijn wijn. Nam nog een slok. Staarde voor zich uit. Wreef met zijn handen over zijn gezicht. Wilde de tijd uitrekken, overbruggen, overwinnen. Alles overwinnen.

'Je doet zo vreemd de laatste dagen. Het is of er een scherm om je heen hangt, iets waar ik niet doorheen kan dringen. Wat heb je, wat is er?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Ik weet niet wat ik moet zeggen.'

'Is er een of ander probleem of zo... iets waar je over inzit.'

'Ja, wel een probleem.' Probleem, dat was verdomme het understatement van het jaar. Hij ging staan. Waarom begreep hij niet.

'Kan ik je er misschien mee helpen?'

'Ik ben bang van niet.' Hij pakte de wijnfles en schonk zijn lege glas vol. 'Jij ook nog?'

'Nee, dank je.' Haar stem klonk omfloerst. 'We hebben elkaar altijd...' begon ze. 'We zouden elkaar met alles... Schenk toch maar in. Dank je. Is er... Is er misschien iets met een lid van de gemeente, een probleem, een kwestie waar jij bijgehaald bent of zo? Dan kun je het me toch vertellen?'

Iets dergelijks vermoedde ze waarschijnlijk: een probleem van andere mensen waar hij in zijn rol van dominee bij betrokken was geraakt, en dat hem had overspoeld, dat hij misschien wel tot het zijne had gemaakt. Zou hij iets kunnen verzinnen en kunnen verwijzen naar zijn ambtsgeheim om er verder niet op in te hoeven gaan? Nee, hij had al meer dan genoeg gelogen. Het moest op zijn gezicht te lezen zijn, aan zijn stem te horen.

'Ik heb een verhouding.' Hij zei het helder en duidelijk, schrok bijna van het geluid.

'Wat?'

ik heb een verhouding.' Het woord was zo vreemd, leek helemaal niet van toepassing op Josje en hem.

Ze keek hem aan, knipperde even met haar ogen, en zei toen: 'Dat kan niet, dat bestaat niet.'

'Vanavond was ik bij haar. Er was helemaal geen vergadering, maar dat wist je al. Het was een smoes, een leugen.'

'Nee,' zei Evelien, 'nee, nee, nee.'

'Het is wel waar, Evelien. Ik heb...'

Ze drukte de palmen van haar handen tegen haar oren, en schreeuwde: 'Nee, nee, het is niet waar. Je liegt. Het is niet waar.'

'Hen beetje stil. Straks wordt Bartjan weer wakker.'

'Je liegt. Het is niet waar. Waarom lieg je tegen me? Waarom zeg je zoiets verschrikkelijks als het niet waar is?'

Midden in de nacht werd Josje wakker. Ze had het gevoel dat ze met Bart kon praten, nu, hier. Hij was haar nabij. 'Dag Bart,' fluisterde ze. 'Kom je naast me liggen? Nu, vannacht, morgennacht? Zal ik je verwennen? Ja, ik wil je graag verwennen. Dan verwen ik mezelf ook. Liefde is ook egoïstisch. Dat weet je toch? Ga maar liggen, ontspan je, denk niet, droom alleen maar, laat je geest wegglijden, er is niks behalve wij tweeën, dat weet je toch, Bart? Voel je mijn handen? Concentreer je op de plekken die ik aanraak, voel waar onze lichamen elkaar raken. Begrijp je wat de boodschap van mijn handen is, weetje wat ze willen zeggen? Ja, je weet het. Ik kan het voelen. Ik kan voelen hoe je lichaam reageert.'

Ze stond op, rookte een sigaret en ging weer naar bed.

Het bed was nog nooit zoveel te groot geweest. Evelien was aan de rand van het matras gaan liggen. Bart lag in de logeerkamer. Sliep hij wél? Ze kon het zich niet voorstellen. Ze kon zich helemaal niets meer voorstellen.

Meteen wilde beweging draaide ze zich op haar andere zij. Als hij nu de slaapkamer binnen zou komen, en zou vertellen dat het allemaal nietwaar was, dan geloofde ze het. Hij en die vrouw uit het winkeltje met ouwe spullen. Plotseling sneed het als een vlijmscherp mes door haar heen: vanmiddag was ze daar geweest, ze had met haar gepraat, ze had iets voor Bart gekocht. En die vrouw had doodnormaal met haar staan praten, alsof ze een gewone klant was. De pijn schroeide. Het zweet brak haar uit. Ze lag te rillen in bed, en schopte wild met haar benen. Ze had daarvoor gek gestaan in die winkel. Dievrouw, die Josje, dat mens, dat verschrikkelijke mens, had toen al met Bart geslapen, en ze had met haar gepraat of er niets aan de hand was.

Evelien stapte uit bed. Ze moest naar haar toe. Dit was niet te verdragen. Zo kon ze niet leven.Bart keek met wijdopen ogen naar het plafond. Nooit meer Jos- je. Hij had het moeten beloven. Nee, hij wilde het ook beloven. Zou het ooit weer goed worden tussen Evelien en hem? Ze hadden na haar heftige huilbui, waar geen eind aan leek te komen, nauwelijks meer gepraat. Zij had niets gevraagd, hij had niets uitgelegd. Die huilbui deed een beetje denken aan die keer toen ze die spontane abortus had gehad, zo'n vier jaar geleden. Hysterisch was ze geweest, dagenlang, en niet te benaderen. Dat was ook zo toen ze met haar studie was opgehouden. In het begin had hij geprobeerd om met haar te praten, maar dat was onmogelijk. Ze schreeuwde en huilde, en was zelfs een keer midden in de nacht weggelopen na een gesprek over haar kwaliteiten en mogelijkheden, een gesprek dat steeds meer een hevig opgedraaide ruzie werd. De volgende dag was ze pas aan het eind van de middag teruggekomen. Ze had niet gezegd waar ze had geslapen en hij had het niet gevraagd. Dagenlang had ze hem ontweken. Als hun ogen elkaar kruisten, zag hij haar schichtige blik.

Hij probeerde zich nu voor te stellen hoe het verder zou moeten. Als een wanhopige scenarioschrijver die verschillende intriges verzint, maar niet op de juiste, de meest overtuigende weet te komen, was hij de mogelijkheden nagelopen. In principe waren er drie opties, had hij zichzelf de afgelopen uren al verschillende keren voorgehouden. De eerste was de meest logische: hij bleef bij Evelien en Bartjan en het was afgelopen met Josje, definitief. Dat had hij ook al gezegd, maar Evelien was zo in de war dat hij zich afvroeg wat ze ervan begrepen had. De tweede: hij ging scheiden van Evelien en begon een vaste relatie met Josje, ging misschien wel met haar samenwonen. De derde variant was een combinatie: hij bleef bij Evelien en had een verhouding met Josje. Hij herinnerde zich weer die dagdroom: met z'n drieën in een rijtuig, een picknickmand tussen hen in.Nummer drie was sowieso onmogelijk. Evelien zou het niet accepteren. Een geheime relatie was absoluut uitgesloten. Bovendien, als het in het dorp bekend zou worden, dan werd het heel moeilijk. Zijn prestige, zijn naam, zijn positie. Alles zou besmet zijn met de bacterie van ontrouw. Hoe zou hij goede raad kunnen geven als het ging om opvoeding en relaties? Hoe zou hij een preek kunnen houden in een huwelijksdienst? Vaak ging hij uit van één Korintiërs dertien. 'Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het dat ik profetische gaven had en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets.' En zo verder. Jochem had die tekst ook gebruikt in zijn toespraak bij hun huwelijk. Ik ware niets.

Nee, de derde optie was een doodlopende, nauwe, grauwe steeg. Hij had overigens van anderen ook nooit begrepen hoe ze zoiets vol konden houden, wat dat betekende voor een relatie. Je kwam bij de één vandaan, en kroop weer bij de ander in bed? Maar wat zou hij vannacht hebben gedaan als Evelien niets had vermoed en al had liggen slapen?

De tweede mogelijkheid, was die wel realistisch? Weg van Evelien en Bartjan. Misschien een omgangsregeling met Bartjan ofzoiets. Maar dat was ook onmogelijk. Hij kon zich die situatie simpelweg niet voorstellen. En zou hij in dat geval hier dominee kunnen blijven? Natuurlijk, er waren gescheiden dominees, maar hier, in dit dorp, met deze mensen? Met de Braamhorsten en de Van der Toorns? Ze waren niet bekrompen, maar ook verre van ruimdenkend. Ja, echtscheidingen, ze kwamen voor, zoals bij Herbert en Linda van Tellingen. Als mensen het echt, absoluut niet meer met elkaar konden vinden, dan was een scheiding misschien het beste. Maar golden voor een dominee wel dezelfde regels? De meeste mensen zouden het trouwens voor Evelien opnemen, en terecht.

Hij schoot weer terug naar het derde scenario. Nee, geen sprake van, hij zat vast aan de eerste optie. Het beste was als Josje zou verhuizen, liefst zo ver mogelijk hier vandaan. Hij moest haar bewegen om haar winkel hier te verkopen en ergens anders een nieuwe start te maken. Ze zou voorgoed uit zijn leven verdwijnen, alleen een litteken achterlaten, dat eerst nog pijnlijk zou zijn. Maar het zou slijten, dat had hij andere mensen ook vaak voorgehouden. Hij werd bijna beroerd van het woord: slijten. Het schuurde over zijn lichaam, het pijnigde zijn huid. Troost zou hij moeten zoeken in zijn werk, in zijn gezin. Bartjan mocht niets merken. Die moest onbezorgd op kunnen groeien, zo harmonieus mogelijk.

Een radicaal einde van zijn verhouding met Josje. Dat moest. Dat was hij verplicht, aan zichzelf, aan zijn roeping, maar vooral aan Evelien, aan Bartjan.

Hij hoorde de deur van de slaapkamer opengaan. De adem stokte in zijn keel. Zou Evelien naar hem toe komen? Voetstappen... een zachte, onderdrukte hoest. Hij had het idee dat ze de trap afliep.

Scherp luisterde hij naar de geluiden uit het huis. Beneden, een deur. Na een tijdje de buitendeur. Ze ging de straat op, ze liep weg. Misschien had ze haar koffers gepakt, en verdween ze naar een vriendin, Charlotte bijvoorbeeld, of naar familie. Zou ze Bartjan meenemen? Zou ze zich voor hem verbergen? Reed ze weg met de auto? Hij hoorde niets, behalve geruis in zijn oren, geruis dat steeds sterker werd.

Josje lag te wachten. Waarop of op wie wist ze niet, maar ze lag te wachten. Plotseling klonk er glasgerinkel. Zo te horen was het een winkelruit. Ze trok haar ochtendjas aan en liep naar de winkel. De ruit naast de deur was kapot. Er was kennelijk iets doorheen gegooid, want er zat een gat in. Josje vloekte. Glasscherven lagen op de grond en op een kastje, waarvan wat lakwerk was beschadigd.

Josje keek naar buiten, maar er was niemand te zien. Ze zocht naar het voorwerp dat naar binnen was gegooid, waarschijnlijk een steen of zoiets. Na een paar minuten vond ze het. Het was onder een Mechelsè kast terechtgekomen. Inderdaad, een steen, maar wel een bijzondere steen. Het materiaal was lichtgekleurd en er zaten donkere tekens in, die wel runentekens leken.

Geslapen had hij niet. Nu was het bijna zes uur. Een paar uur ge- leden had hij de buitendeur weer gehoord, voetstappen op de trap en de deur van hun slaapkamer. Misschien had ze alleen maar een wandeling gemaakt.

Hij probeerde te bedenken hoe het vanochtend verder moest. Het liefst zou hij hier op bed blijven liggen in de vage hoop dat alles dan vanzelf over zou gaan. Straks zou Bartjan wakker worden. Hoe zou het met hem zijn? Vannacht was hij verder stil geweest. Misschien bleef het bij die korte, hevige koortsaanval. Een korte, hevige koortsaanval, die de vlammen liet uitslaan, dat was het tussen Josje en hem ook geweest. Geweest

En dan? Samen aan de ontbijttafel? Een gesprekje over zijn activiteiten voor vandaag? Hij moest naar het ziekenhuis: Rom- bouts een bezoekje brengen. En verder? Josje bellen? Een brief schrijven waarin hij alles uitlegde? Dat was allemaal nog wel te bedenken, maar hoe moest hij zich tegenover Evelien opstellen? Hoe zou ze zich gedragen? Hij vreesde onvoorspelbare woedeuitbarstingen en ongecontroleerde emoties. Misschien begon ze wel met het servies te smijten. Eén keer, nog voor Bartjan was geboren, had ze een kopje stukgegooid, omdat ze dacht dat hij haar niet serieus nam. Soms kon ze onverwachts heftig kwaad worden, maar dat kon even snel omslaan. Dan wilde ze hem vertroetelen en liefhebben.

Zelf initiatief nemen, dat leek het beste, maar zijn lichaam was dodelijk vermoeid. Toch kwam hij uit bed, en trok zijn kleren aan, met stramme bewegingen, alsof zijn eigen lichaam hem in de weg zat.

Hij ging naar de slaapkamer. Ze lag op haar buik, het dekbed over zich heen, haar gezicht in het kussen.

'Evelien,' zei hij, maar ze reageerde niet.

'Evelien, we moeten praten.'

Nog steeds geen teken van leven. Ze lag daar doodstil, bijna beangstigend. Hij ging op de rand van het bed zitten, en legde een hand op haar schouder.

Ze schoot overeind. 'Raak me niet aan!' Daarna liet ze zich weer terugvallen.

'Zo kunnen we niet verder,' zei hij na een paar minuten.

'Straks wordt Bartjan wakker, en wat moeten we dan?'

Ze zei niets terug.

Hij ging de kamer uit om bij Bartjan te kijken. Zijn adem klonk zwaar, alsof het hem moeite kostte om voldoende zuurstof binnen te krijgen. Bart bleef even staan. Hij sloot zijn ogen omdat het hem bijna te veel werd.

Evelien lag nog in dezelfde houding.

'Hij slaapt,' zei Bart.

Plotseling draaide ze zich om. Hij zag haar roodbehuilde ogen en wilde haar troosten.

'Raak me niet aan,' waarschuwde ze.

'Zal ik niet doen.'

Ze snoot haar neus in het kussensloop. 'Hoe vaak ben je met haar naar bed geweest?'

'Dat doet er toch niet toe.'

'Voor mij wel... voor mij doet dat er verdomme wel toe.'

'Twee keer.'

'Was het lekker?' vroeg ze met schorre stem.

Hij antwoordde niet. Eigenlijk kon hij er niet over praten, want door erover te praten, riep hij het verlangen op.

'Was het lekker? Was ze goed in bed? Liet ze je lekker klaarkomen?'

'Ik wil... eh, zo hoeven we toch niet met elkaar te praten?'

'O nee?' Ze gaf hem een stomp tegen zijn bovenarm. 'Hoeven we zo niet te praten? Bepaal jij dan hoe we moeten praten, hè, mijnheer de dominee met je mooie verhaaltjes, met je stichtelijke woorden, met je...'

'Dat moet je er niet bijhalen,' onderbrak hij haar.

'Ik bepaal zelf wel wat ik er wel of niet bij wil halen. Echtbreker! Dat ben je, een echtbreker. Je hebt vast wel een tekst uit de Bijbel paraat.'

De woorden echoden door zijn hoofd. Het begon allemaal met: 'Gij zult niet echtbreken'. Exodus. Nog meer teksten. 'Een ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd. Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren gaat en niet uw ge helè lichaam in de hel geworpen worde.'

Het ging altijd over een man die de vrouw van een ander be geerde, maar de hel bleef gelijk. Daar zat hij nu al middenin.