'Dag schat, dat heeft lang geduurd.' Ze omhelsde Bart, drukte hem tegen zich aan, zocht zijn mond. 'Bartjan vroeg al een paar keer naar je.'
'Ach, je kent dat, een paar mensen die maar bleven praten. Groeneboom was er ook, die goeie man. Nou, die heeft kind noch kraai, dus als die eenmaal aan je vastzit, kom je niet meer van hem los. Hij blijft gewoon aan je vastplakken met een soort verbaal klittenband. Of nee, eerder tweecomponentenlijm. Het is zijn enige communicatie op zo'n zondag, denk ik dan. Ik heb toch met hem te doen.'
Bart tilde Bartjan op en zwierde hem in de rondte. Bartjan gierde het uit.
'Doe je niette wild?'
Bart zette zijn zoon weer neer. 'Even andere kleren aantrekken.'
Evelien pakte een puzzel met grote houten stukken: allemaal middelen van vervoer. Ze legde de puzzel op tafel, nam Bartjan op schoot en ging met hem de puzzel maken. 'Ja, dit is een vliegtuig, die gaat door de lucht, die vliegt zo door de lucht.' Ze spreidde haar armen en maakte een zoemend geluid.
'Vliege inne lucht,' zei Bartjan.
'Ja, die vliegt in de lucht, net als de vogeltjes.'
'En waar moet het vliegtuig?'
'Inne lucht.'
Ze lachte en zoende Bartjan in z'n nek. 'Ja, natuurlijk, maar in de puzzel, waar moet-ie in de puzzel?'
'Dees.' Bartjan wees op de plek waar de tractor hoorde.
'Nee, gekkie, het vliegtuig past daar niet. Probeer maar. Kijk, hier heb je het vliegtuig, probeer hem er maar eens in te doen.'
Bartjan pakte het vliegtuig, gooide het op de grond en moest toen hard lachen.
'Dat vindt mama helemaal niet lief, als je zomaar dingen op de grond gooit.' Ze bukte zich en voordat Timmie het in zijn bek had kunnen nemen, pakte ze het puzzelstukje van de grond. 'Kijk, hier past het niet, zie je wel. Kijk 's... het moet daar. Daar past 't wel.'
Bart stond weer in de kamer. Hij droeg een spijkerbroek, een overhemd en een lichte pull-over. 'Hè, hè, dat zit er weer op voor het weekend. Vrij, eindelijk vrij. Gezegende, heerlijke vrijheid.'
'Ik had het idee dat je niet zo in vorm was, vandaag,' zei Evelien, terwijl ze een puzzelstukje voor Bartjan pakte.
'Niet in vorm? Hoezo?'
'Zomaar... datje afgeleid was, datje er niet helemaal bij was.'
'Ach... Je hebt soms van die dagen dat je minder geïnspireerd bent. Dan sta ik daar en dan denk ik van: wat doe ik hier eigenlijk? Wie ben ik dat ik hier mag staan? En dan hoor ik mezelf praten, vooral natuurlijk door die galm, die maakt het sterker. Dat ken je toch wel?'
'Natuurlijk, laatst nog bij de kring, toen... Nee, nee, niet op de grond gooien... Wil je trouwens nog koffie?'
'Nee, dank je. De koffie komt me al m'n oren uit. Als mevrouw Verlaat eenmaal koffie schenkt dan is ze ook niet meer te stoppen. Dat gaat maar door.' Hij imiteerde haar slepende dialect: 'En dominee, nog een lekker kopje koffie? Nou, zeg daar maar 's "nee" tegen. Heb ik laatst gedaan, en toen bleef ze maar vragen of de koffie soms niet goed was. Ik werd er zelf niet goed van.'
'Ja, dat ken ik. Soms lees je wel 's datje in andere culturen, onder Turkse mensen in Nederland bijvoorbeeld of bij een Afrikaanse stam nooit een aanbod mag afslaan omdat ze dan diep beledigd zijn. Nou, wat dat betreft is het hier net een Afrikaanse stam. Zeg nooit "nee", sla nooit een aanbod af.''Precies.' 'Wil je misschien iets anders?'
Hij schudde zijn hoofd. Plotseling vond ze dat hij er eenzaam en verlaten uitzag. Een man alleen. Een man die niet weet hoe het verder moet. Ze begreep niet waarom ze dat dacht. Er was iets wat haar dat influisterde. Bartjan prikte met zijn vingertje in haar arm. 'Ja, daar moet-ie. Goed zo, dat is het plekje voor de fiets.'
'Wat ga je vanmiddag doen?' vroeg Bart, nog steeds met zijn rug naar haar toegekeerd.
'We zouden toch naar m'n moeder gaan.'
Het was of ze een diepe zucht kon horen, of z'n schouders nog iets meer afzakten, maar hij zei niets. Ze herhaalde haar woorden, terwijl ze Bartjan het puzzelstukje met de motor gaf.
Bart kwam nu naar haar toe, legde een hand op haar schouder. 'Vind je het erg om alleen te gaan? Ik ben helemaal niet in de stemming. Ik weet niet... maar...'
"t Is natuurlijk leuker als je meegaat. Anders zit ik daar ook maar.'
Nu hoorde ze werkelijk een diepe zucht.
'Goed, ik ga wel alleen.'
'Neem je Bartjan mee?'
Ze keek hem aan. 'Vind je het dan niet leuk om samen met hem thuis te zijn?'
Bart streelde licht haar hals met zijn vingertoppen. 'Ik heb gewoon behoefte aan een rustig middagje alleen. Misschien ga ik wel een stukje fietsen of zo. Gewoon er even uit. De geest laten waaien.'
'Moet plassen,' zei Bartjan.
Hetzelfde moment voelde Evelien warm vocht over haar schoot stromen. 'Stoute jongen. Als je moet plassen, dan moet je dat vroeg genoeg zeggen. Dan kan je op de wc of op je potje. Moet je nou 's kijken wat je hebt gedaan! Je hebt helemaal op mama's schoot geplast. Ja, lach er maar om! Kom op, nog even op je potje. Kijken of je nog meer plas hebt. Zo moet je het leren.''Maar ze hebben het gedaan, omdat... want ze willen al die din- gen en het moet en dan gaat het zo erin, want dat willen ze niet. Dat was vroeger ook al zo. Dat hebben ze gezien, al die mensen.'
'Wat gaat er dan zo in, mam?' Evelien probeerde soms net te doen of ze nog een conversatie kon voeren met haar moeder.
'Met die dingen heb-ie gedaan, zo d'rin, nou...' De stem stierf langzaam weg tot een zacht gefluister. Evelien kon vaag wat losse woorden verstaan: maken... pakken... doen. Ze was met haar moeder in de serre gaan zitten aan het eind van de gang. De huiskamer was helemaal deprimerend met mensen die doods en leeg voor zich uit zaten te kijken, die een beetje raaskalden of op onverwachte momenten allerlei verwensingen, scheldwoorden en vloeken uitbraakten. Eigenlijk vond ze dit ook geen omgeving voor Bartjan, en ze had niet het idee dat haar moeder notitie van hem nam. is een jongen, wel een jongen, die zo doet want hij wil, dat is waar, dat hebben ze altijd gezegd... En gedaan,' had haar moeder gelispeld toen ze binnenkwamen. Toen was er ook een vrouw met een vreemd peervormig lichaam naar Evelien toe geschuifeld. De vrouw had haar stevig bij een arm gepakt. 'U moet me helpen, u moet me helpen.' Evelien had gezegd dat ze niet kon helpen, dat ze hier alleen bij haar moeder op bezoek was. De vrouw kneep in haar arm en begon te huilen. 'U moet me helpen.' Een verpleegkundige of verzorgster had zich over de vrouw ontfermd. Dat was ook ontferming, had ze bedacht. Ze zag Bart weer op de kansel staan, dat moment van onzekerheid, van twijfel.
Bartjan zat nu in een opvouwbare kinderstoel, die Evelien op een fancyfair van de kerk had gekocht. Ze had hem een lolly gegeven, hoewel ze eigenlijk tegen dat soort snoep was. Hij leek bijna in slaap te sukkelen terwijl hij verzaligd de lolly in zijn mond hield. Wat zou Bart doen? Wandelen? Fietsen? Lekker een boek lezen? Ze kon hem geen ongelijk geven dat hij niet mee wilde, maar het was zo ongewoon. Had zij iets gezegd of gedaan waardoor hij alleen thuis had willen blijven?
Haar moeder tastte naar het kopje koffie dat voor haar stond, en gooide het bijna om. Evelien reikte het haar aan. 'Hier, lekkere koffie.' 'Daar woont Hil Parelberg.' Haar moeder wees naar een flat aan de overkant.
Hil Parelberg was een jeugdvriendin van haar. Tegenwoordig noemde ze steeds weer haar naam. 'Hil Parelberg woont toch niet hier. Die woont toch in Brussel, mam.'
'Brussel zijn ze gegaan en gekomen. Maar dat weten ze nou niet meer, omdat al die mannen die er kwamen met van die grote dingen en dat kon niet en dat weten ze niet meer.'
'Nee,' zei Evelien, 'dat zijn ze vergeten. Denkt u ook niet?'
'Maar het mag wel met die dingen zo d'r voor doen. Als ze dat zien dan in die dingen, met al die bomen.' Ze wees naar voren. 'En die... die... Ik weet niet meer hoe 't heet.'
'Bladeren,' gokte Evelien. 'Ja, de bomen beginnen hun bladeren al te verliezen. Hier, drink nog maar wat van je koffie.'
Evelien zag hoe twee dunne straaltjes koffie langs haar moeders mondhoeken naar beneden dropen. Met een papieren zakdoekje veegde ze de vochtstrepen weg.
Er kwam een vrouw naar de zithoek schuifelen. Ze had een punt van haar rok beetgepakt, zodat haar onderjurk zichtbaar werd. Evelien had haar al eerder gezien. Bart noemde haar 'de dubbelprater'.
'Maar maar,' zei de vrouw tegen niemand in het bijzonder. 'We gaan gaan gaan naar naar en in de zolder zolder zolder met die dingen dingen en en ze weten weten weten weten dat het met de kinderen want de kinderen en de kinderen die willen willen...' De vrouw bleef schuin achter haar moeders rolstoel staan.
Evelien had de indruk dat haar moeder geïrriteerd raakte. Ze schoof onrustig heen en weer.
Bartjan begon plotseling kermend te huilen, alsof hij ergens enorme pijn had.
'Want want de kinderen kinderen gaan ze weten weten weten weten, mag wel naar naar de bloemen bloemen, en dan moeten moeten...' De vrouw liep weer verder. Evelien bleef van ver de woordverdubbelingen horen.Er hing een laag, grijs wolkendek, maar het was wel droog. Bart was al een keer langs het huis gefietst. Op een reclamebord stond: ANTIEK - BROCANTES - BRIC A BRAC. Bart was een groentezaak geweest, van Volkers. Op de muur had toen een bord gezeten met daarop de tekst VOLKERS' GROENTEN EN FRUIT SPRINGEN ERBOVENUIT en een illustratie: boven een kist sprongen of zweefden enkele amateuristisch geschilderde vruchten en groentesoorten. Toen Volkers vijfenzestig werd, was er geen opvolger. De zaak kon trouwens toch niet meer concurreren met de nieuwe supermarkt, strategisch gelegen tussen het oude en het nieuwe dorp.
Met grote vaart fietste hij het dorp uit. Weg, ver weg, hij wilde alles achter zich laten. Hij zag niets behalve de ongeveer tien meter asfalt voor zich, en trapte door tot hij buiten adem was. Toen ging hij langs de kant van de weg staan uithijgen, leunend op zijn zadel. Er moest een eind aan komen, nu, meteen, vandaag nog. Dit had hij nog nooit meegemaakt, nog nooit iets wat ook maar in de buurt kwam van wat hij nu voelde. Daarom was hij er ook niet op bedacht geweest. Nooit had hij rekening gehouden met de mogelijkheid. Evelien was een absolute vanzelfsprekendheid geweest, sinds hij haar op zijn negentiende had ontmoet. Hij zag haar zo weer zitten op de bank thuis bij Jo- chem. Het was heel geleidelijk gegaan. In het begin was ze gewoon het zusje van Jochem, het jonge zusje van Jochem, en het had maanden geduurd voor er iets tussen hen groeide. Later hadden ze het vaak gehad over hun voorzichtige start, en dat die juist zo'n hechte basis had gelegd.
Langzaam reed hij terug naar het dorp. Hij moest naar haar toe. Hij moest het zeggen.
Net toen hij zijn fiets op slot zette voor de voormalige winkel van Volkers, kwamen Braamhorst en zijn vrouw langs.
'Zo, nog een stukkie antiek kopen op de zondagmiddag?'
'Ach...'
'Ik zag haar vanochtend in de kerk,' zei Braamhorst. 'Een nieuw lid van de gemeente?'
'Kan ik altijd vragen, 'zei Bart. 'Daarom ga ik juist even langs.'
'Je moet het ijzer smeden als het heet is,' zei Braamhorst.
Het ijzer smeden als het heet is, dacht Bart. Ia, zo was het, maar hij moest er een emmer koud water overheen gooien. Het moest worden gedoofd, afgekoeld, koud gemaakt. Nu meteen, voor het te laat was. Hij hoorde Braamhorst doorpraten. Het ging natuurlijk weer over de varkenshouderij, en alle oneerlijke milieumaatregelen. Af en toe zei hij 'ja, ja' of' natuurlijk'.
'Weet u wat de politiek is, dominee?' Braamhorst was het enige lid van de Kerkenraad dat hem nog aansprak als 'dominee' in plaats van bij zijn voornaam. Tutoyeren, daar was hij ook nooit aan begonnen.
Bart schudde zijn hoofd.
'Een aangeboren afwijking. Dat is 't. Ze doen maar wat in hun hoofd opkomt, zonder rekening te houden met mensen die met hard werken en ploeteren, met vallen en opstaan, een bedrijf hebben opgebouwd. Schandalig is het.' De vrouw van Braamhorst stond erbij te knikken. Als je niet beter wist, zou je denken dat ze niet kon praten.
Bart vroeg zich af hoe selectief het gehoor van Braamhorst was. Verschillende keren had hij het in preken gehad over goed en verantwoord gebruik van het land dat we van God in beheer hadden gekregen. Natuurlijk niet te radicaal, niet te progressief, want daar kwam je niet ver mee hier in het dorp. Toch waren zijn teksten bij Braamhorst niet in een vruchtbare akker gevallen. Bart was benieuwd wat de discussieavond over een week of vier op zou leveren. Als een kerk met zijn tijd mee wilde gaan, kon je niet om zulke maatschappelijke thema's heen, maar eenvoudig was het niet.
'Goed,' zei Braamhorst. 'We moeten weer 's verder. Tot ziens en nog een goede zondag.'
Bart belde aan. Er werd niet opengedaan. Hij belde nog eens. Niemand. Net toen hij weg wilde gaan, zag hij haar. In de Aanbouw had ze haar naam gezegd. Ze had zich aan hem voorgesteld alsof ze hem nog nooit had gezien. 'Josje Smulders.' 'Bart Kamphuis, aangenaam,' had hij gezegd. 'Inderdaad, aangenaam kennis te maken.' Die formele begroeting had niet eens vreemd geklonken uit haar mond. Kwam dat door het timbre van haar stem of de blik in haar ogen?
'Kom binnen.'
Hij had zich voorgenomen buiten te blijven staan, alleen een paar welgekozen woorden te zeggen, en dan te verdwijnen. Uit haar leven, en zij uit het zijne. Hij stapte de winkel binnen. Ze ging hem voor, zonder iets te zeggen. Hij moest zich bijna tussen de kastjes, stoelen, bureaus en piëdestals heen wringen.
'Josje,' zei hij.
Ze reageerde niet.
Via een smal gangetje kwamen ze in een kamer, een woonkamer.
'Ik lag te slapen,' zei ze, 'daarom duurde het zo lang.' Hij zag het aan haar ogen.
'Wat wil je? Koffie, thee, een glaasje water... drank misschien?'
'Nee, niks. Ik ben zo weerweg.'
'Leuke begroeting.' Ze ging zitten op een chaise longue, waar een grote gebloemde doek overheen hing. Ze gebaarde naar een stoel. 'Als je zo weer weg bent, waarom ben je dan gekomen?'
'Toch maar koffie. Nee, thee, ik heb liever thee.' Hij schraapte zijn keel. Het zweet brak hem aan alle kanten uit.
Josje stond op en verdween dooreen deur, waarschijnlijk naar de keuken. Hij keek om zich heen. Deze kamer leek een voortzetting van de winkel, alleen wat minder vol. Aan de ene wand hingen kitscherige schilderijen met engeltjes erop, aan de andere moderne etsen of litho's, met abstracte voorstellingen, sommige in kleur. Op een tafel stonden een paar Mariabeelden.
Na een tijdje kwam Josje terug met een dienblad met daarop een theepot met kopjes. 'Suiker?'
'Nee, dank je.'
Ze gaf hem een kopje thee. 'Wat kom je doen? Waar heb ik dit bezoek aan te danken? De dominee op zondag, dat is een hele eer... Sorry, daar moet ik geen grapjes over maken. Dat is flauw.'
Hij keek haar aan. De vlammen sloegen uit zijn kop. Hij nam een slokje van de thee.'Of dacht je soms van: ze is vanochtend in de kerk geweest, dus eigenlijk bij mij op bezoek, nou ga ik maar 's bij haar langs?'
Hij keek haar weer aan en wendde toen zijn ogen af naar de engeltjes. Mollig waren ze, guitig en mollig, en ook naïef. Kinderen Gods, zoiets. Zo naïef mocht hij niet zijn. Nu niet en nooit niet.
'Nou, waar heb ik dit bezoek aan te danken?'
'Ik wilde eigenlijk niet eens binnenkomen,' zei Bart.
'Dan had je buiten moeten blijven.' Haar stem klonk streng. Zo wilde hij haar niet horen.
ik had willen zeggen dat we ermee op moeten houden.'
'Ophouden? We zijn nog niet eens begonnen.'
'Daarom juist.' Hij voelde zich moe en uitgevloerd, alsof hij niet een paar kilometer, maar tientallen kilometers op topsnelheid had gefietst. 'Nog niet echt begonnen.'
'Maar er is wel iets,' zei ze.
'Ja, er is wel iets, dat weet je ook. Volgens mij kwam je daarom in de kerk. En het kan niet, het mag niet. Ik ben gelukkig getrouwd, we hebben een kind, ik ben hier dominee, mensen mogen verwachten dat ik...'
'Natuurlijk. Je hebt gelijk.' Ze stak een sigaret op, met zo'n ouderwetse aansteker. Zijn vader had er vroeger ook een gehad. 'Vind je het vervelend dat ik rook?'
Hij schudde zijn hoofd.
'Ga maar, ga dan maar, meteen, nu. Ik wil je niet meer zien.' Ze draaide haar hoofd weg. Hij meende een snik in haar stem te horen.
Ze zaten zwijgend bij elkaar. Na een tijdje kwam Josje overeind en ging achter hem staan. Hij sloot zijn ogen. 'Je gaat niet weg,' zei ze.
'Nee, ik ga niet weg. Zo kan ik niet weg. Dat weet je wel.'
Hij voelde haar handen door zijn haren en op zijn hoofdhuid.
'Wat gebeurt er?' fluisterde ze.
ik weet het niet.' Ook voor hemzelf was het duidelijk dat hij loog. Natuurlijk wist hij het wel. Hij had alleen nooit gedacht dat het hem zou kunnen overkomen en dat het zo snel zou gaan.
'Waar is je vrouw? Hoe heet ze eigenlijk?'
'Evelien... Ze is bij haar moeder, die zit in een verpleeghuis. Ik had eigenlijk mee moeten gaan, het bekende bezoekje in het weekend, maar...' Hij hief zijn handen.
Timmie blafte terwijl Bart de deur ontsloot. Hij aaide de hond die eerst in enthousiaste rondjes om hem heen was gerend. Verder was alles stil in huis. Hij zette de thermostaat op achttien en hoorde de kachel aanslaan. Hij liep door het huis, van boven naar beneden, van de ene naar de andere kamer, naar de keuken, even naar achter, buiten op het plaatsje, het fietsenschuurtje in, weer naar binnen, naar boven, naar Bartjans kamertje, naar hun slaapkamer, naar de badkamer, naar de logeerkamer, naar zijn werkkamer. Alsof hij alles in zich op wilde nemen. Dit was zijn huis. Dit was hun huis. Hier hoorde hij. Nu en voor altijd. Nee, niet voor altijd. Ooit zou hij ergens anders beroepen worden, en misschien zou hij dat aannemen. Dan zouden zeverhuizen, met z'n drieën, of later misschien met z'n vieren of z'n vijven. Want ze wilden meer kinderen, daar hadden ze het vaak over gehad. Een echt gezin, een leuk en harmonieus gezin. Op de trap struikelde hij bijna over Timmie.
Hij stond in de deuropening van hun slaapkamer en liet zijn hoofd tegen de deurpost rusten. Met moeite kon hij zich ervan weerhouden tegen het hout te bonken. Eruit, het moest eruit. Hoe kon hij zo stom zijn? Er was nog niets gebeurd. Ze was met haar handen door zijn haar gegaan, dat was alles. Volmaakt onschuldig. Engeltjes, Mariabeelden, snuisterijen, ook allemaal onschuldig. Hij hoorde hoe voor het huis een auto werd geparkeerd. Daarna klonk het hoge gekwetter van Bartjan.
Het was gaan regenen zoals het alleen kon regenen op het Nederlandse platteland, en dan ook nog in een dorp, 's avonds om tien uur, zondag, vrijwel geen mens op straat. Uitgestorven, een levend kerkhof. Waarom was ze hier eigenlijk naar toe gegaan? Alleen omdat de woningen en bedrijfsruimtes hier goedkoper waren dan in de stad? Hoe had ze trouwens in de stad kunnen concurreren met andere winkels die al jaren bestonden en vaak een vaste klantenkring hadden?
Josje had het in huis niet meer uitgehouden. Het werd steeds voller. De meubels groeiden in omvang en getal, een zichzelf vermenigvuldigend meubelpakhuis was het geworden. Benauwd kreeg ze het, alsof er iets op haar borst drukte.
Josje liep langs de kerk. Ze bleef even staan. Het was geen bijzondere kerk. Waarschijnlijk in de jaren dertig gebouwd. Een betrekkelijk strak gebouw. Sober. Ze sloot haar ogen, en draaide een paar keer om haar as. In het telefoonboek had ze opgezocht waar Bart woonde. Ze liep ernaar toe, bijna mechanisch, alsof ze door iets of iemand anders werd gestuurd. Ze kwam iemand tegen, een man die even aan zijn hoed tipte en 'G'navond' zei. 'Ook goedenavond.'
Ze stond voor zijn huis. Het was een gewoon huis. Hoewel ze wist dat ze geen ouderwetse pastorie meer mocht verwachten, viel dit toch een beetje tegen. Ze keek op haar horloge: twintig over tien. De gordijnen waren gesloten. Daarachter leefde hij, met haar. Ze zaten te lezen, te praten, misschien tv te kijken.
Evelien las in Het lied en de waarheid, een onverwacht cadeautje dat Bart laatst uit Utrecht had meegenomen. Hier in het dorp was geen boekhandel. Ze vond het jammer dat ze zo weinig aan lezen toekwam, maar vanavond had ze heerlijk lang de tijd gehad. '"Willen jullie dat ik rustig blijf zitten knikkebollen terwijl daarginds mijn familie de zee in wordt gedreven?" riep mijn vader op een nacht. Hij was woedend. Het had me niet verbaasd als hij de vuurgod in de vulkaan wakker had gebruld.' Een vuurgod in een vulkaan. Mooi.
Ze pakte haar bladwijzer en sloot het boek. Het was een prachtig boek, een ontroerend verhaal. Zoals ze vanuit dat meisje vertelde, die gedachten, die sfeer, die geheimzinnige, Indische wereld. Dat was nog eens iets anders dan Nederland. Daar had je de vulkaan, het oerwoud, de kali, en hier het weiland, een rijtje wilgen en de sloot. Indisch eten tegenover hutspot. Magie contra doe-maar-gewoon.
'Zullen we zo naar bed gaan?'
Bart keek op van zijn boek. 'Ik blijf nog even zitten.' 'Mijn ogen vallen bijna dicht.'
' Ik dacht dat je het boek zo goed vond.'
'Is ook zo, maar ik ben gewoon slaperig.' Soms leek Bart te vergeten dat zij er op zondagmorgen uitging met Bartjan, zodat hij zelf uit kon slapen om uitgerust op de kansel te kunnen staan. Halfzeven was het vanochtend geweest. Om zeven uur zat ze al op haar knieën voor de bak met Duplo. 'En jouw boek? Interessant?'
'Gaat wel. Vast niet zo spannend als dat van jou.' Hij hield het omhoog, de kaft naar haar toegekeerd, alsof ze niet wist wat hij las. Wie is als Gij?
'Ja,' zei ze, 'wie is als Gij? Wie is als wij, denk ik weieens.' Ze ging naast hem op de bank zitten en sloeg een arm om hem heen. 'Wat heb je vanmiddag eigenlijk gedaan? We hebben het alleen maar over m'n moeder gehad, maar wat heb jij de hele middag uitgespookt?' Ze drukte een zoen tegen zijn voorhoofd.
'O... niks, hier in huis wat rondgelummeld, en daarna een stukje gefietst.'
'Nog ergens geweest? Nog mensen gezien?'
'Nee, niemand.'