'Wat zegt u?'

Er klonk gehuil en gesnik aan de andere kant van de lijn, en enkele moeizaam gemompelde woorden. Bart keek op zijn horloge. Kwart voor vijf, en hij had het nog twee uur zien worden. Hij ving het woord 'ziekenhuis' op.

'Met wie spreek ik?'

Er klonk een onverstaanbaar gebrabbelde naam. Bart herhaalde zijn vraag.

'Mevrouw Rombouts.'

'Ah, mevrouw Rombouts... Belt u vanuit het ziekenhuis?'

'Ja, en...' Vervolgens hoorde hij gesnik.

'Misschien kunt u even een verpleegster geven of iemand anders?'

Bart hoorde een bons alsof de hoorn met een klap werd neergesmeten. Stemmen klonken op de achtergrond. Na een paar minuten kwam er iemand aan het toestel.

'Met Nathalie Florijn. Ik spreek met de dominee?'

'Ja, met Bart Kamphuis. Kunt u me zeggen wat er aan de hand is?'

"t Is niet best met mijnheer Rombouts. Het is echt de laatste fase, en zijn vrouw is helemaal overstuur. Ze hebben geen kinderen en geen familie in de buurt, en nu heeft ze u dus gebeld.'

ik begrijp het.'

'Zou u misschien kunnen komen om mevrouw Rombouts te ondersteunen, een beetje te helpen? Ze heeft het er erg moeilijk mee, en wij kunnen ook niet...'

'Nee, natuurlijk niet.' Bart dacht aan Rombouts. Die zou waarschijnlijk hartgrondig gevloekt hebben als hij 's ochtends om kwart voor vijf zo'n verzoek had gekregen. Maar Rombouts kreeg geen enkel verzoek meer. Die werd alleen nog maar geroepen, geroepen door God, en hij had maar te gehoorzamen. Vloeken hielp niet meer, als het ooit al had geholpen.

'Dus ik kan zeggen dat u komt?'

'Ja, natuurlijk. Over... even kijken... ruim een halfuur ben ik er.'

Hij liep naar het ziekenzaaltje waar Rombouts de vorige keer had gelegen. Het bed was leeg. Had Rombouts al de geest gegeven? Was hij zelf te Iaat? Hij liep naar de centrale verpleegpost. Een verpleegster zat achter een computer. Het blauwige licht van het scherm bescheen haar gezicht. Ze was zo ingespannen bezig dat ze hem niet opmerkte.

'Nathalie Florijn?'

Ze schrok op en knikte toen.

ik ben Bart Kamphuis, de dominee. U heeft me gebeld.'

'O ja, natuurlijk. Goed dat u er bent.'

is mijnheer Rombouts al overleden?' vroeg Bart. 'Zijn bed is leeg.'

'Hij ligt op een apart kamertje, alleen. Kamer 14 A.' Ze wees. 'Aan het eind van de gang links.'

Mevrouw Rombouts stond meteen op toen hij binnenkwam. 'O, dominee, ik ben zo blij dat u d'r bent.' Ze begon snotterend te huilen.

Geen slangen en infusen meer voor Rombouts. Alleen al daaruit bleek dat ze hem hadden opgegeven. Hij ademde moeizaam, met rochelende horten en stoten, een machine die er elk ogenblik de brui aan kon geven. De brui eraan geven, dacht Bart. Wat is dat eigenlijk, een brui? Thuis toch eens opzoeken.

Bart gaf mevrouw Rombouts een paar bemoedigende klopjes op haar schouder. Ze pakte een zakdoek uit de mouw van haar vest en snoot toeterend haar neus. Rombouts maakte een korte, schokkende beweging.

Bart pakte een stoel en ging zitten. Mevrouw Rombouts haalde een paar keer haar neus op.

'Dit is het einde,' zei ze. 'Nou is er niks meer, nou is alles afgelopen.'

'Bedoelt u voor hem of voor uzelf?'

Mevrouw Rombouts keek hem niet-begrijpend aan.

Bart had nooit het idee gehad dat Rombouts en zijn vrouw zo gelukkig waren met elkaar. Het leek zo'n ouderwets dorpshuwelijk. Ach, een man trouwde met zijn buurmeisje of met de zus van een collega. Passie of liefde, daar ging het toch niet om? Als je maar goed voor elkaar zorgde, als je er samen maar wat van probeerde te maken. De Vreugdenhil-variant? Liefde als besluit en niet als passie.

'Uw man hoopte zelf dat er een einde zou komen aan zijn lijden,' zei Bart. 'Dat is ook iets om aan te denken.'

'Ja, misschien wel.'

Uit het bed klonk een vochtig reutelend geluid alsof Rombouts leegliep. Nathalie Florijn zou het straks misschien moeten opruimen en schoonmaken.

'Ben ik wel goed genoeg voor hem geweest?' vroeg ze. 'Heb ik wel genoeg voor hem gedaan?'

'Dat geloof ik zeker.'

'Daar weet u niks van.' Haar stem klonk plotseling hard en scherp. 'Daar weet u helemaal niks van.'

Boven op de overloop lag een briefje. 'Lieve Evelien, ik ben naar het ziekenhuis. Rombouts schijnt op sterven te liggen en zijn vrouw heeft me nodig. Zegt ze. Ik weet niet hoe laat ik terug ben. Liefs, Bart.'

Ze haalde Bartjan uit bed en kleedde hem aan. In de keuken maakte ze pap voor hem en een beschuitje met jam voor zichzelf. Bart naar het ziekenhuis. Was dat waar? Of loog hij haar weer voor? Nee, dat was onmogelijk. Dit zou ze kunnen controleren.

Ze schonk een kop thee in. Dat huis, was daar nu iemand? Vannacht had ze een tijd wakker gelegen, of niet echt wakker, maar in het schemergebied tussen waken en slapen. Ze liep rond het huis, keek naar binnen, belde aan. Soms deed Bart de deur open, soms die vrouw, soms niemand. Ze keek naar binnen. De ene keer zag ze niets, de andere keer de schim van een figuur. Een vrouw? Lag ze op de grond?

Bartjan had de lepel gepakt en smeerde pap op de klep van zijn kinderstoel.

'Niet doen, Bartie! Dat mag toch niet, dat is toch vies! Lekker knoeien, hè? We gaan straks met klei spelen. Dan mag je lekker knoeien. Of zullen we wat moois gaan maken met vingerverf?'

Bartjan juichte.

'Goed, maar dan moet je nu wel lekker je pap opeten. Hier, weer een hapje.'

Toen ze de bordjes had weggeruimd, zocht ze het telefoonnummer van de Brocanterie, maar dat was in het telefoonboek niet te vinden. Natuurlijk, het stond waarschijnlijk nog onder de naam van Volkers. Ze draaide het nummer en luisterde naar het gerinkel tot ze de in-gesprektoon kreeg.

Evelien drukte op de herhalingstoets. De telefoon ging weer zo'n twintig keer over. Niemand.

Toen ze drie vellen hadden volgekliederd met vingerverf, was het negen uur. Ze pakte Bartjan stevig in en zette hem in de buggy. 'Zo, boodschappen doen.'

Ze liep rechtstreeks naar de Brocanterie. Alles was hetzelfde, het huis, de auto, alles. Evelien belde opnieuw aan. Niemand. Ze belde nog eens. Er kwam niemand aan de deur. Weg, verdwenen.

'Bogappen doen,' zei Bartjan, die bij de kassa van de supermarkt altijd iets lekkers kreeg.

'Ja, straks, even wachten.'

Ze duwde de buggy naar de buren van de Brocanterie en belde aan. Een vrouw van een jaar of vijftig, in ochtendjas, deed open. Evelien kende haar vaag. Blankevoort heette ze. Zij en haar man waren wel lid van de gemeente, maar kwamen nooit in de kerk.

'Mevrouw... eh, Kamphuis toch?'Evelien knikte. 'Sorry dat ik u lastigval, maar...' 'Komt u binnen.'

'Nee, dank u. Ik moet zo weer verder, boodschappen doen.' Ze wees naar de buggy.

'Ik wou iets vragen over die winkel hiernaast, de Brocanterie. Ik heb iets gekocht, en dat zou ik... dat zou ik nog komen ophalen.' Evelien voelde hoe ze kleurde. 'Maar het is steeds gesloten. Ik heb het al via de telefoon geprobeerd en ik heb al aangebeld, maar...' Ze hief haar beide handen in een gebaar van vergeefsheid. 'Weet u misschien iets?'

'Nou u 't zegt. Ik heb haar ook al een paar dagen niet meer gezien. Vreemd.'

'Weet u misschien waar ze is, waar ik haar zou kunnen bereiken?'

"k Zou het niet weten. U zou een briefje in de bus kunnen doen. Dat ze u belt of zo.'

'Het leek of het nog uren kon duren en toen was het plotseling afgelopen. Zomaar, in één keer. Dat is toch zoiets wonderlijks.' Bart keek Evelien aan. 'Het ene moment is het een levend mens en het volgende is het dode materie, een omhulsel.'

'Ja, wonderlijk.'

'Volgende week woensdag is de begrafenis. Misschien dat je een oppas voor Bartjan kunt regelen.'

'Waarom?'

'Het zou goed zijn als je ook kon komen. Ze hebben toch al zo weinig familie. Het is vast een kale bedoening. Voor mevrouw Rombouts is het aardig als er toch wat belangstelling is.'

'Regel jij dan maar een oppas.'

Hij keek haar verbaasd aan. 'Oké... ik zal Fleur bellen of als die niet kan Charlotte misschien.'

Evelien had zin om iets te drinken. 'Jij ook wijn?'

'Nee, dank je.'

Ze ontkurkte een fles en schonk een glas in.

Bart zat te lezen. Zij keek voor zich uit, af en toe een slokje nemend.

'Ze is weg,' zei Evelien nadat ze een tweede glas had ingeschonken.

'Wat? Wie is weg?'

'Dat weet je best.'

Hij haalde zijn schouders op.

'Je bijslaap, je minnares... ze is er niet meer. Ze is verdwenen.'

Ze probeerde zijn reactie te peilen. Hij keek vlug op van zijn boek en leek toen onaangedaan verder te lezen.

'Ze is verdwenen,' herhaalde Evelien.

'Kan gebeuren,' zei Bart.

Ze hield haar ogen gericht op Bart. Wat was er aan de hand? Wat wist Bart? Of was het simpelweg zo dat hij er niet over kon praten, dat hij in de fase van de ontkenning zat?

'Haar auto staat er wel,' zei Evelien.

'Heb ik gezien.'

ik begrijp het niet. Voor de winkeldeur hangt ook geen bordje met zoiets als "wegens omstandigheden gesloten" of zo. Het is net of ze... of ze van de aardbodem is verdwenen.'

Bart stond op, liep naar de keuken en kwam terug met een glas water. Demonstratief, leek het wel.

'Van de aardbodem verdwenen,' zei ze opnieuw, maar het was of hij het niet had gehoord. Weer die ontkenning. Waarom? Het waren haar woorden geweest. Ze moest weg, ze moest verdwijnen. Het was een eis die ze aan Bart gesteld had. Die eis, daar moest hij aan voldoen. Hij moest ervoor zorgen. Misschien had hij er met haar over gepraat. Ze kon zich het gesprek voorstellen. Bijna kon ze hun stemmen horen. Argumenten. Kreten. Nee! Ja, het moet! Het kan niet anders! Ik blijf hier, ik laat me niet wegjagen! Maar het is onmogelijk! Niets is onmogelijk, ik hou van je. En zo verder, steeds heviger en steeds heftiger. Er was geen uitkomst. Er was geen oplossing. Ze dronk haar glas leeg. Haar hoofd werd zweverig, maar dat stuwde de fantasie op. Er smeulde een vermoeden. Bart en die vrouw, die Josje. Bij haar thuis, in die dagen dat zij in bed had gelegen. Bart had haar gezegd dat ze moest verdwijnen, voor altijd, weg uit het dorp, ver weg. Ruzie. Luide, scherpe stemmen. Ze probeerde Bart te omhelzen. Hij weerde haar af, duwde. Ze viel. Het beeld kleurde rood. Er klonk een schreeuw, een angstwekkende schreeuw.

Evelien duwde haar hand tegen haar mond, beet op de knokkels tot het pijn deed, tot ze bloed proefde.

Rube bleef een tijdje in zijn auto zitten, een sigaret rokend. Wie wilde er in godsnaam in zo'n gat wonen? Nog geen elf uur en nu al volledig uitgestorven, geen fuck te beleven. Hij had net een pilsje gedronken in het plaatselijke café, dat ook nog Het Hoekje heette. Kon het erger? Twee oudere mannen speelden een partijtje biljart, verder waren er geen klanten. Hij had aan de cafébaas iets gevraagd over de Brocanterie, suggererend dat hij geïnteresseerd was in antiek, maar de man had alleen een paar brommende, nietszeggende antwoorden gegeven. Ja, ja, de gastvrijheid van het platteland, nou, die konden ze wat hem betreft in hun reet steken.

Er kwamen twee jongens op bromscooters langsscheuren. Natuurlijk, jongens op bromscooters. Straks stonden ze op een hoek onder een lantaarn of voor de snackbar op te scheppen over meisjes die er niet waren, over lekkere tieten die ze niet konden pakken, over een lekker kontje waar ze hun hand niet op konden leggen. Steeds hitsiger, maar het leidde tot niets, tot drooggeilen onder een trieste straatlantaarn.

Hij was moe, slaperig. Vannacht was het zeker vier uur geworden, maar dat had hij kunnen weten met Sharon. Als die wat gesnoven had, was ze niet meer te houden. Hij keek in het dashboardkastje of hij nog een pilletje had. Niks.

In de Brocanterie was alles donker, ook in het woongedeelte. Rube stapte uit de auto en liep naar het pand. Tegen beter weten in belde hij aan. Hij liep om het huis heen, tuurde naar binnen, maar zag niets. Hij rukte een paar keer aan de deur van de aangebouwde schuur, maar die was ook op slot. Ze was verdwenen, terwijl haar auto nog naast het huis stond. Was ze voor hem op de vlucht? Hij kon het zich nauwelijks voorstellen. En als het al zo was, ooit moest ze terugkomen, ooit zou ze terugkomen. Hij zou haar opwachten. Daar kon ze op rekenen.

Hij stak een sigaret op. 'Fuck you, mrs. Smulders, you can count on that!'

Evelien hoorde de deur van Barts werkkamer open- en dichtgaan. Ze luisterde scherp, maar er drongen geen geluiden meer tot de slaapkamer door. Bart, ze kon het niet geloven. Zou hij het gedaan hebben? Voor haar, voor hun liefde? Nee. Ze schudde haar hoofd. Maar dan wist ze het weer zeker. Het was ook zo logisch. Het smeulende vermoeden werd oplaaiende zekerheid. Zij had erom gevraagd, zij had het geëist, en hij had het gedaan. Misschien was het een ongeluk geweest, puur toeval, maar toch. Ook een ongeluk had een oorzaak.

Met een schok ging ze overeind in bed zitten. Alles zag ze voor zich. Het was niet afgelopen, maar het begon pas. Politie, onderzoek, recherche, verdachtmakingen, gesprekken, verhoren, verstolen blikken van dorpsbewoners, roddel. Zou ze Bart op die manier kwijtraken? Zou hij worden weggevoerd in een politieauto? De handboeien om?

Een film: zij met Bartjan op haar arm in de deuropening, terwijl Bart naar de politieauto werd geleid. Hij draaide zich om, wilde met zijn arm zwaaien, maar het lukte niet vanwege die handboeien. Machteloos stak hij twee armen omhoog.

Ze stapte uit bed, deed haar ochtendjas aan en ging naar Barts werkkamer. Hij zat achter zijn bureau.

'Ik kan niet slapen,' zei ze. 'Wat ben je aan het doen?'

'Lezen... werken. De preek van zondag voorbereiden.'

Ze legde een hand op zijn schouder, ik wil je graag helpen.'

'Waarmee?'

'Met alles.' Ze streelde zijn nek, drukte een zoen op zijn huid. 'Ik weet dat je het voor mij hebt gedaan.'

'Dat ik wat heb gedaan?'

'Ze is weg, voorgoed, ik weet het.' Ze gleed met de toppen van haar vingers over zijn wang, zijn hals. 'Je hebt het voor mij gedaan. Ik zal je helpen. Je was de hele tijd bij mij. We moeten samen iets afspreken voor als ze komen, en als ze vragen gaan stellen. We moeten hetzelfde verhaal hebben.'

Bart draaide zich om. 'Je spreekt in raadselen, Evelien. Heb je koorts?' Hij ging staan en legde een hand op haar voorhoofd. 'Je voelt nog een beetje warm.'

Het was verschrikkelijk wat hij gedaan had, maar ze hield nog meer van hem omdat hij met zijn daad hun liefde had veiliggesteld. Hij was verder gegaan dan ze ooit had kunnen vermoeden, alleen voor hun liefde.

Ze sloeg haar armen om hem heen, drukte haar mond tegen de zijne en zoog zich aan hem vast.

'Ik wil met je naar bed,' zei ze, en ze begon de knoopjes van zijn overhemd loste maken, ik wil jein me voelen, ik wil voelen datje weer helemaal van mij bent.'

'Maar ik moet nog...'

Ze legde een hand over zijn mond. 'Niet praten, kom.' Ze pakte zijn hand en trok hem mee naar de slaapkamer.

Ze had in de tuin gewerkt. Bladeren geharkt, onkruid gewied, takken weggesnoeid. Bartjan hielp zogenaamd mee met zijn eigen kleine kruiwagentje. 'Goed zo, breng het maar daarnaar toe, daar is de composthoop.' Hij kiepte het kruiwagentje midden op het grasveld leeg. Timmie liep om hen heen, af en toe speels blaffend. Toen ze buiten klaar was, had ze een deel van haar stenenverzameling afgestoft. Die ene steen miste ze. Nee, nu niet aan denken. Ze liep zingend door het huis. Bartjan was bezig met klei, Bart zat boven aan zijn preek te werken. Dit was het leven dat ze wilde, het leven waar ze voor gekozen had. Straks zou ze boodschappen doen. Ze zocht in een van haar kookboeken een lekker recept voor het eten van vanavond. Runderrollade met een saus van rode port, rode wijn en peterselie, met pommes dauphinoises.

De telefoon ging. Het was Charlotte die vroeg hoe het met haar ging.

'Goed, heel goed.'

'En met Bart? Ik bedoel, met jullie tweeën?'

'Ook heel goed. Eigenlijk was het allemaal... was het allemaal een vergissing, een groot, gigantisch misverstand.' Ze lachte even. ik heb me een heleboel dingen in mijn hoofd gehaald, gewoon een beetje door de drukte, denk ik. Stom, maar ja, dat gebeurt nou eenmaal wel 's.''Tuurlijk. Heb ik ook wel 's. Kom je vanmiddag even bij me langs? Kunnen we wat bijpraten.'

Bart stapte op de fiets. Hij wilde niet en hij wilde wel. Zo simpel, en tegelijk zo moeilijk lag het. Hij wilde schreeuwen en zwijgen, verdwijnen en hier zijn. Evelien was met Bartjan naar Charlotte. Dat betekende dat ze zeker twee uur weg zou blijven. Voor de zekerheid had hij een briefje achtergelaten. 'Ik ben even naar mevrouw Rombouts in verband met de begrafenis, liefs, Bart.'

Hij fietste door het dorp, groette een bekende en reed de half verharde Bosweg op, voor de derde keer deze week. Een volgende keer zou iemand hem zien, Tielerink bijvoorbeeld, en het aan Evelien vertellen. Wat was zijn verklaring? Waarom de Bosweg, wat had hij daar te zoeken? Dit kon zo niet doorgaan. Gisteravond was hij met Evelien naar bed geweest. Hij had haar gestreeld en gezoend. Het duurde een tijdje voor hij een erectie kreeg. Evelien had nog een grapje gemaakt, of hij niet meer wist hoe het moest, iets dergelijks. Toen had hij door haar lichaam heen dat van Josje gevoeld, en hij was in haar gekomen. Verraden, hij had alles en iedereen verraden.

In de verte zag hij de oude boerderij van Tielerink, en hij sloeg een smal, zanderig bospaadje in, waarop hij naast zijn fiets moest lopen. Een paar honderd meter verder boog het pad weer naar de Bosweg. Tielerinks huis lag nu achter hem.

Na een minuut of vijf kwam hij bij Zomervreugd. Het grote buitenhek was dicht, maar hij kende de opening iets verderop het bos in.

Hij zette zijn fiets neer en liep naar een van de houten huisjes die achter op het terrein waren gelegen, zodat ze niet te zien waren vanaf het pad. Door bomen, heesters en struiken werd het huisje nog meer aan het oog onttrokken. Er scheen gelig, oran- je-achtig licht uit de ramen. Hij tikte tegen het glas. Het duurde even voor ze de deur had opengemaakt. Er moest iets worden weggeschoven. Hij wist dat het slot niet meer goed werkte omdat ze dat had geforceerd. 'Ik leg wel wat geld neer als ik weer wegga,' had ze gezegd, ik vergoed de schade.'

Hij stapte het huisje binnen. Josje omhelsde hem, kort en hevig.

'Gauw, je kleren uit,' zei ze.

Hij trok al zijn kleren uit, en zij deed ze in een plastic zak, die ze goed dichtbond en daarna buiten de deur zette.