De dagen waren vol, barstensvol, met telefoontjes, vragen, antwoorden, regelingen, bezoekjes, afspraken, mensen, gezichten, stemmen, tranen. Verwijten, beschuldigingen? Ja, natuurlijk. Alleen werden die toegedekt onder een dikke laag verdriet, medeleven en zorgzaamheid. Hij moest een oppas regelen. Fleur kwam langs. Charlotte had zich ook aangeboden en Linda van Tellingen. Helga had gezegd dat Bartjan weieens bij Wanda kon komen spelen. Tegelijk was er een soort leegte. Hij tastte om zich heen en vond niets. Als hij zich voorover liet vallen, zou hij in een peilloos diep gat storten. Er was niets en niemand. Alleen Bartjan af en toe. Als hij hem en boekje voorlas, een luier omdeed voor hij hem naar bed bracht, een liedje zong. Maar soms was hij het zich ook nauwelijks bewust dat Bartjan om hem heen drentelde. Vanochtend had hij pas na geruime tijd gemerkt dat Bartjan tientallen boeken uit de boekenkast had getrokken en met een viltstift op de titelpagina van een roman van Maarten 't Hart aan het krassen was.

Uren had hij aan de telefoon gezeten. Verschillende mensen belden op naar aanleiding van de rouwkaart of de rouwadvertentie die in een paar landelijke kranten en in een regionale krant had gestaan. 'Na een noodlottig ongeval...' was de formulering geweest, en dus vroegen mensen na inleidende, troostend bedoelde woorden wat er was gebeurd.

Na verschillende keren vergeefs proberen had hij eindelijk de arts van de Wilgenhof aan de lijn gekregen. Hij legde de situatie uit. Wat er was gebeurd? Een ongeluk. Hoe? Een brand. Hun eigen huis? Nee, ergens anders, een ander huis. De arts vroeg niet verder. Eveliens moeder zou eventueel naar de begrafenis kunnen. Medisch gezien was daar niets tegen. Ze zou met een rolstoeltaxi gebracht en gehaald kunnen worden, maar de vraag was natuurlijk wie daarmee gediend was. 'Dus u zegt niet wat we moeten doen?' vroeg Bart. 'Nee, dat is uw eigen verantwoordelijkheid.'

Net toen hij weg wilde gaan om boodschappen te doen, belde Alice. Ze wilde van alles weten over de begrafenis en daarna. Of ze 's avonds zouden blijven eten? Of hij al iets voor Bartjan had geregeld? Hoe het nu verder ging? Op bijna alles was zijn reactie dat hij het nog niet wist.

Hij keek in de ijskast, in de broodtrommel. Er was vrijwel niets in huis. Hij reed met Bartjan naar de supermarkt. Bartjan stopte zijn duim in zijn mond alsof die er nooit meer uit. zou mogen. Een vrouw bij de groente draaide hem haar rug toe. Volgens Bart was het mevrouw Pruis, in ieder geval geen lid van de gemeente. Bij de zuivelproducten keek mevrouw Van den Bosch hem schuw aan toen hij haar groette. Ze zei niets terug. Maar bij de kassa kreeg Bartjan wel een snoepje.

Thuis borg Bart de boodschappen op, las Bartjan een paar verhaaltjes voor, bekeek Richard Scarry's woordenboek met hem, en bracht hem naar bed.

Toen hij in zijn ledikantje lag, zei Bartjan: 'Moet liedje van mama zingen.'

'Welk liedje van mama?'

'Liedje van mama zingen!'

'Maar ik weet niet welk liedje je bedoelt. Als ik niet weet welk liedje het is, kan ik het ook niet zingen. Kun je het zelf zingen?' De vorige keren had Bartjan helemaal niet moeilijk gedaan. Waarom nu plotseling wel?

Bartjan schudde wild met zijn hoofd en begon te huilen.

Bart zong. 'Slaap kindje slaap...' maar het huilen werd alleen maar heviger.

Eindelijk had Bartjan zichzelf in slaap gehuild. Bart keek naar het kaartje dat naast de telefoon lag. Straks zou hij bellen. Hoe

Iaat was het nu? Vier uur, en de dag had al minstens drie dagen geduurd. Morgen kon hij Josje misschien weer zien. Morgen pas.

Hij moest die man ontmoeten, hij moest hem spreken. Het was het enige wat hij kon doen om Josje te helpen. Nu meteen.

Immerzeel kwam haar een bordje met een paar boterhammen en een beker thee brengen. 'Hoe gaat 't nu?'

'Fantastisch, nog nooit in zo'n goed hotel gezeten. Ook een geweldige bediening. Dank je.'

Ze had op bed gelegen en kwam nu overeind. 'Ja, leuk is het niet. Dat begrijpen we ook wel.'

'Aan begrip heb ik niet zoveel.'

Tien minuten later, toen ze nog bezig was het blekig bruin brood met de kartonnen kaas weg te werken, kwam haar advocaat. Ze schudden elkaar de hand. Josje vroeg zich af of Simone Degenaar getrouwd was, of ze kinderen had. Het was vreemd: haar advocaat wist van alles van haar persoonlijke leven, maar zij niets van het hare. Ze tutoyeerden elkaar wel. 'Zeg maar Si- mone.'

'Hoe is 't met die wond?'

'Gaat wel.'

'Moet er nog een dokter naar komen kijken?'

'Nee, hoeft niet.' Haar wang was nog altijd een beetje dik. Onder een pleister zaten de door Veldkamp aangebrachte hechtingen. Dat zou allemaal overgaan, dat wel. Ze had het met Simone al eerder over haar theorie gehad. Zij zou proberen het een en ander uit te zoeken. 'Als de politie die Rube nou 's oppakte, dan kan ik eruit. Ze moeten gewoon weten dat ik het niet heb gedaan, dat ik het niet gedaan kan hebben. Het is volstrekt duidelijk hoe 't in elkaar zit. Ik begrijp niet dat ze dat niet zien. Zijn ze soms blind of zo?'

'Waarom had je eigenlijk geld geleend van die man?' vroeg Simone.

'Kun je straks sigaretten voor me kopen. Ze zijn op.' Ze wees op het lege pakje op tafel.

Simone knikte. Toen herhaalde ze haar vraag.

'Niet van die man, maar van het bedrijf waar hij voor werkte, Interkrediet.'

Simone lachte. 'Ik heb wat navraag gedaan, maar die man opereert in z'n eentje. Een loan shark, zoals ze in Amerika zeggen, een haai dus. Als-ie eenmaal z'n tanden in je heeft gezet, laat-ie niet meer los.'

'Maar ik kreeg af en toe ook een secretaresse of zo aan de telefoon,' zei Josje, 'van dat bedrijf, van Interkrediet.'

Er speelde weer een glimlach om Simones lippen. 'Trucjes, allemaal trucjes. Ben je wel 's op z'n kantoor geweest? Nee? Nou, dat kan ook niet, want dat kantoor bestaat helemaal niet. Ik heb gehoord hoe-ie werkt. Dat gaat met een bandje en zo. Mensen trappen er elke keer weer in. Later kunnen ze zich wel voor hun kop slaan dat ze zo stom zijn geweest, maar dan is het te Iaat. Dan trekt-ie ze het vel over hun oren. Ze moeten bloeden tot de laatste cent. Een haai, dus.'

'Maar kan de politie niet...?'

'Nee, dat kan de politie niet. Als mensen zo stom zijn om met die schoft in zee te gaan, dan is dat hun eigen verantwoordelijkheid. Zij tekenen een contract, dat doet de politie niet. Je kunt geld van hem lenen tegen een bepaald percentage. Nou, er is niemand die hem dat verbiedt. Als mensen zich willen laten bedonderen, dan kan niemand ze tegenhouden. Stel dat jij geld van mij zou willen lenen, en we maken samen een contract op, dan kan dat gewoon, ook als ik een belachelijk hoog percentage rente zou berekenen.'

'Ik denk nog steeds dat hij het gedaan heeft.' Josje nam een slokje van haar bijna koud geworden thee. ik weet het eigenlijk wel zeker.'

'Ja, dat kun jij wel zeggen, en ik kan je daar wel gelijk in geven, maar je weet ook dat hij een alibi heeft.'

'Maar hij is toch een bedrieger, een oplichter, een zwendelaar.'

'Ja, maar dat is...' begon Simone.

'Wat-ie doet, dat deugt niet,' onderbrak Josje haar. 'En dan denken ze dat zo'n alibi wel klopt?'

'Dat denken ze niet, dat onderzoeken ze. En ik zit erbovenop, echt waar. Want dat alibi van hem dat is mooi, bijna te mooi om waar te zijn.'

'Dus dat klopt niet?'

'Dat heb je mij niet horen zeggen.'

Hij had Bart een krachtige hand gegeven, bijna te krachtig. 'August Rube.'

'Bart Kamphuis.'

'Ja, u belde een beetje laat. Gelukkig ging een afspraak die ik vanavond had niet door. Maar er was haast bij, begreep ik?'

'Ja, nogal.' Bart had het idee dat zijn stem vreemd geknepen klonk, alsof er een instrumentje op zijn stembanden zat dat de klanken vervormde. 'Ik stel het op prijs dat u op zo'n korte termijn tijd kon vrijmaken. Misschien leek 't een beetje paniekerig allemaal, maar ja, zo gaat het wel 's.'

"t Maakt mij allemaal niet uit. U woont hier niet gek trouwens.' Rube liep door de huiskamer, alsof hij het interieur aan een kleine inspectie wilde onderwerpen. 'Hier verderop in het dorp heb ik ook een klant.' Hij maakte een vaag gebaar, ongeveer in de richting van de Brocanterie.

Bart knikte. 'Wilt u koffie of thee, misschien?'

'Koffie graag.'

Toen Bart terugkwam, stond zijn gast voor de kast met de stenen. 'Een hele verzameling,' zei Rube. 'Wel interessant zeker, al die stenen?'

'Suiker en melk staan op tafel.'

Rube ging zitten. 'Bedankt. Nou, steekt u maar van wal.' Hij deed suiker en melk in zijn koffie.

Bart vertelde een verhaal over een verbouwing en geldproblemen waardoor hij geen lening meer kreeg bij de bank. 'Zo ben ik bij u terechtgekomen.' Hij haalde het kaartje te voorschijn. 'Via een kennis.'

'Mond-op-mondreclame is de beste reclame.' Rube dronk van zijn koffie. 'Goeie koffie. Was ik wel aan toe na dat hele stuk rijden. Maar... we doen alles voor onze klanten. Geen betere reclame dan een tevreden klant.'

'Mevrouw Smulders was anders niet zo'n tevreden klant, dacht ik.'

'Hè? Wat?' Rube pakte een sigaret.

'Mevrouw...' Bart schraapte zijn keel. Het was vreemd om haar zo te noemen. 'Mevrouw Smulders van de Brocanterie, van haar heb ik dat kaartje gekregen.'

Rube stak zijn sigaret op en blies een rookwolk uit. Wat bij Josje een onbetekenende gewoonte was, werd bij Rube een ergerlijke handeling. 'Mevrouw Smulders, die heeft zelf voor problemen gezorgd. Ik... eh, ik bedoel, ons bedrijf is soepel genoeg geweest, zeer coulant, misschien wel te coulant. Maar ze voldeed niet aan haar verplichtingen, op geen stukken na, en wat erger was: het was net of het haar niks kon schelen.'

Geld was voor haar niet belangrijk geweest, wist Bart. Het was iets in de marge, telde niet mee. Het ging om heel andere dingen, er stond iets totaal anders op het spel.

'Kijk, wij doen niet vervelend als mensen 's een keertje krap zitten. Dat kan de beste overkomen, maar als we de indruk krijgen dat een klant een beetje met onze klo... als die ons een beetje in de maling zit te nemen, dan worden we moeilijk, heel erg moeilijk. Maar u lijkt me een betrouwbaar iemand. Dominee, een vast inkomen, niet hoog zeker?'

'Nee, dat niet.'

'Dacht ik al.' Rube drukte zijn sigaret uit. ik zal onze brochures 's laten zien, dan kunt u een indruk krijgen van de mogelijkheden.' Rube haalde een plastic mapje uitzijn tas.

'Dus die mevrouw Smulders die nam u in de maling?'

Rube keek op. 'Ja, behoorlijk. Kijk, misschien is dit iets voor u?' Hij pakte een folder en reikte die in de richting van Bart.

Hij zou moeilijk te pakken zijn, deze gladjanus met zijn keurige donkergrijze pak en stropdas met neushoorntjes. Tegenover de politie had Josje haar vermoedens al geuit, ze hadden met Rube gepraat en hij had een alibi voor de vrijdagavond. Dat had de politie tenminste aan Josje verteld.'U weet dat het huis en de winkel van mevrouw Smulders afgelopen vrijdag in brand zijn geraakt,' zei Bart, zo achteloos mogelijk, maar hij hoorde de lichte trilling in zijn stem.

'Ja, tragisch, vooral omdat er nog iemand in dat huis was. Dat heb ik tenminste in de krant gelezen.'

'Ja,' Bart keek Rube strak aan, 'mijn vrouw.'

De mond van Rube zakte werkelijk een klein stukje open, waardoor hij plotseling een wat dommige uitdrukking op zijn gezicht kreeg. Hij had nog altijd de folder in zijn uitgestoken hand. 'Maar is...'

'Ja, mijn vrouw, in de vlammen omgekomen, waarschijnlijk eerst gestikt door de rook. Dat zegt de brandweer tenminste, en dat geloof ik maar.' Bart ging staan. 'Waarom heeft u dat huis in brand gestoken, mijnheer Rube?'

Rube deed de folder terug in de tas. 'Waar heb je het over? Wat is dit voor bullshit?'

'Wraak?' vroeg Bart. 'Omdat mevrouw Smulders niet met u naar bed wilde?'

'Wat is dat voor stom gelul!' Rube kwam ook overeind.

Bart duwde hem terug in zijn stoel.

'Wat gaan we nou krijgen?' zei Rube.

'Wat dacht u? Brand, verzekering, geld. Was dat het idee?'

'Ach man, je ben helemaal leip. Goed, je vrouw is overleden. Zielig, treurig, ellendig. Ik begrijp datje zeg maar een beetje in de war bent, maar dit hoefik allemaal niet aan te horen. Die shit, daar heb ik geen zin in. Ik zou zeggen: zoek een goeie psychiater. Die kan je misschien helpen.' Rube kwam weer overeind.

'Ik weet datje het gedaan hebt.' Bart greep Rube bij de revers van zijn colbertje. Hij voelde zich sterker dan hij zich ooit gevoeld had. Hij herhaalde zijn beschuldiging, schreeuwend, galmend, alsof hij op de kansel stond. Zijn stem kwam terug van de muren, werd krachtiger, kreeg nog meer betekenis.

'Blijf wel van me af, hè?' zei Rube terwijl hij zich probeerde los te rukken, ik hou er niet van om vastgepakt te worden, en zeker niet door een gestresste dominee.'

De telefoon ging. Rube keek naar het toestel, maar Bart liet het rinkelen.

'Josje... mevrouw Smulders weet ook dat je het gedaan hebt. Je hebt haar aansteker meegenomen. De politie heeft die aansteker gevonden.'

'Wat een fantasie,' smaalde Rube. ik was die avond niet hier. Ik was bij een vriendinnetje, een lekker stuk, Sharon. De politie weet ervan. Een alibi als een dijk. Zou je ook eens naar toe moeten gaan, naar Sharon, als je weer een beetje bij je positieven bent. Ik kan je het adres wel geven, telefoon, fax, e-mail. Voor een paar snippen doet ze alles.'

Bart zag het gezicht van Rube. Zijn lach was verwrongen. Zijn stem klonk vals. Hij greep hem nog steviger vast en schudde hem door elkaar. Het was voor Josje, en ook voor Evelien, ja ook voor Evelien.

'Hé, hou verdomme je handen thuis!' Rube sloeg van zich af.

Bart sloeg ook, maar hij sloeg niet iemand van vlees en bloed. Het was een vage figuur, een lappenpop die heen en weer ging, die bungelde aan een touw, die hem probeerde te ontwijken. Zijn eigen handen deden pijn, een heerlijke, weldadige pijn. Hij sloeg door. En door. Josje moedigde hem aan, Evelien ook. Hij moest hem straffen voor wat hij hun had aangedaan. De lappenpop gaf een schreeuw en viel tegen de kast met de stenenverzameling. Hij probeerde zich vast te klampen, maar hij viel, de kast mee omtrekkend. Alle stenen rolden over de vloer.

Ook dat nog, dacht Bart. Moet ik morgen allemaal opruimen.

De figuur, de man, hij probeerde overeind te krabbelen, ondertussen vloeken en verwensingen stamelend. Bart sprong boven op hem, trok aan zijn haar, krabde over zijn gezicht, sloeg naar hem, miste half, haalde opnieuw uit. Een kreet van pijn. Zijn tegenstander had hem nu te pakken en probeerde hem onder te krijgen. Hij kreeg een stoot tegen zijn ribben, tegen zijn schouder. Hij tastte op de grond en zijn hand sloot zich om een flinke steen.

Josje hoorde een vreemd, gierend geluid. Een opgevoerde bromfiets? Of iemand die een langgerekte schreeuw van pijn gaf? Het klonk na in haar oren, ook toen het alweer een tijdje stil was. Ze keerde zich op haar andere zij, maar die ging na een paar minuten pijn doen. Ze draaide zich op haar rug. Slapen, slapen, ze wilde slapen. Morgen wakker worden en vrij zijn. Naar Bart gaan. In zijn armen. Zijn mond. Zijn lichaam. Zijn kleren uittrekken. Hem voelen. Overal.

Ze keek op haar horloge. Bijna middernacht. Bart lag natuurlijk in bed. Hij sliep. De pijn kerfde door haar lichaam toen ze bedacht dat ze hem nog nooit had zien slapen. En nu? Hoeveel jaar zou ze kunnen krijgen? Met Simone had ze daar nog niet over gepraat. Het leek te ver weg. Ze was optimistisch, maar was dat reëel? Probeerde ze haar een hart onder de riem te steken, moed in te praten? Op het plafond van de cel verschenen oplichtende letters. 'Onschuldig veroordeeld' stond er geschreven. Het licht werd feller, ging branden. De vlammen sloegen eraf tot de letters zichzelf weggebrand hadden.

Hoeveel tijd was er eigenlijk verstreken? Bart zat op de grond. Hij keek op zijn horloge. Ruim tien over twaalf. Om ongeveer kwart voor tien was Rube binnengekomen. Meer dan een uur moest hij hier zo hebben gezeten, halfverdoofd en verdwaasd.Moeizaam kwam hij overeind, zonder om zich heen te kijken. Zijn lichaam deed overal pijn. Zijn benen waren stijf. Hopelijk geen ribben gebroken. In de keuken hield hij zijn hoofd boven de gootsteen en liet er water overheen lopen, veel koud water. Hij pakte een handdoek en droogde zich af. In de gang keek hij in de spiegel. Gelukkig, geen verwondingen in zijn gezicht. Hij ging naar het kamertje van Bartjan, deed voorzichtig de deur open en liep naar zijn ledikantje. Hij lag vredig te slapen, alsof er niets was gebeurd, zijn rechterhandje omhoog op het kussen en zijn linker naar beneden op het dekbed. Naast het kussen zijn favoriete beer Tikkie. Minutenlang bleef hij staan kijken, voor hij weer naar beneden ging. Hoe kwamen ze ook alweer aan die naam, Tikkie? Een variant op Timmie? Hij kon het zich niet meer herinneren. Terug naar de kamer. Het moest. Hij wist het. Er was geen ontkomen aan. Of was het allemaal niet waar, was er niets gebeurd? Zou de kamer leeg zijn, zou hij er niemand aantreffen? Of nog verder terug in de tijd: Evelien die op de bank zatte lezen en vragend, glimlachend naar hem opkeek terwijl hij de kamer binnenkwam. 'Waar ben je zo lang gebleven? Wat heb je gedaan? Waarom is je haar nat?'

Bart had eerst de autosleuteltjes uit de zak van Rubes colbertje gewurmd. Het deed hem weinig om het lichaam aan te raken. Het was een vreemd, dood ding. Rond één uur, het was doodstil op straat, had hij Rube naar de auto gesleepten op de stoel naast de bestuurder gezet. 'De dodemansplaats,' had hij gefluisterd, 'de gevaarlijkste plaats.' Toen had hij in huis alles opgeruimd. Er zat alleen bloed op het kleed waar de stenenkast deels op had gestaan. Dat kleed legde hij ook in de auto, evenals Rubes tas en zijn pakje sigaretten. Hij zette de kast weer overeind en plaatste de stenen terug. Die ene maakte hij met de afwasborstel grondig schoon onder de kraan. Hij leegde de asbak in de wc en spoelde door. Hij waste de twee koffiekopjes en de asbak af. Er was geen bezoek geweest, geen spoor van bezoek. Bijna was hij de folder vergeten die op het tafeltje lag. De hele avond alleen. Misschien was hij het meest verbaasd over zijn eigen koelbloedigheid. Hij had in de achterbak van Rubes auto gekeken. Ja, een reservetankje met benzine. Voor de ruïne van Josjes huis was hij gestopt; dat was noodzakelijk. Rube moest zien wat hij had aangericht.

Nu reed hij met de lichten uit over de bosweg. Hij kwam voorbij het huis van Tielerink. Alles donker. Natuurlijk. Het was inmiddels halftwee.

De autogordel op de passagiersplaats had hij bevestigd. 'Anders is het te gevaarlijk, zo zonder gordel.' Rube schudde zachtjes heen en weer als hij over een oneffenheid in het pad reed.

Vlak voorZomervreugd zette hij de auto stil. Hij stapte uit. Zo- mervreugd. Het huisje. Zijn kleren meteen in een plastic zak. Josje, die hem omhelsde. De oude matras op het bed met een kuil in het midden. Josjes lippen, haar handen, haar lichaam. Hij schudde even zijn hoofd, en sloeg een paar keer met zijn vuist op de auto. Zijn rechterbeen deed pijn.

Het was droog en er stond een lichte bries. De bomen ruisten. Prachtig weer. Wanneer zou hij ooit met Josje door de bossen lopen? Hij maakte de achterbak open en haalde het tankje eruit. Hij voelde in zijn broekzak, ja, de lucifers die hij van huis had meegenomen. Hij sprenkelde wat benzine in en over de auto, zelfs een beetje op het colbert van Rube, die weer zijn mond open had in sprakeloze verbazing. 'Ja, wat gebeurt er nou?' fluisterde Bart hem toe. 'Datweetje niet, hè?Ofherkenje het?Ja toch? Jij hebt het toch ook gedaan? Je weet toch precies hoe het moet?' Vanaf de auto liet hij een straaltje benzine in het gras lopen.

Toen hij zo'n honderd meter bij de auto vandaan was, klonk er een kleine knal. Waarschijnlijk het tankje dat hij in de richting van de auto had gegooid. Nog iets later een flinke explosie. Vermoedelijk de benzinetank van de auto. Hij keek om en zag de vuurgloed. Ze waren hier gelukkig behoorlijk ver bij het dorp vandaan.

Hij liep door. Zijn rechterbeen begon meer pijn te doen; het was of er een slot in zijn knie was dichtgedraaid. Misschien had hij iets gekneusd of was er een knieband beschadigd. Hij keek nog eens om, zodat hij de figuur niet zag die plotseling op het pad stond. Bart schrok toen hij een stem hoorde.

'Mooie fik,' zei Tielerink. 'Jantien hield ook altijd van een mooie fik.' Hij lachte en je kon goed zien dat hij geen tanden meer in zijn mond had.