Josje zat nu tegenover een andere politieman. Kroon. Hij had zich voorgesteld met een bijna te stevige handdruk. 'Jacques Kroon.' Op zijn wangen en kin schemerde een baard van een dag of drie.
'Zo,' zei Kroon. 'Dat was zeker wel een hele schrik. Nee, graag niet roken. Ik heb er last van.' Hij glimlachte excuserend. 'Vertelt u nog eens wat er gebeurd is, gisteravond, vanaf het moment dat mevrouw Kamphuis bij u binnenkwam.'
Josje herhaalde wat ze de afgelopen nacht al een keer had verteld. Ze vroeg zich af of het exact hetzelfde was. Als de twee verhalen in details verschilden, wat zou de politie daar dan uit concluderen? Maar ze was te moe om zich alles precies te kunnen herinneren.
'Hebt u enig idee hoe de brand ontstaan is?'
'Nee, helemaal niet. Ik zou 't niet weten. Kortsluiting misschien?'
De politieman knikte. 'Kortsluiting, zou kunnen, maar niet zo waarschijnlijk met die nieuwe elektrische installaties van tegenwoordig. Of was dat allemaal nog oud bij u?
'Ik dacht 't wel. Zeker in de schuur.'
De politieman maakte een aantekening. 'U was verzekerd neem ik aan?'
Ze knikte.
'Voor huis en inboedel?'
'Ja, natuurlijk.' 'Dus vooreen respectabel bedrag.'
'Behoorlijk, ja.'
Kroon stond op. Josje ook.
'Nee, blijft u nog maar even zitten. Ik zal koffie halen. U ook? Melk en suiker?'
'Zwart graag.'
Josje keek om zich heen. Ze zaten gewoon in het politiebureau, niet in een apart verhoorkamertje of zoiets. Dit was waarschijnlijk routine. Maar waarom had hij dan vragen gesteld over die brandverzekering? Misschien ook routine. Deden ze waarschijnlijk altijd bij branden. Plotseling dacht ze aan wat een vriend van haar vader ooit had gezegd. De man had een boerderij en het ging slecht met het bedrijf. De boerderij werd door een flinke brand helemaal in de as gelegd. Hooibroei. 'Wat erg, Herman,' had haar vader gezegd. 'Ach,' antwoordde Herman, 'brand is erg, maar geen brand is nog erger.' En hij had een beetje zitten lachen.
Kroon bleef lang weg. Aan de muur hing een affiche. Ze kon vaag de foto zien van een man met een baard met daarboven de tekst 'Opsporing verzocht'. Het maakte een wat antieke indruk. Ze dacht aan affiches in cowboyfilms. John Wayne, die door geknepen ogen naar de gluiperige tronie van de afgebeelde outlaw keek. Hij zou hem wel krijgen, zoveel was zeker. John Wayne wel.
'Zo, mevrouw Smulders. Hier is de koffie.' De politieman zette twee plastic bekertjes op tafel.
Uit gewoonte tastte ze naar haar sigaretten. 'O nee.'
'We lossen het samen wel op,' zei Kroon.
'Als ik maar niet rook, dan is dat geloof ik de oplossing.'
'Dacht ik wel, ja.' Hij dronk van zijn koffie en keek haar aan over de rand van het bekertje. 'Die zaak van u, die winkel, verkocht u eigenlijk een beetje?'
'Ach, wat aanloopproblemen, maar verder...'
'Maar verder wat?''Nou ja, er zat voldoende perspectief in volgens mij, voor de toekomst dus. Er kwamen steeds meer mensen in die nieuw- bouwwijk wonen, mensen die misschien wel geïnteresseerd waren in antiek en zo.'
De politieman knikte.
'Kijk, de oude bewoners, de traditionele dorpelingen zal ik maar zeggen, die hebben de oude spullen van ouders en grootouders vaak al weggegooid, met de vuilnis meegegeven of voor een habbekrats verkocht aan een opkoper. Dus die gaan dergelijke dingen niet nog een keer bij mij kopen. Ik heb wel 's mensen in de winkel gehad, die kwamen dan kijken uit nieuwsgierigheid, en dan vroegen ze bijvoorbeeld hoeveel een kastje kostte, en dan zei ik... nou ja, tweehonderd gulden of zo, en dan zeiden ze iets van dat heb ik nog op straat gezet, bij de vuilnis. Dus u begrijpt wel, van die mensen moest ik het niet hebben.'
'Uw bedrijf, uw winkel was financieel wel gezond?'
Ze probeerde koel, snel en rationeel te denken. Waar was die man op uit? Hij keek haar aan met vriendelijke, bijna meelevende ogen, maar wat was zijn bedoeling, wat was zijn strategie? Waarom stelde hij deze suggestieve vragen? Er was brand uitgebroken terwijl zij bij Bart was, bij haar minnaar. Daar waren ze van op de hoogte. Het was erg genoeg, maar dat wisten ze. Waarschijnlijk zou inmiddels het hele dorp de scandaleuze feiten kennen.
'Ik... eh, ik had aanloopproblemen. Dat zei ik al. Dus financieel zat het een beetje moeilijk.'
'Hoe moeilijk? Schulden?'
'Ja, dat kon niet anders, dat hoort erbij in het begin. Dat stond ook in mijn bedrijfsplan.'
'Hoeveel, als ik vragen mag?'
Mocht hij het vragen? Wat was dit eigenlijk? Een gesprek om informatie te achterhalen?"Een verhoor? Had ze juridische bijstand nodig van een advocaat? Ze kende de clichés uit politieseries op de tv, maar ging het in het echt ook zo? 'Enkele tienduizenden guldens, behalve een hypotheek.'
'Ja, ja.' Kroon maakte een aantekening. 'En onder andere bij dat... hoe heet het ook alweer... even kijken,' Hij bladerde in zijn papieren. 'O ja, Interkrediet. Geen erg betrouwbare naam, moet ik zeggen. Dat is dus die man die u zo lelijk heeft toegetakeld.' Hij wees naar haar gezicht.
'Ja, we hadden een wat... eh, een wat heftige zakelijke discussie.' Soms was het net of ze het nog kon voelen aan haar knie, hoe ze hem vol in zijn kruis had geraakt.
'Daarmee zijn die financiële problemen waarschijnlijk niet opgelost, neem ik aan.'
'Nee, niet direct.'
'Goed, ander onderwerp. Die mevrouw Kamphuis. Waarom kwam die eigenlijk bij u, zo 's avonds laat nog? Rond dat uur liggen de mensen hier meestal in bed.'
'Dat heb ik toch al verteld.'
'Ja, maar we zijn gek op herhaling. Net als de tv in de zomermaanden, weet u wel.' Hij lachte. 'Nog meer koffie?'
Josje schudde haar hoofd.
'Nou, die mevrouw Kamphuis, Evelien Kamphuis, vertelt u maar. Brandt los, zou ik zeggen. Sorry, dat is onder de gegeven omstandigheden niet zo'n geschikt woord.'
'En de rouwkaart? Waar had u aan gedacht?'
'Eh... ik had nog nergens aan gedacht.'
'Kijk, hier heeft u een paar voorbeelden.' Zijlmans pakte een grote multomap met plastic insteekvellen waarin voorbeelden van rouwkaarten zaten.
Bart had het gevoel dat Jochem en Alice hem observeerden, dat ze hem op een fout wilden betrappen. Bartjan was een halfuur geleden naar boven gegaan voor zijn middagslaapje. Hij had hem voorgelezen tot zijn ogen dichtvielen.
'Dit is een klassieke,'wees Zijlmans, 'en deze...' Hij sloeg een paar bladen om. 'Deze is wat moderner, wat strakker, ook een ander lettertype. De meeste mensen nemen ook een grijze rouwrand, niet te donker. Soms paars, maar dat is toch...' Hij maakte een gebaar alsof hij het gewaagd vond.
'Doet u zoiets maar.' Bart wees, betrekkelijk willekeurig.
'En de tekst?'
'Die krijgt u vanavond. Daar moet ik nog even over nadenken.'
Uit een ooghoek zag hij hoe Jochem aanstalten maakte om overeind te komen en zich toen weer terug in zijn stoel liet zakken. Gelukkig dat hij hem had gemist toen hij uithaalde. Dat zou het alleen maar erger hebben gemaakt.
'Moet er nog muziek gedraaid worden bij de rouwplechtig- heid?'
'Mahler,' zei Bart. 'De zesde, tenminste een stuk van de zesde of van de negende.'
'Daar zorgt u voor, neem ik aan?' 1
'Natuurlijk.'
'Een cassettebandje graag, dat is makkelijker voor ons. U kunt het zelf opnemen?'
Bart knikte en maakte een vaag gebaar in de richting van de stereoinstallatie.
'Denkt u er dan wel aan dat het bandje in het doosje zit? Het zou niet voor het eerst zijn dat mensen thuis nog een keer de muziek afdraaien, en dat ze het in het apparaat laten zitten, en met een leeg doosje naar de begrafenis komen. Heel vervelend.'
'Ik zal erop letten.'
'En de kist?' vroeg Zijlmans. 'We hebben de volgende mogelijkheden. Wat is trouwens de bedoeling, begraven of cremeren?'
'Begraven.'
'Maar zou Evelien niet...?' begon Alice.
'Begraven,' herhaalde Bart.
Zijlmans pakte een tweede multomap uitzijn ouderwets degelijke aktetas. 'Dit is een klassieke eikenhouten kist.' Hij bladerde verder. 'Deze is van spaanplaat met mahonie fineer. Ook mooi, maar natuurlijk van mindere kwaliteit. Dan hebben we ook nog...'
'Doet u die maar,' zei Bart.
Jochem boog zich naar voren. 'Wat zijn de voor- en nadelen van die verschillende kisten?'Bart wilde vragen waar hij zich mee bemoeide, maar hij hield zijn mond. Zijlmans voelde zich kennelijk aangesproken op zijn expertise en hield een uitgebreid betoog waar Bart geen aan- dacht aan schonk. Vrijdag zou de begrafenis zijn. De politie had toestemming gegeven; het onderzoek zou zo snel mogelijk worden afgerond. Eerst een dienst hier in de kerk. Ferdinand zou de dienst doen. Natuurlijk. Vanochtend had hij al met hem over de telefoon gesproken. Een rouwstoet. Bij het graf zou hij zelf ook nog iets moeten zeggen. Bartjan in z'n buggy. Eveliens moeder ernaast in haar rolstoel?
ik zou die eikenhouten nemen,' stelde Jochem voor.
'Goed.'
'En de rouwstoet. Aan hoeveel volgwagens had u gedacht?'
Josje zat in haar auto. Tijmen had haar vanochtend naar het politiebureau gebracht, en de politieman had haar na het gesprek of verhoor behulpzaam een lift naar haar auto gegeven. 'Lonely and no place to go,' zong het door haar hoofd. Nee, dat klopte niet. Ze kon nu weer naar het huis van Tijmen. Hij had haar een sleutel gegeven. Ze moest maar doen of ze thuis was, had hij gezegd.
Thuis? Thuis? De muren van wat haar eigen huis was geweest, stonden nog overeind. Het houtwerk was zwart geblakerd. Het was een ruïne. Terwijl ze naar de resten van het pand keek, zakte haar hart zeker tien centimeter in haar lichaam. Ze sloeg met haar vuisten op het stuur. Eigenlijk drong nu pas echt tot haar door dat ze alles kwijt was. Haar kleren, haar foto's, haar dierbare prullaria, haar schilderijen, etsen, litho's, boeken, haar make-upspullen, papieren, rijbewijs, alles. Haar bezittingen had ze aan, behalve de auto. Gelukkig dat de sleutels daarvan toevallig in haar jasje hadden gezeten. Ze begon te huilen.
Na een minuut of vijf stapte ze uit en liep naar het rood-witte plastic lint waarmee het terrein rond het pand was afgezet. Was het onderzoek naar de oorzaak al afgerond?
Mevrouw Blankevoort kwam uit haar huis. 'Ik vind het toch zo erg. Ik ben zo verschrikkelijk geschrokken. En die arme mevrouw Kamphuis.. .U hebt wel geluk gehad dat u niet thuis was.'
Josje knikte. Zou ze niets weten over haar verhouding met Bart, over de reden voor Eveliens aanwezigheid? Of hield ze zich van de domme?
'U had nu ook wel dood kunnen wezen.'
'Ja... ik ga maar weer 's.' Josje stapte in haar auto. In het achteruitkijkspiegeltje zag ze dat mevrouw Blankevoort haar nakeek.
Ze reed naar de woning van Bart. Vlak bij het huis stonden twee onbekende auto's geparkeerd. Ze zag silhouetten van verschillende mensen in de woonkamer. Daar was Bart ook, zonder Evelien, maar het was krankzinnig: nu kon ze hem juist niet vasthouden, troosten en liefhebben.
Ze startte de auto en reed weg.
'Komt mama weer?'
'Nee, Bartjan, mama leeft niet meer,' zei Bart. 'Mama is dood.'
'Ma kan mama toch komen?' Hij keek Bart aan met een glimlach in zijn ogen, alsof hij dacht dat het een verstopspelletje was.
'Weet je nog van dat vogeltje dat we laatst in de tuin hebben gevonden, weet je dat nog?'
'Vogetjeinne tuin.'
'Ja, dat vogeltje was dood. Die kon niet meer vliegen. Die kon nooit meer vliegen. En dat vogeltje hebben we toen begraven. Weet je nog? Onder de grond. Toen gingen we een gat graven, een kuil.'
'Mette chep.'
'Ja, met de schep.'
'En daar hebben we toen het vogeltje ingedaan.'
'Vogetje sapen.'
'Ja, voor altijd z'n oogjes dicht, want hij was doodgegaan.'
Bartjan keek hem nu zwijgend aan alsof er langzaam iets tot hem doordrong.
'Mama is ook dood. Mama leeft niet meer. Ze komt niet meer terug.' Bart hoorde de snik in zijn eigen stem. Zijn keel zat bijna dicht.
'Moete kuil gave voor mama.'
'Met Immerzeel, van de politie in Batteloo. U had gezegd dat we u op dit nummer konden bereiken. We zouden graag nog een keertje met u praten. Zou u even langs kunnen komen?'
'Kan het zo niet, over de telefoon?'
'Liever niet.'
'Oké, dan kom ik wel. Over pakweg een uur ben ik er.'
Gister had ze in een drogisterij wat inkopen gedaan: lippenstift, mascara, oogschaduw, oogpotlood, reinigingsmelk, dagcrème, tandpasta, een tandenborstel, zeep, ob, een doos Klee- nex. In een andere winkel had ze een paar slipjes gekocht. Voorlopig had ze genoeg. Haar geld was ook bijna op en ze had geen zin om van Tijmen te lenen. Hoe moest dat verder? Met haar girorekening, haar bankpasje, met alles?
In Tijmens woning bleef ze nog even aarzelen. Ze maakte zich op, bracht haar hoofd naar de spiegel, sperde haar ogen zo wijd mogelijk open. Ze ging zitten en stak een sigaret op met een van de vele rondslingerende aanstekers. Evelien was dood. Haar schuld? De schuld van Bart? Ze wilde naar hem toe, haar lichaam verlangde naar hem, maar ze begreep dat dat nu onmogelijk was.
Ze reed zo hard mogelijk naar Batteloo, regelmatig ruim de maximumsnelheid overschrijdend. Eén keer kreeg ze de Volvo bijna niet meer goed de bocht uit.
Er zat een politieman die zich voorstelde als Immerzeel. 'Beetje laat,' zei hij op zijn horloge kijkend. Hij had de naïeve, helderblauwe ogen van een kind.
'Ik moest nog wat dingen regelen.'
'Gaat u zitten. Ik wilde de zaak nog eens met u doornemen.'
'Maar dat is al twee keer gebeurd. Ik bedoel, ik lees steeds maar in de krant dat de politie het veel te druk heeft, vooral hier op het platteland, dat er te weinig agenten zijn, maar als jullie ook eikaars werk voortdurend...'
'We hebben nieuwe info,' zei Immerzeel.
'Nieuwe info,' herhaalde ze.
'Ja. Ik zal maar meteen zeggen dat het er niet best uitziet voor u. U heeft er geen bezwaar tegen dat ik een bandje mee laat draaien?'
'Nee, waarom zou ik? Ik heb niks te verbergen.' Ze probeerde een cynische klank in haar stem te leggen, ik heb nu al twee keer verteld hoe het gegaan is, en als ik jullie er gelukkig mee maak om het nog een keer te vertellen, nou, dan wil ik graag meewerken. Maar alleen als ik mag roken, ja?'
Immerzeel knikte. Van een ander bureau pakte hij een asbak en schoof die in haar richting.
'Heeft u een aansteker?'
'Zelf geen aansteker?' vroeg de politieman..
'Nee.'
'Kwijtgeraakt?'
Ze zweeg en keek hem aan.
Hij herhaalde zijn vraag.
'Ja.'
'Waar, wanneer?'
Ze voelde iets aankomen, een voorbode van iets verschrikkelijks, maar ze wist niet wat. Door haar hoofd schoot de herinnering aan een prachtig televisieprogramma. Er is wel wat; wat er is, dat weet ik niet, maar er is wel wat. Iets dergelijks.
'Een... eh, een paar dagen geleden. Ik denk dat iemand hem heeft meegenomen. Gewoon per ongeluk in zijn zak gestoken.'
'Wie?'
'August Rube van Interkrediet.'
'De man aan wie u geld schuldig was.'
Ze knikte.
'En hij confisqueerde die aansteker; misschien een compensatie voor die schulden.' Immerzeels ogen hadden plotseling een minder kinderlijke uitstraling.
'Nou, dat weet ik niet. Gewoon een vergissing, denk ik. Is mij ook weieens overkomen. Gebeurt iedereen wel 's.'
Immerzeel trok een bureaula open en haalde er een plastic zak of opberg map uit. Hij legde de zak voor haar op tafel. Er zat iets in van verwrongen, deels zwart geblakerd metaal. 'Zouden dat de resten van uw aansteker kunnen zijn?'
'Ik weet niet.' Waterwas, kreeg duidelijker contouren.
'Volgens mensen die het weten kunnen,' zei Immerzeel, 'is dit zo'n ouderwetse aansteker, zo'n metalen die niet op gas brandt, maar op benzine. Had u zo'n aansteker?'
Ze knikte.
Er rinkelde een telefoon op een ander bureau. Immerzeel kwam overeind en nam de hoorn op. 'Ja, daar ben ik juist mee bezig... Nee, weten we nog niet... Wat zegje?... Ja, zal ik doen... Nee, ik denk het niet... Niks van te zeggen... Wat?... Ja, zou wel 's kunnen... Nee, heeft ze nog niks over gezegd...Oké. Doe ik. Ik zie je... Ja, jij ook.' Hij ging weer tegenover Josje zitten. 'Een collega.'
'Dacht ik al.' Was dit afgesproken werk? Probeerden ze haar zo onzeker te maken?
'Dus dit zou uw aansteker kunnen zijn.'
'Zou kunnen, ja.' Rube. Ze zag hem voor zich. August Rube, de schoft, de proleet.
'Weet u waar we deze aansteker of wat er nog van over is, hebben gevonden?'
'In mijn huis... of wat daar nog over is?'
'Precies, en niet ver van de plek waar de brand ontstaan is. Nou ja, ontstaan, misschien wel aangestoken. Wilt u koffie? Nee? Iets anders?'
'Een pilsje zou ik wel lekker vinden of een glaasje wijn, maar dat gaat waarschijnlijk niet.'
'Nee, zo ver reikt onze gastvrijheid niet.'
'Jammer.' Ze keek op haar horloge. 'Het loopt tegen zessen. Ik zou graag weer 's gaan. Ik ben doodmoe. De afgelopen nacht nauwelijks geslapen.''Kan ik me voorstellen.' De kinderlijke blik was terug. 'Maar ik wou toch nog een paar andere dingen met u doornemen.' Immerzeel wachtte even. 'U heeft zo'n anderhalve week geleden een blik petroleum gekocht bij Van Bemmel, de drogist hier. Klopt dat?'