'Nee, alles is weer goed.'
'Echt waar?'
'Ja, echt waar. Het was een roes... iets tijdelijks, en nu moeten we proberen om het te vergeten.'
'Dus het gaat weer goed tussen jullie,' zei Jochem aarzelend.
'Ja, en nu zou ik er graag een paar dagen uitgaan, met z'n tweetjes, naar een eenvoudig hotelletje in de Ardennen of misschien in Zuid-Limburg. Een nieuwe start klinkt natuurlijk een beetje overdreven, maar wel zoiets. Zou Bartjan misschien bij jullie kunnen? Van donderdag tot en met maandag of zoiets of anders tot zondag. Vrijdag is Bart z'n verjaardag, dan vieren we dat daar samen. Hij hoeft zondag ook niet te preken. Dus dat komt goed uit. Zou dat kunnen, denk je?'
'Een prima idee om samen iets te doen. Het is goed om initiatief te nemen, om Bart weer naar je toe te halen.' Er klonk een therapeutische grondtoon in Jochems stem. Dergelijke dingen zei hij waarschijnlijk ook tegen cliënten. 'En het lijkt me heel leuk als Bartjan een paar dagen hier komt. Maar ik moet het wel even aan Alice vragen.'
'Tuurlijk. Heeft ze alweer werk?'
'Nee, nog niet, maar ze is druk aan het zoeken. Er lopen, geloof ik, drie sollicitaties.'
'O ja, ik ben gister bij mama geweest.'
'Nog nieuws?'
'Nee, alles hetzelfde. Er was alleen een nieuwe patiënt, of wat moetje zeggen, een nieuwe bewoner, een sprietmagervrouwtje met een grote handtas, en die vroeg steeds naar de hoofduitgang.'
'Misschien wel een metafoor,' zei Jochem.
'Een metafoor? Waarvan?'
'De hoofduitgang van het leven, zoiets. Ze hebben het toch wel over "er uitstappen" als ze het over zelfmoord hebben. Misschien wilde ze wel dood.'
'Ze begreep volgens mij helemaal nietwaar ze was, maar...'
'Dat begrijpen we soms zelf ook niet.'
'Nee, daar heb je gelijk in.' Uit de keuken klonk een zware bons. Het bleef even stil en daarna begon Bartjan verschrikkelijk te krijsen. 'O, er is iets met Bartjan, geloof ik. Gevallen of zo. Vraagje het aan Alice?'
Bart zat achter zijn bureau. Hij hoorde Bartjan schreeuwen, maar onderdrukte zijn neiging om naar beneden te stormen. Zijn werk, de vergaderingen, de begrafenistoespraak, de bezoekjes, het pastoraal werk, de stukken, de artikelen, alles vroeg om zijn aandacht, eiste zijn energie, claimde zijn tijd. En eigenlijk wilde hij niets, behalve weg uit deze situatie. Het werd steeds erger, hij wist het, steeds moeilijker, steeds ingewikkelder. Een Gordiaanse knoop was er niets bij.
Hij moest ermee ophouden, nu, meteen. Dat was hij verplicht aan Evelien en aan Bartjan. Nooit meer naar Josje. Vanmiddag, voor de laatste keer om het haar te zeggen. Ze moest verhuizen, weg van het dorp, liefst zover mogelijk weg. En hij mocht niet weten waar ze naar toe ging. Anders zou hij haar achterna reizen. Haar nieuwe verblijfplaats moest een goed bewaard geheim blijven. Maar zou ze dat doen? Zou hij het kunnen?
Vanochtend bij het ontbijt had hij plotseling zitten neuriën. Did an angel whisper in your ear... Evelien keek hem bevreemd aan. 'Wat zing jij nou?' 'O, niks, zeker ergens opgevangen... in m'n hoofd blijven zitten.' Had hij een kleur gekregen? 'Je doet zo afwezig. Is er iets?' Ze had haar hand op de zijne gelegd. Zwaar, oneindig zwaar. Ze streelde zijn vingers. Die muziek van Josje, meestal traag en slepend, ik hou van ballads,' had ze een keer gezegd, 'zo prachtig triest, van die uitgerekte emoties, soms heel triviaal, maar daarom juist zo mooi.'
Hij liep naar de badkamer en stak zijn hoofd onder de koude kraan tot de heldere, koude pijn op zijn kruin hem te veel werd. Op de overloop hoorde hij Evelien een liedje zingen. 'Berend Botje ging uit varen met z'n bootje naar Zuidlaren.' Bartjan kwam er af en toe tussendoor. 'Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, waar is Berend Botje gebleven?'
In zijn werkkamer probeerde hij te bidden. 'Lieve God, ik kan...' Hij opende zijn ogen, keek naar de foto op de muur achter zijn bureau, de foto van Evelien en Bartjan, en zong toen, met zijn handen nog altijd gevouwen: 'Hij is niet hier, hij is niet daar, hij is naar Amerika.'
Josje keek op haar horloge. Kwart voor elf. Ze had zin om de hele dag op bed te blijven liggen. Ze rook aan de lakens en de hoofdkussens of ze de geur van Bart zou kunnen opsnuiven, maar alleen de stank van petroleum drong haar neus binnen.
Vier dagen weg, dat mocht niet, dat kon niet. Ze zou gek worden. Het kwam allemaal door die Evelien. Die was ooit met hem getrouwd en meende daarom zeker dat hij haar eigendom was, het eeuwige misverstand. In haar hele lichaam, in haar hart, in haar onderbuik voelde Josje dat Bart haar toebehoorde. Een dominee! Ze kon bijna de spottende stem van Anton of van oude vrienden horen. Ja, een dominee, maar deed dat er iets toe?
Vier dagen weg. Vier dagen zonder Bart. Vier dagen in dit huisje, hier alleen, zonder enige hoop dat hij misschien tussendoor even langs zou komen, dat ze zijn lichaam tegen het hare kon voelen, dat ze haar mond op de zijne kon drukken, met haar tong in zijn mond, dat ze zijn geslacht kon voelen groeien. Of zien. Soms had hij al een erectie als hij zijn kleren uitdeed en zij klaar stond met de plastic huisvuilzak.
Vier dagen weg. Bart vier dagen met zijn vrouw, met zijn wettige echtgenote. Wat was erger, dat zijzelf hem vier dagen lang niet bij zich had of dat hij bij haarwas? Hij moest van haar scheiden, dat was de enige oplossing. Exit Evelien. Of er moest iets met haar gebeuren... Josje pakte haar boek van het nachtkastje om de lijn van haar dwingende gedachten af te breken. Ze las enkele zinnen. 'Ze reed zo'n vijftig meter voor hem. Al een paar keer had ze omgekeken. Natuurlijk wist ze dat hij het was, want hij had het bord niet van het dak geschroefd. Eerst had ze haar tempo versneld, en daarna was ze juist langzamer gaan rijden. In een bocht was ze afgestapt om haar fiets te controleren...' De zichzelf herhalende gedachte: of er moest iets met haar gebeuren... Het boek viel dicht. Wat kon er gebeuren? Ze dacht aan Anton. Even waren ze met z'n vieren bij elkaar, Anton, Bart, Evelien en zij. En dan verder? Bart wilde geen scheiding. Onder geen voorwaarde, had hij gezegd. Nooit zou hij Evelien aan de kant schuiven; hij wilde zijn zoontje niet kwijtraken. En trouwens, hij hield nog van Evelien. Op een vage manier had ze ook begrepen wat hij bedoelde, en dat het niets te maken had met hun verlangen naar elkaar. Met z'n vieren ergens ineen huisje in een bergachtig gebied. Ze maakten een wandeling. Doe niet zo gevaarlijk, dat ravijn is verschrikkelijk diep. En zijn werk natuurlijk, zijn positie als dominee. Kijk uit, die stenen liggen los.
Ze draaide zich op haar buik en bonkte met haar hoofd in het kussen, huilend, schreeuwend.
Bart vroeg of het alweer een beetje ging, of ze over de eerste schok heen was.
Mevrouw Rombouts schudde haar hoofd.
Hij stond in de kleine, met ouderwetse meubels volgepropte woonkamer. Gister was er niemand thuis geweest. Of had ze niet open willen doen? 'Het is ook een grote verandering voor u. Hoe lang bent u getrouwd geweest?'
'Vierenvijftig jaar.'
'Dat is een hele tijd. Vierenvijftig jaar.' Evelien en hij waren nu bijna tien jaar getrouwd. Nog vierenveertig jaar 'dus.
Ze zwegen beiden. Bart hoorde het gierende geluid van een cirkelzaag. Daarna klonk getimmer. Een halfuurtje geleden had hij met Bartjan met zijn timmerplankje gespeeld: zes houten pinnen door een gat slaan en ze daarna weer terugslaan met het kinderhamertje. De perfecte, repeterende nutteloosheid. Was alles maar zo nutteloos.
Net toen Bart zich erg ongemakkelijk begon te voelen, vroeg mevrouw Rombouts of hij een kopje koffie wilde.
'Nou, dat sla ik niet af.'
'Melken suiker?'
'Alleen suiker graag.'
Mevrouw Rombouts verdween naar de keuken. Bart hoorde gestommel. Aan de wand hingen drie schilderijen: een heidelandschap, een boerderijtje tussen hoge bomen en een vissersschip op het strand. Op de schoorsteenmantel stond een trouwfoto, zo te zien van het echtpaar Rombouts. De vrouw zag er verrassend aantrekkelijk uit. Rombouts had vooral een trotse uitdrukking op zijn gezicht; iets als: dat heb ik toch maar goed voor elkaar.
'Dat was in de oorlog.'
Bart schrok op. Mevrouw Rombouts stond in de deuropening met een dienblad met twee koffiekopjes erop en een koektrommeltje.
'Gaat u zitten.'
Bart nam plaats aan de huiskamertafel. Mevrouw Rombouts zette een kopje koffie voor hem neer. 'Zo, morgen de begrafenis. Ik wil graag nog even met u praten over uw man.'
Mevrouw Rombouts roerde eerst fanatiek en dronk toen van haar koffie. Daarna pakte ze de koektrommel en hield hem Bart voor.
'Dank u.' Hij legde de krakeling op het schoteltje. 'Vertelt u eens iets over uw leven met hem, over hoe het was en zo, over leuke dingen die u samen heeft meegemaakt. Misschien kan ik daarop voortborduren.'
'Er is niet veel te vertellen,' zei mevrouw Rombouts toonloos.
'En waar is Dribbel nou? Zit-ie achter de stoel? Even kijken of-ie achter de stoel zit.'
Bartjan vouwde de stoel weg. 'Nee, is Dibbel niet.' 'Nee, daar is Dribbel niet.' Ze sloeg de laatste bladzij om. is Dribbel daar misschien?'
'Jaaa... Dibbel!'
'Ja, en deze kleine Dribbel gaat nu naar z'n bedje, lekker slapen.' Evelien tilde Bartjan hoog in de lucht. Hij gilde het uit. Ze zette hem neer.
'Nogge keer!'
'Nog één keer, en dan hupsakee naar bed.'
Ze bracht hem naar boven. 'Even papa een kusje geven.'
Terwijl Bart knuffelde met Bartjan, las Evelien de uitgeprinte tekst. 'Vierenvijftig jaar hebben ze lief en leed gedeeld. In de oorlogsdagen besloten ze te trouwen. Hun liefde moest sterk zijn geweest om in die benarde omstandigheden die belangrijke stap te nemen. Ze zijn getrouwd in de kerk waar ze jarenlang de diensten op zondag hebben bijgewoond, in het vertrouwen dat Gods zegen ook op hun huwelijk rustte. Ze hebben toen, in die oorlogsjaren een verbond met elkaar gesloten op basis van het kruis van Jezus Christus, een verbond dat...'
'Zo, nu maar weer met mama mee.' Bart zette Bartjan weer neer.
'Geen erg originele tekst,' zei ze.
'Als jij iets beters weet!'
'Rustig, niet meteen zo aangebrand!'
'Nou ja, het zijn ook van die mensen met wie ik niet zoveel heb. Ik moet geïnteresseerd zijn, ik moet meelevend zijn, maar...'
ik begrijp het.' Ze drukte een vlugge zoen op zijn voorhoofd. 'Als Bartjan in bed ligt, ga ik even naar Charlotte... neem ik Timmie wel mee. Oké? Blijf jij thuis?'
'Natuurlijk.'
Ze bracht Bartjan naar bed, zong nog een liedje voor hem, en ging toen met Timmie naar buiten. Bij de Brocanterie was alles nog hetzelfde: geen spoor van leven. Een moment werd Evelien door angst overspoeld. Ze zag weer die politieagenten. Het radeloze gezicht van Bart.
Charlotte was er niet. Ze had ook beter eerst kunnen bellen.
Evelien had geen zin om alweer naar huis te gaan. Ze liep de Bosweg op. Misschien zou ze ook even bij Tielerink langs kunnen gaan. Die had laatst nogal vreemd gedaan. Hij zou dagenlang in zijn huis kunnen liggen, doodziek of nog erger.
Er werd niet opengedaan toen ze aanbelde. De deur was op slot. Ze keek naar binnen, maar zag niets door de vuile ramen. Ze liep naar de achterkant van de boerderij. De twee geiten leken volle uiers te hebben, maar dat leken ze altijd wel. Plotseling rukte Timmie zich los en rende weg, zijn riem achter zich aanslepend.
'Hier, Timmie, kom hier!'
Hij luisterde niet, maar rende verder, de Bosweg op. Had hij een konijn gezien? Evelien liep achter hem aan, 'Timmie, Timmie!' roepend. Ze zag hem niet meer. Zou hij alleen zijn huis terug kunnen vinden? Hij was de andere kant op gegaan, van het dorp af. Ze moest er niet aan denken om straks thuis te komen zonder Timmie. Bartjan zou ontroostbaar zijn.
Ze liep verder over de Bosweg. 'Timmie! Timmie! Waar zitje? Kom dan!'
Door de bomen en struiken heen meende ze Timmie te ontwaren: een wit beestje met donkere vlekken. Ze riep hem weer, maar hij rende verder. Ze liep door tot ze bij Zomervreugd kwam. Even was ze hem kwijt, maar toen zag ze hem weer bij het hek. Hij liep langs het hek, met zijn neus op de grond, alsof hij een spoor volgde.
'Timmie, kom nou! Daar is helemaal niemand!'
Ze rende achter hem aan. Door een opening in het hek liep hij het terrein van Zomervreugd op.
'Hier, Timmie! Daar mag je niet komen. Hier!'
De hond keek om, alsof hij zich ervan wilde vergewissen dat ze hem gezien had en liep toen kwispelstaartend verder. Evelien ging ook door de opening in het hek het terrein op. Gek, in dat huisje verderop, bijna helemaal tussen de bomen verscholen, daar brandde licht. Dit vakantieparkje was na i oktober toch gesloten? Mensen mochten hier helemaal niet wonen buiten het seizoen. Timmie ging rechtstreeks naar het huisje toe. Blaffend en met zijn poten krabbend ging hij tegen de deur op staan. Evelien bleef op een meter of tien afstand, half achter een boom.
Het duurde even en toen ging de deur open. Er verscheen een vrouw met rood bruin haar. Toen wist Evelien plotseling weer wat Tielerink had gezegd.
'Waar is je baasje?' vroeg de vrouw. 'Is het baasje er niet?'
'Nee, raak me niet aan! Blijf van me af!'
'Rustig nou, Evelien, rustig nou.' Hij probeerde haar te kalmeren. Een paar minuten geleden was ze het huis binnengestormd, haar jas vuil, haar handen onder de modder. 'Stil nou, Bartjan ligt nog in z'n bedje.'
'Nee!' schreeuwde Evelien. 'Nee!'
'Luister nou, je moet...'
'Blijf van me af, blijf met je gore tengels van me af!'
Timmie stond schel te blaffen.
'Stil, Timmie, ga liggen... in je mand!'
Evelien liep de kamer uit, de gang door, het huis uit. Hij liep haar achterna en probeerde haar vast te pakken. Ze stonden zo'n vijftig meter van hun huis.
Ze rukte zich los en draaide zich om. 'Je hebt me weer bedrogen, Bart Kamphuis, je hebt me weer bedrogen.'
Hij keek om zich heen. Niemand te zien. 'Maar...'
'Ik weet het gewoon. Je ging natuurlijk naar haar toe, naar je eigen privé-hoer, die daar op je zat te wachten, in jullie eigen liefdesnestje.'
'Maar ik kan...'
'En ik zat hier plannetjes te bedenken, voor ons tweeën. Ik heb mezelf belachelijk gemaakt, volstrekt belachelijk.'
Bart zag in de verte een paar kinderen aan komen lopen. 'Laten we naar huis gaan. Bartjan ligt alleen. Misschien is-ie wakker geworden.'
'O, nu plotseling weer de bezorgde vader uithangen. Zeker nu dat je goed uitkomt. Mogen de mensen het niet weten? Nee? Moeten ze blijven geloven in die keurige, aardige dominee? Is dat het?'
'Evelien, alsjeblieft!'
Ze keek hem aan met verwilderde, betraande ogen, smeren vuil op haar gezicht. Hij zag nu pas dat er een scheur in haar jas zat.
'Alsjeblieft?' vroeg ze. 'Wat alsjeblieft? Wat moet ik doen? Vertel me maar 's wat ik moet doen.'
De kinderen, alle vier een rugzakje op hun rug, bleven op een afstandje staan toekijken. Eén jongetje stak zijn duim in zijn mond.
Josje zocht haar spullen bij elkaar. Het was niet veel. Handig dat ze fietstassen op haar bagagedrager had. Het had geen zin om hier langer te blijven. Een ongelooflijk stom toeval dat die Evelien haar nu juist had ontdekt.
Ze haalde de lakens van het bed en stopte ze i n een plastic zak. Die zou ze later wel ophalen. Op een stuk papier uit de keukenla schreef ze een verontschuldigend briefje. 'Het was een absolute noodsituatie. Daarom heb ik van uw huisje gebruikgemaakt. Voor reparatie van het slot leg ik honderd gulden neer. Ik hoop dat dat voldoende is.' Even overwoog ze om haar naam en telefoonnummer onder de brief te zetten, maar dat leek niet verstandig.
En nu? Nu begon alles weer van voren af aan. In het dorp. De winkel. Verdomd ja, de winkel. Eigenlijk had ze daar de laatste dagen nauwelijks aan gedacht. Straks kwam die vervloekte August Rube natuurlijk weer bij haar aankloppen. Geld, geld, geld. De afgelopen periode hier had alleen maar geld gekost. Maar daar had Interkrediet geen boodschap aan. Interkrediet wilde geld zien, en als Interkrediet geen geld zag, wilde Interkrediet bloed zien. Daar was ze zeker van.
Uit het keukenkastje haalde ze het overgebleven voedsel en de fles wijn en het blik met het restje petroleum. Misschien handig voor thuis. Ze had nog een paar oude olielampen, en laatst was het licht uitgevallen wegens kortsluiting. Eigenlijk zou de hele elektrische installatie vernieuwd moeten worden. Nog meer kosten. Ze pakte haar fiets. Het begon zachtjes te regenen.
Bart, waarom was Bart er nu niet? 'Bart,' zei ze zachtjes. Toen iets luider: 'Bart!' Daarna nog luider. Het werd een schreeuw die in haar eigen oren pijn deed.
'Ja, mama is weer een beetje ziek. Blijf nou 's rustig op m'n schoot zitten, niet zo draaikonten.'
Bartjan lachte. 'Daaikonten.'
'En wat is dit?'
'Taktor.'
'Ja, dat is een tractor. Die trekt de kar, zie je wel.'
Bartjan maakte brommende autogeluiden.
'En dat, was is dat?'
'Viegtuig.'
'Ja, dat is het vliegtuig. En nou word jij ook een vliegtuig.' Hij tilde Bartjan hoog in de lucht. 'Brrroemmm... brrroemmm. Dit vliegtuig gaat naar bed, naar z'n eigen lekkere bedje.'
Hij deed Bartjan een luier om, trok hem zijn pyjamaatje aan en stopte hem in bed.
Voorzichtig keek hij om de hoek van de slaapkamerdeur. Evelien sliep. Het had hem veel moeite gekost om haar een van de slaappillen te laten nemen, die hij laatst bij Veldkamp had gehaald, toen ze in de kerk onderuitwas gegaan. 'Nee, ik doe het niet,' had ze gezegd. 'Als ik slaap, ga jij natuurlijk weer naar haar toe, om met haar naar bed te gaan. Ik doe het niet.' 'Maar je moet slapen, want anders...' ik blijf wakker, ik blijf hier.' Onverwachts was haar weerstand gebroken. Hij zag het in haar ogen, in haar bewegingen, in het lome gebaar waarmee ze haar hand omhoog bracht. 'Geef maar. Het maakt toch allemaal niks meer uit.' Bartjan had erbij gestaan, met grote ogen kijkend. Het leek er eerder op dat hij het spannend vond dan dat hij er bang van werd.Bart ging naar zijn werkkamer en bladerde in een paar boeken. Hij pakte de doos met brieven die Evelien hem had geschreven toen ze ruim een halfjaar in Groningen woonde. Ze had een verhaal verteld in de zij-vorm, heel leuk en origineel met allemaal avonturen, sommige echt gebeurd en andere verzonnen. Als hij vroeg wat fantasie was en wat niet, gaf ze een ontwijkend antwoord. Soms zei ze dat ze alles bedacht had of dat alles werkelijkheid was. Hij pakte een envelop en haalde de brief eruit. Drie kantjes dichtbeschreven zonder aanhef, alleen een datum erboven. 'Ze liep over de Grote Markt, zich niet realiserend wat er honderd meter verder stond te gebeuren...'
Het lukte niet om verder te lezen. Hij schoof zijn stoel een stukje naar achteren. Welke stap kon hij nu nemen? Het brandde, het woedde, het stormde. Het verwoestte alles en iedereen, en hij voelde zich machteloos. Natuurlijk, hier had hij zich op moeten voorbereiden. Dit was onvermijdelijk. Eens zou Josje toch naar het dorp zijn teruggekeerd. Hij had alles alleen maar voor zich uit geschoven.
Hij pakte een fotoalbum dat hij van beneden had meegenomen. Hun eerste vakanties samen, hun huwelijksfoto's, Bartjan vlak na de geboorte. Dit had hij allemaal in de waagschaal gesteld.
Met open handen wreef hij over zijn gezicht. Daarna pakte hij een boek van het stapeltje op zijn bureau, Religieuze ruis in Nederland, keek even naar de omslag, en slingerde het in een hoek van de kamer. Nog nooit had hij dat zo sterk gevoeld, die behoefte om iets stuk te maken, om iets te breken en te vernietigen, alsof er een prijs moest worden betaald. Maar waarvoor en door wie?
De telefoon ging.
'Met Kamphuis.'
'Ik ben het... Ik ben weer thuis.'
Hij zweeg.
'Ze heeft het zeker verteld?'
'Ja.'
ik weet niet hoe ze me gevonden heeft.'
'Timmie, denk ik. Misschien dat-ie iets geroken heeft of zo.'
is het oorlog?' vroeg Josje.
'Ja. Nu eigenlijk wapenstilstand, want Evelien ligt te slapen, op een slaappil.'
'Was het erg?''Ja, heel erg.' Eveliens gezicht verscheen weer voor hem: de verkrampte mond, de pijn in haar ogen, de tranen. Het brandde nu ook weer achter zijn ogen.
ik wil je zien.'
Bart schrok. 'Dat kan niet.'
'Ik moetje zien, Bart. Ik moet je vasthouden, ik moetje voelen. Juist nu.'
'Maar het is hier echt... Het kan niet, dat moet je begrijpen.'
Josje was even stil. Bart had het idee dat ze een trekje van een sigaret nam. 'Je wilt mij toch ook zien?' vroeg ze.
'Ja, maar...'
'Ik kom naar je toe.'
'Nee, dat kan niet. Dat kan absoluut niet.'
ik bel gewoon aan, dan laat je me wel binnen. Ik moet je lichaam voelen. Ik verlang zo verschrikkelijk naar je.'
ik doe niet open. Je kunt hier niet binnenkomen. Evelien ligt te slapen, maar elk moment kan ze wakker worden.'
'Als je niet open doet, dan bons ik op de deur.'
'Je mag hier niet in huis komen.' Bart probeerde iets bezwe- rends in zijn stem te leggen.
'En als je dan nog niet opendoet, dan gooi ik wat door het raam. Dan doe je vast wel open.'