'Tijd om dag te zeggen.'

'Nee!'

'Tijd om dag te zeggen.'

'Nee!'

'Dag Tinky Winky, dag Dipsy, dag Lala, dag Poo!'

'Dag!'

'De zon gaat onder met een lach. Zeg maar dag.'

Bartjan zat even ingespannen naar het scherm te kijken als anders. De zon met het peuter gezicht ging nu onder in Teletubbie- land. Niets duidde erop dat hij vannacht met veertig graden koorts in bed had gelegen. Of was zijn lichaampje een soort alarm geweest? Had het gevoeld dat Bart haar bedroog? De temperatuur was dramatisch opgelopen, en zo had hij haar gewaarschuwd.

Evelien keek naar hem zoals hij daarin zijn kleine rieten stoeltje zat, een duim in zijn mond en zijn favoriete beer Tikkie op schoot. Die mocht meekijken. Ze schonk een kopje thee in. Eigenlijk was ze ertegen om Bartjan voor de tv te zetten en hem zomaar te laten kijken. Maar nu kon ze niet anders. Elke keer zag ze Bart voor zich... Bart en die vrouw, steeds opnieuw. Ze schudde haar hoofd. Nu kwam het programma met kabouter Plop.

'Plopperdeplop,' zei de met een licht Vlaams accent sprekende acteur op de televisie, nadat hij een bord op de grond had laten vallen.

Bart was vanmiddag naar het ziekenhuis. Tenminste, dat had hij gezegd. Maar klopte het ook? Moest ze nu zijn gangen nagaan? Alles voortdurend controleren? Hij had Bartjan een zoen gegeven. Tegen haar had hij gezegd dat hij om een uur of vijf weer thuis zou zijn. Ze had niet geantwoord. Geen afscheidskus, niets. De lippen van die ander zaten aan zijn mond. De afdruk van haar lichaam kleefde nog aan zijn huid.

Bartjan lachte omdat er een stapel borden kletterend omviel.

De telefoon ging. Evelien nam op. 'Met Evelien Kamphuis.'

Slechts geruis van de andere kant.

'Hallo, wie is daar?'

De hoorn werd neergelegd, de in-gesprektoon klonk.

Rombouts was omgeven door een gecompliceerd stelsel van slangen, buisjes en flessen. Aan de zijkant van het bed hing een doorzichtige plastic zak met gelig vocht erin. Rombouts had een onwerkelijk grauwe huidskleur. Als hij niet af en toe een knorrend geluidje gaf, zou je kunnen denken dat hij dood was. Bart ging op de stoel naast het bed zitten. In de kamer lag nog een man. Naast hem zat een vrouw. Ze praatten fluisterend.

Er klonk een klaaglijk gekreun uit de mond van Rombouts. Bart schoot een stukje vooruit op zijn stoel, klaar om zijn aanwezigheid te verklaren. Rombouts leek door te slapen. Bart sloot ook zijn ogen. Wanneer hij eraan toegaf, zou hij weg kunnen dommelen. Als hij vannacht bij elkaar een uur had geslapen, was het veel geweest. Hoe moest het nu vanavond gaan? Zou Evelien aan tafel met hem praten? Zouden ze weer samen in één bed kunnen liggen?

'Hij ligt geloof ik nog te slapen.' Er was een verpleegster binnengekomen. 'Mijnheer Rombouts. Ik heb drinken voor u. Er is ook bezoek.'

Rombouts gaf geen reactie.

De verpleegster tikte een paar keer tegen zijn schouder. 'Mijnheer Rombouts... wakker worden.'

Rombouts deed zijn ogen een klein stukje open. 'Ben jij dat, Annie?'

'Nee, uw vrouw is er niet. Er is ander bezoek. Wat wilt u drinken? Limonade, appelsap, thee?'

'Niks, ik wil niks.'

'Maar u moet veel drinken.' De verpleegster had een hartelijke, warme stem. 'De dokter heeft het ook gezegd: zoveel mogelijk drinken. Zullen we dan maar appelsap doen?'

'Ben jij dat, Annie?'

'Nee, ik ben het, Bert Kamphuis, de dominee.'

'Godverdomme, ik zie ook geen moer als ik m'n bril niet op heb.'

'Nou, nou, mijnheer Rombouts. Dat kan toch wel ietsje vriendelijker. Komt u een stukje omhoog, anders kunt u niet drinken?' De verpleegster hielp Rombouts. 'Zo, hier is de appelsap. Drinkt u maar door het rietje, dat is makkelijker.'

Zulke buigrietjes hadden ze ook voor Bartjan. Bartjan, als hij aan hem dacht, werd hij bijna verpletterd door schuldgevoel. Hij mocht er niets van merken. Zijn zorgeloze leventje moest zo doorgaan. Hij had recht op geluk, op aandacht, op alle liefde die hij van zijn ouders kon krijgen. Ongedeeld. Uit ervaring wist hij hoe kinderen de dupe werden van een scheiding. Ex-echtelieden vochten hun geschillen jaren na de scheiding nog uit over de hoofden van de kinderen. Het ging om geld, om een omgangsregeling, om cadeautjes, om afspraken, om letterlijk alles. Hij had het meegemaakt bij Oerlemans. Verschillende keren had hij met Martin Oerlemans gepraat en met Karin. Het was oorlog sinds ze uit elkaar waren, en hun zoontjes Erwin en Felix zaten tussen de strijdende partijen, midden op het slagveld. De kogels, bommen en granaten vlogen hun om het hoofd. Hoe vaak had Martin niet tegen hem gezegd dat hij zielsveel van de kinderen hield? En Karin? Alles wilde ze geven voor het geluk van Er- win en Felix. Voor hen had ze alles over, als Martin maar niet... En ondertussen werden die twee jochies meegesleurd in conflicten waaraan ze part noch deel hadden.

'Goed zo,' zei de verpleegster. 'Nog een beetje?'

Rombouts schudde zijn hoofd. Bart hield één oog gericht op de plastic zak, half en half in de verwachting dat de appelsap daar nu direct in zou stromen.

'Zo dominee, u komt 's kijken hoe een ouwe man dood legt te gaan.'

'Wilt u zo graag dood?'

Rombouts haalde zijn neus op met een diep snorkerig geluid. 'Ik zal blij wezen als het afgelopen is. Liever vandaag dan morgen. Dat zou u ook willen als u hier lag. Of mag dat niet van

God?'

'Nou ik weet niet of dat aan de orde is. Natuurlijk mag je naar de dood verlangen. Maar ik weet niet hoe ernstig het is met uw ziekte. Wat zeggen de artsen?'

'Ik begrijp er niet veel van. De toestand blijft hetzelfde, zeggen ze. Misschien een nieuwe operatie, maar voor mij hoeft het niet meer. Ze hebben nou genoeg aan m'n lijf gerotzooid en geknoeid.'

'En uw vrouw?'

'Ik zie mezelf al thuis zitten, met zo'n zak met pis naast mijn stoel. Nee, dat is niks. Dat is helemaal niks. Ook niet leuk voor Annie. Allemaal toestanden. Ken u niet aan die God van u vragen of-ie er een end aan maakt? Misschien luistert-ie wel naar een dominee. Als u nou 's...' Rombouts begon weer te hoesten. Hij schudde op en neer in het bed. Bart was bang dat er infusen los zouden schieten.

Twee mannen van schildersbedrijf Knappers waren gekomen om een nieuw ruit in het winkelraam te zetten. Josje vulde meteen de formulieren voor de verzekering in. Daarna had ze een keer naar Bart gebeld, simpelweg omdat ze het niet kon laten. Natuurlijk was zij aan de telefoon gekomen: Evelien Kamphuis. Ze droeg zelfs zijn naam. Ze was van hem, hij was van haar. Een simpele werkelijkheid, een stabiele werkelijkheid. Een klant kwam aarzelend de winkel binnen.

'U zocht iets?'

ik wou even rondkijken.'

'Natuurlijk, gaat uw gang.'

Ze kende de man niet. Hij was keurig gekleed. Zo te zien meer iemand voor de pure antiek, maar je kon nooit weten.

Ze bladerde in een paar veilingcatalogi. Mooie spullen, maar waarschijnlijk te duur. In ieder geval te duur om weer te verkopen.

'Dit kamerscherm, hoeveel is dat?'

Ze kwam erbij staan. 'Honderdvijfentwintig gulden. U moet natuurlijk wel iemand zien te vinden die er nieuw doek op zet.'

De man knikte. 'Wat krasjes hier. Het hout is niet meer zo mooi.'

ia, als u er één wilt hebben die nog helemaal gaaf is, dan moet u naar de IKEA gaan.'

'Tsja...' De man nam een paar passen terug en keek nog eens naar het kamerscherm. 'Tsja...' Hij deed nog een stap naar achteren en stootte tegen een staande schemerlamp die dreigde om te vallen. Hij pakte de lamp, maar gooide daarbij een spiegel om die op een kastje stond. Het glas viel in scherven.

'Sorry, sorry.'

Ze hield haar ogen gesloten. Slapstick. Pure slapstick. Leuk om naar te kijken, verschrikkelijk om er middenin te zitten.

'Het spijt me ontzettend. Ik zal het natuurlijk vergoeden.' Hij draaide zich om en liet daardoor alsnog bijna de lamp vallen.

Ga weg, verdwijn, rot op! Klootzak! Ze wilde het wel uitschreeuwen, maar ze bleef beleefd. 'Dat is dan honderd gulden precies. Die vijfentwintig was mijn winst.'

'Graag een bonnetje, voor de verzekering.'

'Ik neem aan dat u het goed vindt als ik er dan honderdvijfentwintig van maak.'

'Het is niet best met Rombouts.'

Evelien reageerde niet.

ik zie hem niet meer levend uit het ziekenhuis komen. Ja, misschien nog vooreen laatste paar dagen thuis, als-ie in feite al is opgegeven. Moeilijk, hoor.'

Evelien schonk één kopje koffie in. Daarna zette ze de koffiepot voor hem op tafel.

'Dank je.' Hij schonk koffie in. 'Alles goed gegaan met Bart- jan, vandaag?'

Ze dronk van haar koffie.

Het was of er een ijzige tochtvlaag over de grond woei. 'Gek toch hoe een kind zo ineens verschrikkelijk koorts kan krijgen, en dat...Nou ja, gelukkig is-ie weer helemaal beter. Toch?'

Evelien reageerde niet.

'Vanmiddag ben ik trouwens ook nog even bij Groeneboom langs geweest. "Al in geen dagen een levende ziel gezien," zei- ie. Maar ik weet ook nooit wat ik tegen die man moet zeggen. Hij heeftal wel honderd keer verteld hoeveel koeien hij destijds had. Iets anders komt er niet uit. Dus ik laat hem maar een beetje over vroeger praten. Het spannendste wat-ie ooit heeft meegemaakt, is dat er een koe in de sloot kwam en bijna verdronk.'

'Hmm.' Evelien pakte haar boek. Ze wekte de indruk te lezen. Hij bleef naar haar kijken. Ze sloeg een bladzij om. Hij kon zich niet voorstellen dat ze iets in zich opnam.

'Zo kunnen we niet doorgaan, Evelien.' Op zijn hurken ging hij naast haar stoel zitten. 'We moeten met elkaar praten. Dat wil ik ook. Ik wil met je in het reine komen, dat weet je.'

Ze bleef in haar boek kijken.

'Toe nou, Evelien, je moet me een kans geven.'

'Laat me,' zei ze. 'Ik wil gewoon datje me even met rust laat. Is dat nog te veel gevraagd?'

'Nee, natuurlijk niet, maar als we er niet over praten, dan...'

ik wil er niet over praten,' schreeuwde Evelien bijna. 'Ik kan er niet over praten. Er zijn gewoon geen woorden voor, voor wat ik voel.'

'Maar...'

'Nee!'

Eveliens ogen bleven aan sommige zinnen vastkleven. Ze las ze steeds weer, alsof het om die zinnen ging en ze die in moest prenten, ik rende rond in onze hut, waar een grote spiegel aan de binnenkant van de deur was geklemd, in welke spiegel ik mijzelf tegemoet liep, maar dat was ik niet, zij daar, die van onder tot boven wit was, die met een wit gezicht en witte lippen op mij af stormde, dat schepsel zonder huid, die was gestroopt door ik weet niet wie.' Evelien keek op. Bart staarde voor zich uit. Een schepsel met een wit gezicht en witte lippen, een afgestroopte huid... Ze dacht aan illustraties in een biologieboek. Was zij dat schepsel. Zijzelf en toch een ander? Maar die afgestroopte huid, hoe was dat met het witte te rijmen? Was het bloed al weggestroomd?

Het was nu halftwaalf. Ze legde het boek weg en schonk nog een glas wijn in.

Bart slaakte een diepe zucht. 'Rombouts lag gewoon te vloeken.'

Ze reageerde niet en dronk van haar wijn.

'Hij wil dood. Hij wil al die ellende niet meer. Voor hem is het genoeg geweest, meer dan genoeg.'

Meer dan genoeg, dacht ze, meer dan genoeg.

'En ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik voel me gewoon machteloos. Als ik hem zeg dat het allemaal nog de moeite waard is, dan houd ik hem iets voor wat niet klopt.'

Evelien wist het. Vanaf nu kon ze alles alleen maar interpreteren in het teken van Barts ontrouw. Elk woord, elke zin kreeg een andere lading. Het ging allemaal over die vrouw, over wat Bart gedaan had.

'En ik heb het idee dat hij dat ook zo voelt,' ging Bart door. 'Hij weet dat ik hem niet kan helpen. Ik kan alleen maar met hem praten. Soms is er misschien geen troost meer.'

Alleen maar praten, alleen maar praten.

'Morgen moet ik even bij zijn vrouw langs. Ze zal het er ook wel moeilijk mee hebben.'

Moeilijk mee hebben, moeilijk mee hebben.

'Van de verpleegster hoorde ik dat ze tijden naast zijn bed zit. Zonder wat te zeggen. Ze zit daar maar en zit daar maar, en er valt niks aan haar te zien.'

Niks te zien, niks te zien.

'Evelien!' Bart was gaan staan. 'Zo kunnen we niet doorgaan. Het is net of ik tegen die stoel sta te praten.''Ik ga naar bed. Het is al laat. 'Ze dronk de laatste wijn uit haar glas. Normaal dronk ze door de week alleen bij speciale gele- genheden. Was dit dan geen speciale gelegenheid? Bart had niets genomen, maar de fles was halfleeg.

ik heb vannacht nauwelijks geslapen.'

Hij dus ook niet. Eigen schuld. Zelf was ze dodelijk vermoeid, een vermoeidheid die zich genesteld had in alle vezels van haar lichaam. Maar tegelijk voelde ze zich opgejaagd en onrustig.

Ze stond op, met trillende knieën. Haar boek legde ze neer. Het gleed bijna van tafel. Nu kwam het erop aan. Of kwam heter altijd op aan? Steeds weer, tot in de oneindigheid?

'Slapen we weer in één bed?' vroeg Bart.

Ze haalde haar schouders op.

'We moeten dit proberen te doorbreken. Voor ons, voor Bart- jan.'

'Daar had je dan verdomme wel 's aan mogen denken toen je met haar naar bed ging, met die slet.' Hoewel ze zich had voorgenomen om beheerst, koel en kalm te blijven, schoot haar stem uit.

ik ben stom geweest, oerstom. Ik kan het niet meer ongedaan maken... Ik weet 't. Maar je moet me een kans geven. Je moet ons samen een kans geven, ook voor Bartjan.'

Ze stonden tegenover elkaar. Bart keek haar hulpeloos aan. Ze kon zijn blik bijna niet verdragen.

'We moeten dit niet laten voortwoekeren,' ging Bart door. ik heb een Jaux pas gemaakt, ik weet het...'

'Een faux pas? Denk je soms aan een slippertje of zoiets? Een kleinigheid, een detail? Iets wat eigenlijk te verwaarlozen is?'

'Nee, natuurlijk niet. Ik heb... Ik weet gewoon niet wat er met me gebeurd is, waarom ik het gedaan heb, en ik begrijp heel goed datje het verschrikkelijk vindt wat er gebeurd is, dat ik...'

'Dat je met haar naar bed bent geweest,' vulde ze aan. De woorden moesten gezegd worden: vrijen, gemeenschap hebben, neuken. Al die woorden, die haar een stekende pijn gaven: zijn geslacht in het hare, zijn pik in haar kut, haar borsten, haar billen. 'Datje met haar...'

'Maar dat is afgelopen,' onderbrak hij haar. 'Het spijt me verschrikkelijk. Ik wil het weer goedmaken. Ik hoop dat je me de kans geeft om het goed te maken. Je moet me die kans geven.'

ik moet niks.'

'Nee, natuurlijk moet je niks. Je hebt gelijk. Ik kan alleen maar hopen datje...'

Hij liep op haar toe. Hij leek haar te willen omhelzen en ze wilde zich ook begraven in zijn armen, opgaan in zijn lichaam, maar ze wendde zich van hem af.

'Timmie moet nog naar buiten.'

'Zal ik wel doen.'

Ze keek hem even aan. Had hij een excuus nodig om naar haar toe te gaan? Even een wandelingetje, toevallig die kant uit. Hij liep naar de gang, Timmie achter hem aan.

Het regende. Hij deed zijn hoofd naar achteren en voelde de spatten op zijn gezicht. 'Rustig, Timmie, rustig.'

Hij twijfelde. Naar links of naar rechts? Het dorp in of het dorp uit? Naar haar toe of bij haar vandaan? Natuurlijk bij haar vandaan. De vraag was overbodig. Tim mie trok hem voort. Het was stil op straat. Slechts in een enkel huis brandde nog licht. In andere huizen lagen mannen en vrouwen in bed, bij elkaar. Ze voelden de warmte van eikaars lichaam. Het lichaam van Josje. De zwoele, zweterige geur van haar huid. Nee, niet aan denken. Een klein halfjaar geleden, die twee weken op Terschelling, in dat huisje. Fietstochten met Evelien en Bartjan. Het strand. Een kasteel voor Bartjan. Een grote kuil. De zilte smaak van de zee. Evelien in het water, springend in de branding. Lachend. Nooit zou er iets mis gaan. Nooit kon er iets mis gaan.

Evelien. Ze zou straks in bed liggen. Zwijgend kon hij naast haar gaan liggen. Ze hoefden er verder niet over te praten. Hij zou haar niet aanraken. Hij zou geen toenadering zoeken. Langzaam zou het wegebben. Wegebben? Hij zou het weg moeten hakken. Het zou een amputatie moeten zijn.Hij kwam langs de boerderij van Braamhorst, aan de rand van het dorp. Alles was donker. Braamhorst, die gespreksavond over consumeren en consuminderen, morgenavond de vergadering met de Kerkenraad, en morgenmiddag, wat was er dan ook alweer? Er was in ieder geval altijd iets. Een vergadering, een bespreking, een bezoek, pastoraal werk. Buitenstaanders hadden er geen benul van hoe vol zijn agenda zat. Officieus was maandag zijn enige vrije dag, maar omdat iedereen dan beschikbaar was, werden er op die dag juist altijd extra vergaderingen gepland, van de ring of de classis bijvoorbeeld.

Een bromfiets raasde langs. Timmie blafte.

Bart keek op zijn horloge. Hij moest zeker al een halfuur buiten zijn. Het was opgehouden met regenen. Zou Evelien denken dat hij naar Josje was? Josje. Ze sliep altijd naakt, wist hij. Naakt onder haar dekbed. Bij haar liggen, slapen, midden in de nacht wakker worden en haar lichaam voelen, haar huid strelen, zij werd ook langzaam wakker en liet haar handen over zijn lichaam gaan... nee, nee.

'Nee!' schreeuwde hij.

Timmie keek op en spitste zijn oren.

Josje hoorde vaag het slaan van de kerkklok. Twaalf uur. Ze schonk nog een glas wijn in en stak een sigaret op. Eerder had ze het idee gehad dat Bart langs zou komen of op z'n minst op zou bellen, iets van zich zou laten horen. Hij kon niet zomaar wegblijven. Ze pakte de krant en liet haar ogen over de pagina's dwalen. 'Dronken man steekt verkeerd huis in brand,' las ze. 'Een 42-jarige Rotterdammer heeft zaterdag in dronken toestand brand gesticht in een woning in Spijkenisse. De man dacht dat het de woning van zijn ex-vrouw was, maar dat bleek een vergissing. Het was niet de woning van zijn ex, maar van een van haar buren. Die wisten tijdig het pand te verlaten. De man, die zich tussen de toeschouwers bij de brand had gemengd, kon worden aangehouden.' Een ander klein berichtje: 'Een ruzie om een sleutelbos heeft een 45-jarige Amsterdammer woensdag zijn pink gekost. Zijn 36-jarige huisgenoot beet in de Borgerstraat het vingerkootje van zijn rechterpink.' Een man van 42 en een man van 43. Hoe oud was Bart? Ze wist het niet eens, net zoals hij haar leeftijd niet kende.

Ze liet haar blik door de kamer gaan. Alles was oud. Behalve die paar nieuwe prenten van Pim Feelsma was alles van vroeger. Mooi oud en lelijk oud door elkaar. Daar, op die stoel had Bart gezeten, verlegen en afwachtend. Toen wist ze het al. Hij misschien ook wel. Ze drukte haar sigaret uit en stak een nieuwe op.

Hoe lang kon dit nog duren? Na Anton had ze gedacht altijd de sterkste te zijn, nooit meer slachtoffer te worden. En nu?

Ze had behoefte om naar buiten te gaan, frisse lucht te voelen, een eind te rennen, buiten adem te raken, en zich hijgend, bezweet, met pijn in haar zij in Barts armen te storten. Tien over twaalf. Ze werd overvallen door de gedachte dat hij ook dat vurige verlangen voelde, dat hij buiten was, dat hij op haar wachtte.

Evelien was klaarwakker. Het was bijna halfeen. Hoe lang was hij nu weg? Ruim een halfuur. Waarom zo lang?

Ze ging kijken bij Bartjan. Die lag met zijn duim in zijn mond te slapen. Slecht voor zijn tandjes, maar hij had dat duimpje nu eenmaal nodig. Anders wilde hij misschien een speen, dat vond ze helemaal zo'n rot gezicht. Ze streek even door zijn haar, en ging toen weer in haar bed liggen.

Na een minuut of vijf hoorde ze de buitendeur.