'Wil je dat we blijven?' vroeg Alice. 'Als je wilt, kunnen we...'
ik red het wel alleen.'
'Ook met Bartjan?'
Hij knikte. Hoe eerder weg, hoe beter.
Jochem zat op een stoel en keek gemelijk voor zich uit.
'Nou, dan gaan we maar 's,' zei Alice. 'We moeten nog maar even bellen over moeder. Ik vind dat ze erbij moet zijn. Jij toch ook, Jochem?'
'Ja, het is tenslotte haar dochter.'
Bart had geen zin om hen tegen te spreken.
Ze stonden op en leken het afscheid te rekken. Donderden ze maar op. Lieten ze hem maar alleen. Hij had hun zogenaamd goede bedoelingen niet nodig, hun meelevend gezwatel doordrenkt van half kritische opmerkingen, uitgesproken op een ernstige, moraliserende toon. Weg, weg, weg!
'Als wij weg zijn, komt ze zeker vanavond bij jou?'
'Wat?'
'Komt ze dan?' vroeg Jochem, 'je minnares, je geliefde, je bijslaap, om wie het allemaal begonnen is.'
Alice legde een sussende hand op Jochems arm.
Bart deed een stap naar voren, maar draaide zich toen om. Hij liep naar Bartjan die met Duplo bezig was. 'Zullen we samen een huis bouwen, een kasteel?'
Hij keek op de wekkerradio. Zes uur. De nacht was onrustig geweest. Voor zijn gevoel had hij nauwelijks geslapen. Het vuur raakte zijn benen, de vlammen knabbelden aan zijn vingers. Een hete gloed doortrok zijn lichaam. Hij gooide het dekbed van zich af, maar kreeg het dan koud, ijskoud. Het verterende vuur, hoe vaak kwam dat niet in de Bijbel voor? Het vuur dat 'de tenten van veile lieden verteert. 'Want dit grote vuur zal ons verteren...' Het stond er allemaal in: de goddeloosheid zou branden als vuur.
Gisteravond had hij op een telefoontje van Josje zitten wachten. Hij had in ieder geval haar stem willen horen. Voor hem was het onmogelijk om haar te bereiken. Waar was ze? Bij vrienden? Familie? Misschien een hotel? Hij stapte uit bed en voelde een overweldigende honger. Gister had hij nauwelijks iets gegeten. Er was nog wat brood van twee dagen geleden in huis. Staande in de keuken at hij een dubbele boterham met kaas.
Bartjan zou zeker tot zeven uur slapen. Hij trok zijn kleren aan en ging naar buiten. Regenvlagen woeien in zijn gezicht. Het was donker. Er was niemand te zien. Hij liep naar de ruïne en bleef ervoor staan. Met twee handen hield hij het rood-witte plastic lint vast. Toen stond ze naast hem. Hij hoorde haar stem, kon haar bijna aanraken. Ze zei dat hetgeen pijn had gedaan om dood te gaan. Dat niet, maar wel al dat andere, de vernedering, het gevoel van verlies, de onmacht.
'Ik weet het, maar het gebeurde met me, Evelien.'
'Dat heb je al eerder gezegd. Maar dat is niet genoeg. Je benter zelf ook nog.'
'Ja, ik ben er zelf ook nog.'
Haar stem schoot een stukje omhoog. 'Hoe vaak heb je daar niet over gepreekt? Over eigen verantwoordelijkheid, over je eigen weg zoeken, over de liefde voor je naasten...'
Hij trok aan het plastic lint, deed een paar stappen achteruit en trok nog harder. Eén van de paaltjes waaraan het lint was bevestigd, kwam scheef te staan. Met zijn hand ging hij naar zijn gezicht. Waren dat tranen of was het de regen?
is het de regen, Evelien?'
'Dat moet je maar zien uit te vinden. Je moet wel goed voorBartjan zorgen...' Haar stem werd steeds zachter, zoals muziek op de radio die langzaam werd weggedraaid. 'Beloof je dat? Dat je goed...?'
Hij wilde achter haar stem aan lopen, maar wist niet naar welke kant.
'Evelien!' Nog harder. 'Evelien!'
Hij viel op zijn knieën.
Ze had naar Bart opgebeld, maar er werd niet opgenomen. Daarna naar Tijmen, die de spullen was komen brengen die ze zaterdag had gekocht plus een sweatshirt van hem. 'Krankzinnig, ik zit opgesloten,' had ze gezegd, 'als een misdadiger, een crimineel. Geeft wel een gek gevoel. Ze denken dat ik...' 'Dat je wat?' 'Vertel ik later nog wel. Heeft met die brand te maken. Je kunt gewoon alles afgeven op het bureau in Batteloo. O ja, en doe ook iets te lezen. Liever niet een van die misdaadboeken van je. Daarvoor ben ik nu niet zo in de stemming. En sigaretten, graag...' Ze pauzeerde even. 'Met een aansteker.'
Immerzeel kwam haar halen. 'Beetje geslapen?'
'Net wat u zegt, een beetje.'
Ze gingen nu naar een apart kamertje waarin Spliethof al zat te wachten.
'Gaat u zitten.'
'Ik weet niet hoe zoiets gaat, hoor, maar moet ik of mag ik er misschien een advocaat bij halen?'
'Mag wel, maar hoeft niet. Heeft u een advocaat?' Spliethof keek haar vriendelijk aan, alsof hij haar op alle mogelijke manieren ter wille wou zijn.
'Nee, natuurlijk niet.'
'Goed, wat zullen we doen? De hele zaak voorlopig even uitstellen, een advocaat oproepen, een nieuwe afspraak maken of zullen we maar meteen...?'
'Eh... meteen dan maar. Ik heb niks te verbergen.'
'Goed, wij ook niet, hè, Romano?'
Romano! Die Immerzeel met zijn helderblauwe kinderogen! Josje glimlachte.
Immerzeel zette een taperecorder aan, sprak de datum in en noemde de aanwezigen. Spliethof legde een map voor zich op tafel en begon door de papieren te bladeren die erin lagen. 'Ja, hier heb ik het.' Hij las voor zichzelf, knikte toen een paar keer alsof hij het eens was met wat hij las. Josjé stak een sigaret op.
Spliethof voelde in zijn zakken. 'Nee, niks bij me. Mag ik er eentje?'
'Gaat uw gang.' Of het kwam door de dodelijke vermoeidheid of de verwarring, wist ze niet, maar bij alles wat ze zag of hoorde kreeg ze vreemde associaties, vaak met vroeger, met willekeurige gebeurtenissen en uitspraken. Nu ook weer. Dat ze op de middelbare school tegen elkaar zeiden: 'Allez uotre corridor.' Of 'Go your hall.' Het was een tijdje mode geweest om Nederlandse uitdrukkingen letterlijk in een andere taal te vertalen, meestal in het Engels. 'He is the cigar,' zeiden ze dan van een leerling die betrapt was bij het spieken. Nou; she was the cigar. Tenminste daar leek het op. Of zou de politie snel in de gaten hebben dat dit het verkeerde spoor was, een dwaalspoor?
'... dus daar wilden we graag nog wat vragen over stellen,' zei Spliethof.
'Waarover?' vroeg Josje.
'Over die zaak toen met uw voormalige echtgenoot... even kijken, met Anton Waarsenburg. Als ik het goed heb, waren er toen wat onduidelijkheden of wat vragen over de omstandigheden waaronder hij zo jammerlijk en op zo'n tragische manier aan zijn einde is gekomen.' De laatste woorden sprak hij bijna overdreven plechtstatig uit.
Josje keek van Spliethof naar Immerzeel en weer terug. 'Misschien moet ik toch een advocaat hebben.'Ferdinand was langs geweest. Ze hadden over een geschikte bijbeltekst gepraat, maar Bart wist nu al niet meer welke ze hadden uitgekozen. Hij had verteld over het begin van hun liefde, het tastende begin. Daarna verloofd, niet dat ze dat wilden, maar hun ouders stelden er prijs op, het huwelijk, de geboorte van Bartjan. Ferdinand vroeg naar een anekdote, een leuk verhaal om de spanning te breken. Bart wist hoe goed dat werkte: even een kleine lach, een luchtig moment. Hij vertelde over hun eerste gezamenlijke vakantie in Frankrijk. In een klein dorpshotel met de kamers aan een gangetje gelegen achter het café, was er 's nachts een starnakelzatte cafébezoeker zomaar hun kamer binnengelopen - 'stom genoeg vergeten de deur op slot te doen' - en hij was bij hen in bed geschoven. Het was nog moeilijk geweest om hem weg te krijgen want hij was vrijwel bewusteloos van de drank. De patron had zich die nacht en ook de volgende dag uitbundig geëxcuseerd: ze hoefden maar de helft van de prijs van de kamer te betalen. Oorspronkelijk waren ze van plan geweest om die volgende ochtend weer door te reizen, maar ze waren een extra nacht gebleven. Anders was het net of ze vanwege het incident vertrokken. 'Echt een dominee,' zei Ferdi- nand. 'Ja, wat dacht je dan? Trouwens, Evelien was ook zo, misschien wel meer dan ik.'
Daarna had Ferdinand voorzichtig doorgevraagd over Josje. 'Toen laatst bij de ring, toen je zei dat het een beetje moeilijk ging, tussen jou en Evelien, dat had zeker met haar te maken?' Hij vroeg hoe lang het al duurde, wat het voor hem betekende. Nee, hij zou er in zijn preek natuurlijk niet naar verwijzen, zelfs een suggestie was al teveel. Maar hij wilde Bart graag begrijpen. 'Ik begrijp het zelf niet eens,' had Bart gezegd.
'Maar ik misschien wel.'
Ferdinand was net een kwartiertje weg toen de bel ging. Braamhorst stond voor de deur. Via de telefoon had hij zijn bezoek aangekondigd.
'Ik kan hem niet alleen laten,' zei Bart, op zijn zoon wijzend, 'dus we zullen hier in de woonkamer moeten praten.'
Braamhorst knikte, ik hou 't kort.'
'Prima. Gaat u zitten.' Bart rook een duidelijke stallucht. 'Kijk, Bartjan, ga jij dit puzzeltje maar maken. Straks gaat papa weereen boekje met je lezen. Ik moet nu even met deze meneer praten, met meneer Braamhorst. Geef meneer Braamhorst maar een handje.'
Bartjan liep een paar passen in de richting van Braamhorst.
Vlak voor hem bleef hij staan. Hij wees naar Braamhorst en trok een bedenkelijk gezegd. 'Isse poep. Meneer vieze luier.'
Braamhorst lachte hartelijk. 'Ja, ja een vieze luier!' Toen leek hij plotseling te bedenken dat dit een huis was waar een lach niet paste. 'Dat is van de koeien,' zei hij, 'en de varkens. Poep van de koeien en de varkens. Op de boerderij.'
'Doe de puzzel met de autootjes maar,' zei Bart.
Bartjan ging aan zijn tafeltje zitten.
'Verschrikkelijk voor die jongen,' zei Braamhorst. Hij schudde zijn hoofd, het gelaat in een uitdrukking van ontzetting.
'Hij begrijpt het nog niet helemaal,' zei Bart met gedempte stem.
'Verschrikkelijk,' herhaalde Braamhorst.
Braamhorst had hem al gecondoleerd en Bart vroeg zich af wat verder het doel van dit bezoekje was.
'Zo jong nog en dan z'n moeder al...'
Bart knikte.
'Ik... eh, we hebben heterover gehad, in de Kerkenraad,' zei Braamhorst. 'In het dorp wordt er natuurlijk gepraat over wat er gebeurd is. Dat begrijpt u.'
'Natuurlijk.'
'Het verhaal gaat dat...'
'Klaar!' riep Bartjan.
Bart stond op en liep naar het speeltafeltje waar Bartjan in zijn peuterstoeltje voor zat. 'Goed zo! Helemaal alleen gedaan, grote jongen! Kijk, dit is nog een mooie puzzel met allemaal beesten, ook met een koe en een varken. Zie je wel?'
'Papa helpen.'
'Nee, je kan het helemaal alleen. Ik weet 't zeker.'
Hij ging weer op de bank zitten.
'Het is allemaal nogal pijnlijk,' zei Braamhorst, op fluistertoon. in het dorp wordt er natuurlijk over gepraat, over die... eh, dat u iets had met die vrouw van dat winkeltje met ouwe spullen.'
Bart keek Braamhorst aan, maar hij zei niets. Zijn bezoeker zat te zweten.
'Zoiets, dat vinden we hier nou niet direct gewoon, zeker niet vooreen dominee.'
Ze hadden Braamhorst natuurlijk gestuurd als vertegenwoordiger van de oude garde, die dit niet accepteerde. Zouden ze lang hebben gediscussieerd in de Kerkenraad? 'Het goede voorbeeld. Ik moet het goede voorbeeld geven.'
'Precies, ook voor de jeugd, vooral voor de jeugd.'
'Ik begrijp het.' Bart hoorde zichzelf preken, verhalen vertellen, huwelijksgesprekken houden. Bijbelteksten flitsten door zijn hoofd. En plotseling wist hij het. Dit was een offer geweest. 'De Here sprak tot Mozes: Wanneer iemand ontrouw wordt en zonder opzet zonde doet tegen iets van wat de Here geheiligd is...' Hoe ging het ook alweer verder? Hij zou in ieder geval een schuldoffer naar de priester moeten brengen, een 'gave ram van het kleinvee'. Braamhorst had vast nog wel een gave ram van het kleinvee.
'Leviticus,' zei Bart.
'Hè?'
Leviticus. En daarna kwam het brandoffer. Bart stond op en liep naar Bartjan, die verwoede pogingen deed om het paard in de open plek voor de kameel te duwen. 'Kijk, hij moet daarin. Zie je wel? Nu nog het hondje en het konijntje. Het konijntje heeft lange oren.'
Bart ging weer zitten.
'Het is moeilijk om te zeggen,' ging Braamhorst door, 'maar we zouden het beter vinden... wij, dus de Kerkenraad, als u een tijdje, nou ja, als u zich een tijdje op de achtergrond hield. Ik heb al contact gehad met de scriba van de classis...'
Ze hadden er dus geen gras over laten groeien.
'En die had ook het idee dat dat het beste was. Het is natuurlijk geen schorsing of zo, maar meer een... eh...'
'Een straf?' vroeg Bart.
Braamhorst keek geschrokken. 'Nee, natuurlijk niet. 't Is vooral dat het een beetje kan overwaaien, dat het langzaam naar de achtergrond raakt. Enne., wat we niet willen uitsluiten, dat u ergens anders beroepen wordt, op den duur. Dat hebben we het liefste. Voor u misschien ook het beste. Een nieuwe start, een schone lei.'
'Die lei is niet schoon, en dat wordt-ie ook nooit.'
Bartjan stond op van het tafeltje en pakte de pas voltooide puzzel, maar hij hield hem zo vast dat alle stukjes er weer uitvielen.
Rond één uur belde de politie. Of hij het verhaal van Smulders kon bevestigen. Dat ze van ongeveer halftwaalf tot twaalf uur bij hem was geweest. Ja, dat kon hij bevestigen. Waarom wilden ze dat eigenlijk weten? Routine, simpele routine.
Daarna pakte hij de auto om zijn ouders van de trein te halen, Bartjan in zijn stoeltje achterin. Zijn moeder barstte onmiddellijk in tranen uit toen ze hem zag. Ze hield Bart vast, hij voelde haar tranen tegen zijn huid en zag mensen omkijken. 'En wat verschrikkelijk voor die jongen!' herhaalde ze steeds maar, met overslaande stem. 'Wat verschrikkelijk voor die jongen!' Toen Bartjan ook begon te huilen, leek ze zichzelf een beetje in bedwang te krijgen. Zijn vader keek hem de hele tijd peinzend aan.
In de auto praatte zijn moeder met een geforceerd opgewekte stem over de keuken die ze hadden laten opknappen, over de nieuwe ijskast. Ze hadden zelfs een magnetron aangeschaft. 'Ontzettend makkelijk om restjes op te warmen. We gooien nu veel minder weg.'
Hij reed om via Batteloo, zodat ze de ruïne niet zouden passeren. Hij zag Peter toevallig de pastorie uitkomen. In Batteloo hadden ze nog een mooie, oude pastorie, waaraan Peter en Tan- ja 's winters een vermogen verstookten. Toen ze bij hem thuis waren, liep zijn moeder meteen naar een foto van hen drieën die op de schoorsteenmantel stond. 'En we kunnen haar niet eens meer zien,' zei ze.
Er valt niet veel meer te zien, dacht Bart, maar hij zei niets.
'Liefste, liefste, het moet verschrikkelijk zijn voor je.'
Ze hielden eikaars handen vast op de blank gelakte, bekraste tafel. De wachtcommandant had hem toestemming gegeven om met haar te praten.
'En voor jou?' vroeg Bart.
Josje haalde haar schouders op.
'Hoe lang moet je hier nog blijven?'
'Weet ik niet. Ze zijn nog bezig met het onderzoek. En af en toe word ik verhoord.'
'Je hebt een advocaat?'
'Natuurlijk.' Ze streelde zijn handen, zijn polsen, zijn vingers. 'Ik denk de hele tijd aan je, aan hoe je je voelt, aan wat je doet, aan watje door moet maken. Straks natuurlijk de begrafenis.'
'Ja, vrijdag.' Hij keek naar Josje. Hij wist het. Andere mensen zouden nu misschien denken dat hij haar zou haten, maar het verlangen was alleen heftiger geworden. Zij was de enige die de pijn kon verzachten, het verdriet kon neutraliseren. Zij alleen. Vreemd dat hij nu hier zat en dat zijn ouders op Bartjan pasten. Hij had ze gezegd dat hij naar een collega moest om te overleggen over de preek voor vrijdag.
Ze kneep even in zijn handen.
'Vertel nog's,' zei Bart. 'Wat hebben ze nou tegen je, wat denken ze, wat vermoeden ze? Over de telefoon heb je wel van alles gezegd, maar dat was zo chaotisch, ik begrijp het gewoon niet.'
Josje begon te vertellen. Eerst was er de aansteker, dan het blik petroleum dat ze in Batteloo had gekocht voor het vakantiehuisje. Ja, natuurlijk, de politie was in dat huisje geweest. Ze hadden begrepen dat zij daar een tijdje had gebivakkeerd. 'Allemaal nog erg pijnlijk om te vertellen.' Maar waarom had ze dat blik meegenomen naar huis? ik zei: "Zomaar, omdat ik dacht dat ik het nog wel 's nodig kon hebben." "Bijvoorbeeld om de zaak in de hens te steken," zeiden ze toen. Want dat is het lullige, alles wat je zegt, kan ook tegen je gebruikt worden.'
' Let je advocaat daar ook op? Is-ie goed?'
'Ik dacht 't wel, maar ik heb natuurlijk geen ervaring, en het is natuurlijk geen Spong of Moskowicz of een van die andere gladde jongens. Degenaar heet ze, Simone Degenaar.'
'Een vrouw?'
'Ja, waarom niet? Ze is nog jong, ongeveer onze leeftijd. Helemaal niet wat je normaal denkt bij een advocaat.'
'En verder?' vroeg Bart. 'Je zei nog iets over Anton, over vroeger.'
Ze keek van hem weg. Hij volgde haar blik. Aan de muur hing een kalender, van vorig jaar, van Chinees restaurant De Grote Muur. Er stond een oosterse tempel op het plaatje.
ik heb het je nooit verteld, maar Anton is toen... die is destijds gevallen, in een ravijn. We maakten een wandeltocht in de Haute Savoie, bij Vallorcines, en toen...'
'Maar waarom komen ze daar nu mee? Wat heeft dat met Evelien te maken?'
'Alles... en niks natuurlijk. Ze hadden toen twijfels. Anton was een ervaren bergbeklimmer. Voor-ie met mij ging had-ie aan alpinisme gedaan, elke zomer. Hij was heel geroutineerd. Zo'n wandeling in de bergen was voor hem een fluitje van een cent. A flute of a dime.'
'Wat?'
'Nee, laat maar.'
'En die twijfels?' vroeg Bart, 'waar hadden die dan mee te maken?'
Josje ging iets rechterop zitten en liet zijn handen los. 'Simpelweg kwam het neer op de vraag of-ie was gevallen of dat ik hem had geduwd. En dat laatste dachten ze ook omdat ik een flinke uitkering van de levensverzekering kreeg. Trouwens lang niet genoeg om mijn hele handel op te zetten.' Ze zuchtte diep. 'Nou weet je het.'
Bart keek haar aan, maar ze leek zijn blik te ontwijken.
'En ook nog, dat kwam er nog bij, hij had een verhouding met een ander, ene Daisy, een blond meisje van net twintig, zo'n huppelkutje zoals ze tegenwoordig wel zeggen. Dus... eh, - wraak. Dat was ook een motief volgens de politie. Kon het zijn, tenminste.'
Bart zei niets. Hij wist ook niet wat er te zeggen was. Dominees waren mensen van het woord en van Het Woord, hijzelf niet uitgezonderd, maar nu kon hij niets meer bedenken. Of moest hij vragen of zij het echt niet gedaan had? De vraag stellen was ongeveer hetzelfde als een verdenking uitspreken.
'En nu zeggen ze, of tenminste, ze zeggen het niet echt, maar ze suggereren het, dat ik weer twee vliegen in één klap wilde slaan. Dat ik één...' Ze stak haar wijsvinger op. 'Een concurrente kwijtraakte, en dat ik twee...' Ze stak nu ook haar middelvinger omhoog, '... van mijn financiële problemen af was. Als de verzekering uit zou keren, tenminste. Ze hebben dus alles, means, motiue and opportunity.'
'Maar je was bij mij. Dat heb ik ze ook verteld, over de telefoon.'
'Weet ik, maar die tijd is niet zo precies. Naar hun idee kan ik het vuur aangestoken hebben en naar jou zijn gegaan. Volgens de brandweer schijnt dat mogelijk te zijn, dat het vuur als het ware een tijdje op een laag pitje brandt of smeult en dan plotseling uitslaat.' Ze pakte zijn handen weer. 'Je denkt toch niet dat ik het heb gedaan?'
'Natuurlijk niet.'
'Gelukkig. Dat zou ik verschrikkelijk vinden.'
Hij wist dat het waar was. Hij begreep het gevoel. 'Maar wat is er dan gebeurd?' vroeg hij. 'Hoe is die brand dan ontstaan? Kortsluiting? Een kaars, een waxinelichtje, een gasvlam die aan is blijven staan?'
'Waarschijnlijk niet. Het is begonnen in de schuur, de opslagplaats.'
'Maar hoe dan?'
r
Ze vertelde wat ze vermoedde, nee, wat ze bijna wel zeker wist. Het kon niet anders. Alles wees in zijn richting.