4
Op maandagochtend zat Annie al voor dag en dauw in haar kantoortje in het logge gebouw van baksteen en glas aan Spring Hill, en ze voelde zich heel wat beter dan op zondag. Zelfs het weer leek de verbetering in haar humeur te weerspiegelen. Het was opgehouden met regenen en de lucht was helderblauw met hier en daar donzige witte wolkjes. De normaal gesproken grauwe Noordzee had een blauwe gloed. De wind was wel kil, maar rond het middaguur zouden de mensen op de kades en de pieren hun jasje uittrekken en buiten voor de pubs gaan zitten. Het was tenslotte bijna lente.
De ‘rolstoelmoord’ had de plaatselijke kranten en het ontbijtnieuws op televisie gehaald, en hoofdinspecteur Brough had later die ochtend een persconferentie gepland. Gelukkig hoefde Annie daar niet bij aanwezig te zijn, maar hij verwachtte ongetwijfeld van haar dat ze hem iets zou geven om aan de hongerige meute te voeren.
Annie voelde opnieuw een steek van schaamte en zelfverachting wanneer ze terugdacht aan zaterdagavond. Ze had zich op haar leeftijd als een hitsige puber gedragen en dat kon gewoon niet meer, vond ze. Het was echter gebeurd. Nu werd het tijd om de oude zen-les op te volgen en het met beide handen los te laten. Volgens boeddhisten is het leven lijden en is de oorzaak van dat lijden begeerte. Je kunt begeerte, herinneringen, gedachten en gevoelens niet tegenhouden, zo zei de leer, maar je hoefde ze niet te vast te pakken en te houden om jezelf te kwellen; je kon ze eenvoudigweg laten gaan, ze als ballonnen of bellen laten wegzweven. Dat was wat ze deed wanneer ze mediteerde: ze concentreerde zich op één bepaald ding, haar adem of een geluid dat steeds werd herhaald, en zag dan hoe de ballonnen met haar gedachten en dromen erin in een grote leegte verdwenen. Ze zou dat weer regelmatig moeten gaan doen. Op deze ochtend had ze echter genoeg andere dingen aan haar hoofd.
Om te beginnen Karen Drew, bijvoorbeeld.
Het eerste gegeven dat Annie in het dossier las dat Tommy Naylor vanuit Mapston Hall had meegebracht, kwam als een schok: Karen Drew was pas achtentwintig toen ze stierf. Annie had gedacht dat ze een oude vrouw was en zelfs Naylor had haar leeftijd op een jaar of veertig geschat. Natuurlijk waren ze daarbij afgegaan op de bloedeloze, vormloze bobbel met het dorre, grijzende haar onder de deken in de rolstoel. Achtentwintig was echter wel heel erg jong, dacht Annie bij zichzelf. Hoe was het mogelijk dat je lichaam je zo wreed in de steek kon laten?
Volgens het dossier was Karens auto zes jaar geleden geraakt door een bestuurder die de macht over het stuur had verloren en aan de verkeerde kant van de middenstreep was beland. Ze had enige tijd in coma gelegen, een reeks operaties ondergaan en heel lang in het ziekenhuis gelegen, totdat het voor iedere medisch expert die erbij betrokken was duidelijk was dat ze niet zou herstellen en dat volledige verzorging de enige optie was die overbleef. Ze had drie maanden in Mapston Hall gewoond, zoals Grace Chaplin al had gezegd. Dat was niet erg lang, bedacht Annie. Aangezien Karen ook niet had kunnen communiceren, had ze amper tijd gehad om vijanden te maken. Afgezien van toevallig langskomende psychopaten lag de reden voor haar moord dan ook hoogstwaarschijnlijk in haar verleden.
In medisch opzicht was er in haar fysieke gesteldheid niets veranderd, zo meldde het rapport, en zou er ook niets veranderen. Wanneer iemands mogelijkheden om zich te uiten zo beperkt zijn als bij Karen het geval was, wordt het minste of geringste teken van vooruitgang meestal als een wonder beschouwd. Er was echter niemand geweest die had geweten wat Karen dacht of voelde. Niemand had zelfs geweten of ze liever wilde blijven leven of sterven. Nu was die keuze haar ontnomen en Annie moest erachter zien te komen wat daar de reden voor was. Was het een vorm van euthanasie geweest, zoals Naylor had geopperd, of had iemand op de een of andere manier voordeel bij Karens dood? Als euthanasie het motief was, wie had die dan toegepast? Dit waren de vragen waarop ze het eerst het antwoord wilde vinden.
Wat vooral opviel aan het dossier, vond Annie, was dat er maar weinig in stond over Karens leven vóór het ongeluk. Ze had in Mansfield in Nottinghamshire gewoond, maar er stond geen specifiek adres bij vermeld en evenmin of ze daar was geboren of dat ze ergens anders vandaan kwam en daar alleen was opgegroeid. Haar ouders stonden als overleden vermeld, eveneens zonder verdere gegevens, en ze had blijkbaar geen broers, zussen of andere naasten gehad, zoals een echtgenoot, een partner met wie ze samenwoonde of een verloofde. Alles bij elkaar genomen leek het wel alsof Karen Drew voor die noodlottige dag in november 2001 eigenlijk niet had bestaan.
Toen even na negenen haar mobieltje overging, zat Annie net fronsend over dit gebrek aan informatie op het uiteinde van haar gele potloodstompje te kauwen. Ze herkende het nummer weliswaar niet, maar nam toch op. Tijdens een lopend onderzoek deelde ze haar visitekaartje aan heel veel mensen uit.
‘Annie?’
‘Ja.’
‘Met mij. Eric.’
‘Eric?’
‘Je gaat me toch niet vertellen dat je me zo snel bent vergeten, hè? Dat doet pijn.’
Annie ging in gedachten razendsnel de mogelijkheden af en er was maar één overduidelijk voor de hand liggend antwoord. ‘Ik kan me niet herinneren dat ik je mijn mobiele nummer heb gegeven,’ zei ze.
‘Nou, mooi is dat. Dat is dan nóg iets wat je je niet herinnert, net als mijn naam.’
Shit. Was ze echt zo dronken geweest? ‘Hoe dan ook,’ ging ze verder, ‘dit is het nummer van mijn werk. Bel me daar alsjeblieft niet op.’
‘Geef me dan je nummer thuis.’
‘Dat was ik niet van plan.’
‘Hoe kan ik je dan bereiken? Ik weet je achternaam niet eens.’
‘Die kun je ook niet weten. Dat is precies de bedoeling.’ Annie verbrak de verbinding. Ze had een loodzwaar gevoel op haar borst. Het telefoontje ging weer over. Ze nam automatisch op.
‘Moet je horen,’ zei Eric, ‘het spijt me. Dat was geen goed begin.’
‘Er is helemaal geen begin, en dat komt er ook niet,’ zei Annie.
‘Ik wilde je echt niet ten huwelijk vragen, hoor. Je kunt toch wel een keertje met me uit eten gaan?’
‘Ik heb het druk.’
‘Altijd?’
‘Vrijwel altijd, ja.’
‘Morgen?’
‘Dan moet ik mijn haar wassen.’
‘Woensdag?’
‘Bewonersvergadering.’
‘Donderdag?’
‘Schoolreünie.’
‘Vrijdag?’
Annie zweeg even. ‘Dan ga ik bij mijn bejaarde ouders op bezoek.’
‘Aha! Je aarzelde even,’ zei hij. ‘Ik heb het duidelijk gehoord.’
‘Luister eens, Eric,’ zei Annie, op een naar ze hoopte redelijke, maar ferme toon, ‘het spijt me, maar ik doe hier niet aan mee. Het gebeurt gewoon niet. Ik wil niet onbeleefd of vals doen, maar ik ben op dit moment niet geïnteresseerd in een relatie. Einde verhaal.’
‘Ik vroeg alleen maar of je met me uit eten wilde. Geen verplichtingen.’
Annie wist uit ervaring dat er altijd verplichtingen aan vastzaten. ‘Sorry. Geen interesse.’
‘Wat is er verkeerd gegaan? Wat heb ik gedaan? Toen ik wakker werd, was je weg.’
‘Je hebt helemaal niets gedaan. Het ligt aan mij. Het spijt me. Bel me alsjeblieft niet meer.’
‘Niet ophangen!’
Tegen beter weten in bleef Annie luisteren.
‘Ben je daar nog?’ vroeg hij na een korte stilte.
‘Ik ben er nog.’
‘Mooi. Laten we samen gaan lunchen. Er is deze week toch wel één dag waarop je daar tijd voor hebt? Wat zeg je van donderdag in The Black Horse?’
The Black Horse bevond zich in het oude gedeelte van Whitby aan een smal, met keitjes geplaveid straatje vlak bij de ruïne van de abdij. Het was een leuke tent, wist Annie, en een waar haar collega’s niet vaak kwamen. Waarom dacht ze dit eigenlijk nog? Met beide handen loslaten. ‘Sorry,’ zei ze.
‘Ik ben er om twaalf uur,’ zei Eric. ‘Je weet toch nog wel hoe ik eruitzie?’
Annie zag zijn jonge gezicht weer voor zich met het piekhaar waarop hij had liggen slapen, de losse lok, de donkere stoppelbaard van één nacht, de sterke schouders en de opvallend zachte handen. ‘Dat weet ik nog wel,’ zei ze, ‘maar ik kom niet.’ Toen drukte ze op de ‘End’-toets.
Ze hield het telefoontje even in haar bevende hand en wachtte met bonzend hart, alsof het ding een geheimzinnig wapen was, maar het ging niet opnieuw over. Toen schoot haar een onaangename gedachte te binnen.
Ze had haar nieuwe gsm pas een week. Het was een BlackBerry Pearl met een combinatie van telefoon, sms en e-mail, en ze had alle toeters en bellen nog niet uitgezocht, waaronder de ingebouwde camera. Ze herinnerde zich dat Eric hetzelfde model had en haar had laten zien hoe een paar van de meer geavanceerde functies werkten.
Met trillende hand klikte ze de recent opgeslagen foto’s aan. Daar stonden ze: haar hoofd en dat van Eric die zich naar elkaar toe bogen tot ze elkaar raakten en bijna het hele scherm in beslag namen met de gekke bekken die ze naar de camera trokken, met op de achtergrond de lichtjes van de nachtclub. Nu schoot het haar weer te binnen dat ze de foto naar zijn mobiele telefoontje had gestuurd. Zo was hij natuurlijk aan haar nummer gekomen. Hoe kon ze zo stom zijn geweest?
Ze stopte het telefoontje in haar schoudertas. Waar was ze in godsnaam mee bezig? Ze zou onderhand toch moeten weten dat ze in dit soort situaties niet op haar eigen oordeel kon vertrouwen. Bovendien was Eric nog een jochie. Voel je gevleid en laat het los. Hou op met deze ellende. Waarom piekerde ze toch altijd zo enorm over haar gedrag? Ze pakte een vel papier van haar bureau. Tijd om met de maatschappelijk werker te gaan praten die Karen Drew een plek in Mapston Hall had bezorgd. Het arme mens moest toch een leven hebben gehad vóór het ongeluk?
De werkwijze van dokter Elizabeth Wallace bij secties was beduidend min-der zwierig en luchthartig dan die van Glendenning, merkte Banks aan het eind van de maandagochtend in de kelder van het ziekenhuis van Eastvale. Ze oogde verlegen en respectvol toen ze hem met een knikje begroette en samen met haar assistent, Wendy Gauge, voorbereidingen trof. Ze controleerden of het materiaal dat ze nodig zou hebben aanwezig was en of de hangende microfoon waarin ze haar bevindingen zou inspreken goed functioneerde. Het leek wel alsof ze haar gevoelens moest onderdrukken, zag Banks, wat te zien was aan haar strak samengeperste lippen en de trillende spier in haar kaak. Banks kon zich niet voorstellen dat ze boven het lijk zou roken of er smakeloze grapjes over zou maken, zoals Glendenning en hij hadden gedaan.
Dokter Wallace verrichtte eerst op bedachtzame, ordelijke wijze het uitwendig onderzoek en nam daar rustig de tijd voor. Het lichaam was al op sporen en lichaamssappen onderzocht, en alles wat de politiearts en de technische recherche op Hayley Daniels en haar kleding hadden aangetroffen, was al voor analyse naar het laboratorium gestuurd, inclusief de leren resten die in haar mond zaten gepropt, vermoedelijk om haar het schreeuwen te beletten. Banks wierp een blik op Hayley, die bleek en naakt op haar rug op de tafel lag. In weerwil van zichzelf staarde hij naar de kaalgeschoren schaamstreek. Hij was er op de plaats delict al over ingelicht, maar het zelf zien was toch iets anders. Vlak boven de venusheuvel was een tatoeage aangebracht van twee kleine, blauwe vissen die in tegengestelde richting zwommen. Vissen. Haar sterrenbeeld.
Dokter Wallace zag hem kijken. ‘Een dergelijke tatoeage is niet ongebruikelijk,’ merkte ze op. ‘Het wil niet zeggen dat ze een slet was. Ze is niet recent aangebracht, in elk geval niet in de afgelopen maanden, dus de moordenaar kan het niet hebben gedaan. Tatoeages komen vaak voor en heel veel meisjes scheren of waxen zich tegenwoordig. Dat heet een “Brazilian wax”.’
‘Waarom?’ vroeg Banks.
‘Mode. Het is in. Er wordt wel gezegd dat het genotverhogend werkt tijdens het vrijen.’
‘Is dat ook zo?’
Er kon geen glimlachje af. ‘Hoe moet ik dat weten?’ zei ze. Ze ging verder met het onderzoek en hield af en toe even stil om een bepaald deel van de huid of een ongebruikelijke vlek onder het vergrootglas te bestuderen of iets in de microfoon te zeggen.
‘Wat is dat voor bruine verkleuring onder de linkerborst?’ vroeg Banks.
‘Moedervlek.’
‘En op de armen en tussen de borsten?’
‘Kneuzingen. Veroorzaakt vóórdat de dood was ingetreden. Hij heeft geknield op haar gezeten.’ Ze riep haar assistente erbij. ‘We gaan haar openmaken.’
‘Kunt u me nu al iets vertellen?’ vroeg Banks.
Dokter Wallace staakte haar bezigheden en boog zich met haar handen op de metalen rand van de tafel geleund naar voren. Een paar plukken lichtbruin haar waren losgeschoten uit het beschermende hoofdkapje. ‘Het ziet er in elk geval naar uit dat ze met de hand is gewurgd. Geen teken van een draad of touw. Van voren, op deze manier.’ Ze stak haar handen vooruit en bootste de beweging na van iemand die zijn handen om de nek van een ander knijpt.
‘Bestaat er een kans dat er vingerafdrukken op de huid te vinden zijn, of dna ?’
‘Er bestaat altijd een kans dat een deel van de huid van de moordenaar of zelfs een druppel bloed op haar is terechtgekomen. Zo te zien heeft hij haar na afloop schoongemaakt, maar misschien heeft hij iets over het hoofd gezien.’
‘Op haar bovenbeen zat iets wat mogelijk sperma was,’ zei Banks.
Dokter Wallace knikte. ‘Dat heb ik gezien. Maakt u zich geen zorgen, het lab heeft van alles een monster genomen, maar het kost tijd. Dat zou u moeten weten. Vingerafdrukken? Dat verwacht ik niet. Ik weet dat het weleens is voorgekomen, maar in dit geval zijn de vingers te veel weggegleden. Het is te vergelijken met een deurknop waarop je vingers wegglijden wanneer je hem opendraait, waardoor alles smoezelig en vaag wordt.’
‘Heeft ze zich verzet?’
Dokter Wallace wendde haar blik af. ‘Ja. Mogelijk bevatten de monsters die de TR vanonder haar nagels heeft gehaald dna . De dader kan schrammen op zijn onderarmen of gezicht hebben gehad. Eerlijk gezegd zou ik daar echter niet al te veel op hopen. Zoals u kunt zien, waren haar nagels heel kort afgebeten.’
‘Ja, dat was me al opgevallen,’ zei Banks. ‘En die kneuzingen?’
‘Zoals ik al zei, heeft hij op haar armen geknield gezeten en op een gegeven ogenblik zelfs op haar borst, waarschijnlijk om haar in bedwang te houden terwijl hij haar met zijn handen wurgde. Ze had geen schijn van kans.’
‘Weet u zeker dat het een man was?’
Dokter Wallace keek hem vol verachting aan. ‘Neemt u maar gerust van mij aan dat dit het werk van een man is. Hoewel het natuurlijk mogelijk is dat een man haar eerst vaginaal en anaal heeft verkracht, en zijn vriendin daarna de wurging voor haar rekening heeft genomen.’
Het was al eens eerder voorgekomen, wist Banks. Stellen die als team zedenmisdrijven begingen of moorden pleegden. Fred en Rosemary West. Myra Hindley en Ian Brady. Terry en Lucy Payne. Hij was het echter met dokter Wallace eens dat die mogelijkheid in dit geval waarschijnlijk terzijde kon worden geschoven. ‘Zijn alle verwondingen toegebracht toen ze nog leefde?’
‘Er is niets wat erop duidt dat ze ná haar overlijden is mishandeld, als u dat bedoelt. De kneuzingen en de scheurtjes in vagina en anus tonen aan dat ze nog leefde toen hij haar verkrachtte. U kunt aan de sporen op haar polsen zien waar hij haar heeft vastgehouden. U kunt ook zelf haar bovenarmen, hals en borst zien, evenals de blauwe plekken op haar bovenbenen. Het was een brute, gewelddadige verkrachting, gevolgd door wurging.’
‘Hoe heeft hij haar tijdens de verkrachting in bedwang gehouden?’ vroeg Banks zich hardop peinzend af. ‘Hij kan op dat moment niet met zijn knieën op haar armen hebben gezeten.’
‘Wellicht had hij een wapen. Een mes, bijvoorbeeld.’
‘Waarom heeft hij haar dan niet neergestoken? Waarom heeft hij haar gewurgd?’
‘Dat kan ik u niet zeggen. Misschien heeft hij simpelweg bedreigingen geuit om haar in bedwang te houden. Het komt toch vaak voor dat verkrachters dreigen hun slachtoffers te vermoorden als ze niet meewerken, of dat ze hen later zullen opzoeken en zelfs hun familie kwaad doen?’
‘Inderdaad,’ zei Banks. Hij besefte dat zijn vragen misschien cru en ongevoelig overkwamen, maar hij moest die dingen nu eenmaal weten. Daarom had hij ook altijd zo prettig met dokter Glendenning samengewerkt. Met een vrouwelijke patholoog lag het toch anders. ‘Waarom zou hij het nodig hebben gevonden haar ook te vermoorden?’ vroeg hij.
Dokter Wallace bekeek hem alsof hij een te onderzoeken exemplaar op haar snijtafel was. ‘Dat weet ik niet,’ zei ze. ‘Om ervoor te zorgen dat ze niets zou zeggen, lijkt me. Misschien had ze hem herkend of kon ze hem identificeren. Het is toch uw werk om dergelijke zaken te achterhalen?’
‘Het spijt me. Ik dacht alleen maar hardop na. Een slechte gewoonte van me. Ik vroeg me ook af of er iets op wijst dat de wurging deel uitmaakte van de opwinding – een ruw seksspelletje dat verkeerd is afgelopen.’
Dokter Wallace schudde haar hoofd. ‘Dat denk ik niet – hoewel hij wel degelijk ruw met haar is omgesprongen. Zoals ik net al zei, heeft het er veel van weg dat hij tijdens de wurging één knie tegen haar borstkas gedrukt heeft gehouden, en het zou erg moeilijk zijn, zo niet onmogelijk, om haar in die houding seksueel te misbruiken. Ik zou zeggen dat hij haar heeft gewurgd toen hij klaar met haar was.’
‘Dokter Burns schatte het tijdstip van overlijden tussen middernacht en twee uur in de ochtend in de nacht van zaterdag op zondag. Bent u het daarmee eens?’
‘Ik kan niets vinden wat tegen die schatting pleit,’ zei dokter Wallace, ‘maar het is en blijft natuurlijk een schatting. Het tijdstip van overlijden is over het algemeen…’
‘Ik weet het, ik weet het,’ zei Banks. ‘Bijzonder moeilijk vast te stellen. Tegelijkertijd is het juist het enige waar we soms echt iets aan hebben. Een van de kleine, ironische kanten van het leven.’
Dokter Wallace ging er niet op in.
‘Nog vreemde of opmerkelijke zaken?’
‘Tot dusver is alles volkomen normaal, gezien de omstandigheden.’ Ze klonk uitgeput en te oud voor haar leeftijd, alsof ze het allemaal al te vaak had meegemaakt. Banks deed een stap achteruit en hield zijn mond, zodat ze verder kon met haar werk. Ze pakte het scalpel stevig vast en maakte snel en vakkundig een Y-vormige incisie. Banks voelde een rilling langs zijn ruggengraat kruipen.
Annie nam Ginger mee naar Nottingham om met Gail Torrance, de maatschappelijk werker van Karen Drew, te gaan praten; Tommy Naylor bleef in Whitby om daar een oogje in het zeil te houden. Annie vond Ginger leuk gezelschap en voelde zich bij haar op haar gemak. Ze was oneerbiedig en grappig, kauwde voortdurend op kauwgum, praatte aan één stuk door, klaagde voortdurend over andere automobilisten en was altijd opgewekt. De meeste mannen op het bureau hadden lange tijd gedacht dat ze lesbisch was, waarschijnlijk vanwege haar stoere uiterlijk, maar ze bleek een huisman en twee jonge kinderen te hebben. Terwijl Annie tijdens de rit naar een komische tirade luisterde over het weekend van de kinderen en een springkussen, kwam heel even de gedachte bij haar op dat ze misschien met Ginger over Eric zou kunnen praten – zo, hij had dus eindelijk een naam –, maar ze hield zichzelf voor dat het niet echt gepast was, dat ze haar niet goed genoeg kende en dat ze eigenlijk niet wilde dat iemand ervan wist, nog niet tenminste. Wat verwachtte ze dan? Goede raad? Daaraan had ze geen behoefte. Ze wist best wat ze moest doen. Als ze er al met iemand over zou praten, dan was het Winsome, ook al zagen ze elkaar tegenwoordig niet vaak meer.
Annie reed, omdat ze zich niet veilig voelde als Ginger achter het stuur zat. Ginger wist dat zelf ook. Hoewel ze ooit op de een of andere manier haar rijbewijs had gehaald, was autorijden een vaardigheid die ze niet echt beheerste, en ze stond op de nominatie om over een maand een nieuwe cursus te volgen. Toen ze echter in een wijk vol bedrijventerreinen verzeild raakten en overduidelijk verdwaald waren, wilde Annie maar wat graag dat ze haar toch had laten rijden – kaartlezen ging Ginger namelijk nog slechter af dan autorijden.
Uiteindelijk bereikten ze het kantoor in West Bridgford. Toen ze daar aankwamen, liep het al tegen lunchtijd, en Gail Torrance had er geen enkel bezwaar tegen met hen naar de dichtstbijzijnde pub te gaan. Het zat er al vol met kantoormedewerkers, maar ze wisten een tafeltje te bemachtigen waarop de door de vorige bezoekers achtergelaten resten nog stonden te wachten tot ze werden opgeruimd: friet, salade, stukjes Scotch Eggs en met lippenstift besmeurde halvepintglazen met een laagje lauw lichtgeel bier op de bodem. De asbak zat boordevol uitgedrukte roze omrande sigarettenpeuken, waarvan er eentje nog zacht nasmeulde.
Ginger liep naar de bar om hun bestelling door te geven. Toen ze terugkwam met hun drankjes, had een chagrijnige tienerserveerster de troep weggehaald en in papieren servetjes gewikkeld bestek neergelegd. Annie en Ginger dronken Slimline bitter lemon en Gail had een Campari met soda voor zich staan waarvan ze met kleine slokjes dronk. Ze stak een sigaret op. ‘Zo, dat is beter,’ verzuchtte ze, en ze blies een rookwolk uit.
Ondanks de rook moest Annie glimlachen. ‘Zoals u weet,’ zei ze, ‘willen we graag met u over Karen Drew te praten.’ Ze zag dat Ginger een pen en een opschrijfboekje tevoorschijn haalde. Ondanks haar postuur en vlammend rode haar kon ze heel onopvallend in de achtergrond opgaan wanneer ze dat wilde.
‘Dan is dit waarschijnlijk zonde van uw tijd,’ zei Gail. ‘Ik kan u namelijk vrijwel niets over haar vertellen.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik niets weet.’
‘U was toch haar contactpersoon voor het ziekenhuis en Mapston Hall?’
‘Jawel, maar dat had helemaal niets om het lijf. Dat wil zeggen: ik regel voor heel veel van dergelijke gevallen overal in het hele land een plek in een verpleegtehuis.’
‘Kunt u ons vertellen wat u wél weet?’
Gail schudde haar haren naar achteren. ‘Een maand of vier geleden,’ stak ze van wal, ‘nam de administratie van Grey Oaks, het ziekenhuis waar Karen toen al bijna drie jaar had gelegen, contact met me op – ik had al eerder met hen samengewerkt – en vertelde me over een vrouw die bij hen in behandeling was en speciale zorg nodig had. Dat is mijn specialiteit. Ik ben ernaartoe gegaan en heb Karen ontmoet – dat was overigens de eerste en enige keer, kan ik er meteen bij zeggen – en met haar artsen gesproken. Ze hadden vastgesteld waaraan ze precies behoefte had en voor zover ik kon zien, was ik het helemaal met hen eens – niet dat er naar mijn mening werd gevraagd, natuurlijk, maar toch.’ Ze tikte wat as van haar sigaret. ‘Er was in de directe omgeving niets geschikts vrij en ik had al eerder te maken gehad met de mensen van Mapston Hall, dus ik wist dat hun expertise overeenkwam met wat we voor Karen zochten. Het was puur een kwestie van wachten tot er een bed beschikbaar kwam, de administratie regelen en wat puntjes op de i zetten. Verder ging mijn betrokkenheid niet.’
‘Wat was uw persoonlijke indruk van Karen?’ vroeg Annie.
‘Wat een vreemde vraag.’
‘Hoezo?’
‘Tja, welke indruk krijg je van iemand die alleen maar stilzit en niets zegt?’
‘Ze moet voor het ongeluk toch een actief leven hebben gehad.’
‘Dat zal best, maar dat ging me niets aan.’
‘Hoefde u geen contact op te nemen met familieleden?’
‘Die had ze niet. Dat hebt u ongetwijfeld ook al in haar dossier gelezen.’
‘Ja. Daar staat helemaal niets in.’
‘Helaas hebt u aan mij ook niets.’ Het eten werd gebracht en Gail drukte haar sigaret uit. Een hamburger met friet voor Gail en Ginger, en de onvermijdelijke sandwich met kaas en tomaat voor Annie. Misschien moest ze maar weer vlees gaan eten, dacht ze bij zichzelf, maar toen drong het tot haar door dat haar eetgewoonten op dat moment waarschijnlijk het enige in haar leven waren waar ze nog enigszins vat op had. Het geroezemoes van de gesprekken van andere aanwezigen stroomde in een golfbeweging om hen heen. Aan één tafel bulderde een groepje vrouwen van het lachen om een schuine mop. Het rook er naar sigaretten en een zweempje hop.
‘Volgens het dossier woonde Karen vóór het ongeluk in Mansfield,’ zei Annie. ‘Weet u wat haar adres was?’
‘Sorry,’ zei Gail. ‘Vermoedelijk kan de makelaar, Morton, u dat wel vertellen. Zij hebben de verkoop voor haar afgewikkeld. Dat weet ik wel. Van de opbrengst werd haar verblijf grotendeels bekostigd.’
‘Oké,’ zei Annie. ‘Hoe weet u dat van die makelaar?’
‘Dat heeft haar advocaat me verteld.’
‘Had Karen Drew een advocaat?’
‘Natuurlijk. Iemand moest haar zaken regelen en haar belangen behartigen. Zelf kon ze dat immers niet. Wat een vreselijke bemoeial was dat mens trouwens. Ze hing voortdurend voor elk wissewasje aan de telefoon. Een stem die klonk als nagels die over een schoolbord krassen. “Gail, denk je dat je dit even zou kunnen…” “Gail, kun je dat misschien…”’ Ze rilde.
‘Weet u nog hoe ze heette?’
‘En of ik dat nog weet. Connie Wells – zo heette ze. Constance, noemde ze zichzelf. Ze stond erop zo te worden aangesproken. Die slijmerige, verwaande trut.’
‘Hebt u haar telefoonnummer of adres nog?’
‘Waarschijnlijk ergens in mijn dossier. Ze werkte bij een firma in Leeds. Dat is het enige wat ik nog weet. Aan Park Square.’
Dat moest haast ook wel, dacht Annie bij zichzelf. Leeds. Dat was interessant. Als Karen Drew in Mansfield woonde, waarom had ze dan een advocaat van een kantoor in Leeds? Het was weliswaar niet heel ver weg, een stukje verderop aan de snelweg, maar er zaten in Mansfield of Nottingham zelf ook heel veel advocaten. Goed, zodra ze in Whitby terug was, kon ze Constance Wells altijd op Google opzoeken. Misschien kon de advocaat hun iets vertellen over Karen Drews geheimzinnige verleden.
‘Kijk, daar loopt ze,’ zei brigadier Kevin Templeton. Hij wees naar het televisiescherm. ‘Dáár.’
Ze zaten in de televisiekamer op de begane grond van het hoofdbureau van politie van de westelijke divisie naar een van de cctv -opnamen te kijken. Het beeld had wel wat scherper mogen zijn, dacht Banks bij zichzelf, en misschien kon de technische dienst er nog iets aan doen, maar ondanks het vage, schimmige beeld vol beschadigingen en lichtflitsen leed het geen enkele twijfel dat het lange meisje dat een beetje onzeker op haar lange benen door het steegje tussen Randalls lederwaren en The Fountain liep, wankelend op haar hoge hakken en met haar handen steun zoekend bij de muren aan weerszijden van Taylor’s Yard, Hayley Daniels was.
Ze was om zeventien over twaalf met een groep mensen uit een pub gekomen, had iets tegen hen gezegd en na een korte, zo te zien verhitte discussie had ze hen om tien voor halfeen weggewuifd en was ze het steegje ingegaan. Het was moeilijk te zien met hoeveel man ze precies waren geweest, maar Banks had er minstens zeven geteld. Hij zag de rug van een paar van haar vrienden, die nog even bleven staan en haar hoofdschuddend zagen weglopen. Toen haalden ze hun schouders op en liepen ze achter de anderen aan naar nachtclub de Bar None. Banks zag dat Hayleys gedaante door de duisternis in de Maze werd opgeslokt. Er bleef niemand op haar wachten.
‘Is er voor of na haar nog iemand anders dat steegje ingegaan?’
‘Niet op de beveiligingsbanden die wij hebben bekeken,’ zei Templeton. ‘Ze is het toch, inspecteur?’
‘Jazeker,’ zei Banks. ‘De vraag is alleen of hij haar daar stond op te wachten of haar is gevolgd.’
‘Ik heb de band tot halfdrie in de ochtend bekeken, ver na het door de dokter geschatte tijdstip van overlijden,’ zei Templeton, ‘maar er is niemand eerder die avond Taylor’s Yard ingegaan en na haar ook niet. Er is ook niemand uit gekomen. We moeten de opnamen van de camera’s in Castle Road nog bekijken, maar dit is alles van het marktplein.’
‘De dader is dus via een andere route gekomen, een waar geen cctv aanwezig is,’ zei Banks.
‘Dat moet haast wel, inspecteur. Alleen kan niemand hebben geweten dat ze de Maze in zou gaan. Als niemand haar is gevolgd…’
‘… dan moet iemand daar al zijn geweest en hebben staan wachten tot de gelegenheid zich voordeed. Het zou kunnen,’ zei Banks.
‘Een seriemoordenaar?’
Banks staarde Templeton lijdzaam aan. ‘Kev, er is maar één slachtoffer. Hoe kan het dan een seriemoordenaar zijn?’
‘Tot dusvér is er maar één slachtoffer,’ zei Templeton, ‘maar dat wil niet zeggen dat het daar ook bij blijft. Zelfs seriemoordenaars moeten ergens beginnen.’ Hij grinnikte om zijn eigen flauwe grapje. Banks lachte niet mee.
Hij begreep echter wel wat Templeton bedoelde. Iemand die een gewelddadig zedenmisdrijf had begaan zoals dit jegens Hayley Daniels, hield zelden na één slachtoffer op, tenzij de moordenaar een persoonlijke vijand van Hayley was, iets wat nog moest worden uitgezocht. ‘Stel nu eens dat ze niet zijn eerste slachtoffer is?’ zei hij.
‘Sorry?’
‘Ga eens zoeken in het landelijk databestand,’ ging Banks verder. ‘Kijk of er in de afgelopen anderhalf jaar ergens anders in het land vergelijkbare voorvallen hebben plaatsgevonden. Vraag Jim Hatchley maar of hij je wil helpen. Hij is niet zo goed met computers, maar hij kent de plattelandskorpsen wel.’
‘Ja, inspecteur,’ zei Templeton.
Een paar jaar geleden was dergelijke informatie niet zo gemakkelijk te vinden geweest, wist Banks, maar in de nasleep van het onderzoek naar de Yorkshire Ripper en andere mislukte samenwerkingsverbanden tussen diverse korpsen was er veel veranderd. Nu men er rijkelijk laat achter was gekomen dat misdadigers geen rekening houden met de grenzen van stad, graafschap of zelfs land waren ze onder hevig verzet en protest toch de eenentwintigste eeuw binnengesleurd, dacht Banks.
‘De vraag waarom ze in haar eentje de Maze in is gegaan laat me maar niet los,’ zei Templeton, half in zichzelf. ‘Niemand ging met haar mee en niemand wachtte tot ze weer terug was.’
‘Ze was erg dronken,’ zei Banks. ‘Dat waren ze allemaal. Dat heb je zelf kunnen zien. Mensen denken niet logisch na wanneer ze dronken zijn. Ze raken alle remmingen en angst kwijt, en soms is angst het enige wat je in leven houdt. Ik zal Wilson naar de hogeschool sturen. Hij ziet er jong genoeg uit om zelf voor student door te gaan. We moeten de mensen vinden die op die avond bij haar waren, en er bestaat een grote kans dat het medestudenten waren. Ze praatte met hen. Dat kun je zien. Zij praatten met haar. Zo te zien probeerden ze haar over te halen om het niet te doen. Iemand van hen moet iets weten.’
‘Misschien had ze met iemand anders afgesproken. In de Maze, bedoel ik.’
‘Dat zou kunnen,’ zei Banks instemmend. ‘Ook daarover zullen we met haar vrienden moeten praten. We moeten iedereen horen die ze die avond heeft ontmoet, van het moment waarop ze bij elkaar kwamen tot het moment waarop ze dat steegje in liep. We hebben ons te veel laten afleiden door Joseph Randall.’
‘Ik ben wat hem betreft nog steeds niet helemaal overtuigd,’ zei Templeton.
‘Ik ook niet,’ zei Banks. ‘We zullen het onderzoek echter toch moeten uitbreiden. Zeg, ga eerst nog maar een keer met de barman praten die op zaterdagavond in The Fountain werkte voordat je je op die databestanden stort. Kijk of er nog meer is voorgevallen in de pub. Heb je hem al op de opnamen ontdekt?’
‘Gek genoeg wel,’ zei Templeton.
‘Hoezo “gek genoeg wel”?’
‘Nou ja, hij reed zijn fiets door de voordeur naar buiten en sloot de tent af.’
‘Wat is daar zo vreemd aan?’
‘Het was bijna halfdrie in de ochtend.’
‘Misschien drinkt hij stiekem. Wat zei hij er zelf over?’
‘Toen onze mensen gisteren de pubs langsgingen, was hij er niet. Zijn vrije dag. Niemand heeft hem gesproken.’
‘Interessant. Als hij er vandaag weer niet is, vraag dan waar hij woont en ga bij hem thuis langs. Laat hem uitleggen wat hij daar zo laat nog deed en kijk of hij zich verder nog iets herinnert. We weten dat Hayley en haar vrienden The Fountain hebben verlaten en op het plein hebben staan praten. Drie minuten daarna liep ze Taylor’s Yard in. Misschien is er iets gebeurd in die pub. Het was vrijwel de laatste plek waar ze levend is gezien.’
‘Komt voor elkaar, inspecteur.’
Templeton verliet de televisiekamer. Banks pakte de afstandsbediening en spoelde de beveiligingsband terug. Hij drukte op ‘Play’ en zag Hayley Daniels kibbelen met haar vrienden en door Taylor’s Yard weglopen. Hij kon niet zien wat ze zei: daarvoor was de kwaliteit van de band te slecht. Ook zat er achter de groep naast Taylor’s Yard een irritante, flikkerende lichtstrook in het beeld, zoals je die bij oude films wel ziet. De glitters op de goedkope, plastic riem om haar middel weerkaatsten het schijnsel van de koplampen van een voorbijrijdende auto.
Toen ze in het donker was verdwenen, spoelde Banks de band nogmaals terug om hem te bekijken. Misschien konden ze het nummerbord van die auto eruit lichten en vergroten, bedacht hij, ervan uitgaand dat de bestuurder nadat hij een knap meisje had gezien dat in haar eentje de Maze in ging best naar de andere kant kon zijn gereden en via het parkeerterrein zonder cctv -camera’s naar binnen kon zijn geglipt om gebruik te maken van de hem geboden kans. Het was een grote gok, maar bij gebrek aan beter de moeite van het proberen waard. Banks riep Wilson vanuit de open werkruimte bij zich.
Het had geen zin om eerst helemaal terug te rijden naar Whitby, bedacht Annie tijdens de autorit over de M1 naar Leeds. Ze kon ook gewoon inspecteur Ken Blackstone van Millgarth bellen en hem vragen waar precies aan Park Square Constance Wells kantoor hield.
‘Annie,’ zei Blackstone. ‘Leuk om je weer eens te spreken. Hoe gaat het?’
‘Prima, Ken.’
‘En met Alan?’
Blackstone klonk soms net alsof Banks en Annie nog steeds een stel waren, of in elk geval alsof hij graag had gezien dat dat zo was, maar dat vond ze niet erg. ‘Ik heb hem al een tijdje niet gesproken,’ zei ze. ‘Ik ben tijdelijk uitgeleend aan de oostelijke divisie. Luister eens, wil jij me misschien helpen?’
‘Natuurlijk, voor zover ik kan.’
‘Het moet niet al te moeilijk zijn. Ik ben op zoek naar een advocaat die aan Park Square zit, ene Constance Wells. Zegt die naam je iets?’
‘Nee, maar geef me een paar minuten. Ik bel je zo terug.’
Ze reden langs de gigantische koeltorens bij Sheffield en na de bocht viel Annies oog op het uitgestrekte Meadowhall links van hen, het populaire overdekte winkelcentrum met daaromheen een groot, druk bezet parkeerterrein.
Annies gsm ging over en ze nam meteen op. ‘Ken?’
‘Ken?’ zei de stem. ‘Wie is dat? Heb ik soms een rivaal? Het spijt me dat ik je moet teleurstellen, maar ik ben het. Eric.’
‘Wat wil je?’
‘Ik wilde alleen maar vragen of je donderdag nog steeds met me gaat lunchen.’
‘Ik verwacht een belangrijk telefoontje. Ik kan nu niet met je praten,’ zei Annie.
‘Dan zie ik je donderdag. In The Black Horse.’
Annie drukte op de ‘End’-toets. Ze voelde dat ze bloosde toen Ginger haar van opzij aankeek. ‘Problemen met je vriend?’ vroeg ze.
‘Ik heb geen vriend.’
Ginger stak afwerend haar handen op. ‘Sorry.’
Annie keek haar even aan en lachte. ‘Sommige kerels weten gewoon niet wat “nee” betekent. Ken je dat?’ zei ze.
‘Vertel mij wat.’
Het was niet bedoeld als uitnodiging om haar hart te luchten, anders had Annie dat misschien wel gedaan. Gelukkig schoot haar mobiele telefoontje haar te hulp. Deze keer was het Ken Blackstone.
‘En?’ zei Annie.
‘Constance Wells werkt inderdaad aan Park Square,’ zei hij. ‘Gespecialiseerd in overdrachtsrecht.’
‘Klinkt logisch,’ zei Annie.
‘Ze zit bij Ford, Reeves en Mitchell.’ Blackstone gaf haar het adres. ‘Heb je daar iets aan?’
‘Jazeker,’ zei Annie. ‘Het komt me zelfs bekend voor. Is dat niet het kantoor van Julia Ford?’
‘Klopt,’ zei Blackstone.
Julia Ford was een topadvocaat die was gespecialiseerd in strafrechtzaken die altijd veel media-aandacht trokken. Annie kwam haar naam van tijd tot tijd tegen in de kranten, maar ze hadden elkaar nooit ontmoet. ‘Bedankt, Ken,’ zei ze.
‘Graag gedaan. Laat gauw weer eens wat van je horen, oké?’
‘Dat zal ik doen.’
‘Doe Alan de groeten van me en vraag hem me eens te bellen wanneer hij tijd heeft.’
‘Ik zal het doorgeven,’ beloofde Annie, ook al wist ze niet zeker wanneer ze daar de kans voor zou krijgen. ‘Tot ziens.’ Ze beëindigde het gesprek en concentreerde zich op de weg. Ze naderden de oostelijke rand van Leeds, waar de wirwar van straten en snelwegen die zich samenvoegden en opsplitsten bijna kon wedijveren met de Spaghetti Junction in Birmingham. Annie volgde zo goed en zo kwaad als dat ging de borden naar het centrum en slaagde er met Gingers hulp in volledig te verdwalen. Uiteindelijk vonden ze aan de achterkant van het City Station een parkeerterrein, en met slechts een vaag idee waar ze waren lieten ze de Astra daar staan en legden ze de rest van de weg te voet af. Toen ze het City Square eenmaal hadden bereikt met het tot restaurant omgebouwde oude postkantoor, het beeld van de Zwarte Prins en de toorts dragende nimfen, en een voetgangersgebied waar mensen bij mooi weer buiten aan tafeltjes zaten te eten en drinken, was het verder niet zo moeilijk meer. Zelfs op die dag hadden een paar dappere zielen zich al in de buitenlucht begeven.
Ze liepen een klein stukje verder door Wellington Street, sloegen toen King Street in en zochten zo hun weg naar Park Square. De gebouwen waren voornamelijk achttiende-eeuws en het pand waarin het advocatenkantoor was gehuisvest was niet echt gemoderniseerd. In de hal met het hoge plafond zat een receptioniste druk op het toetsenbord van haar computer te tikken en ze vroeg hun waarvoor ze kwamen.
‘We willen Constance Wells graag spreken,’ zei Annie en ze liet haar politiepas zien.
‘Hebt u een afspraak?’
‘Ik ben bang van niet.’
Ze nam de hoorn van de telefoon. ‘Ik zal kijken of mevrouw Wells beschikbaar is. Neemt u maar even plaats.’ Ze gebaarde naar een L-vormige bank met een tafel vol tijdschriften ervoor. Annie en Ginger keken elkaar even aan en gingen toen zitten. Annie pakte een Hello! en Ginger koos Practical Mechanics . Ze waren nog niet ver gekomen toen de receptioniste riep: ‘Ze zegt dat ze over tien minuten tijd voor u heeft, als u het niet erg vindt om even te wachten.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Annie. ‘Bedankt.’
‘Die zit nu waarschijnlijk gewoon met haar duimen te draaien om ons te laten wachten,’ merkte Ginger op.
‘Ja, of ze draait aan iets anders,’ voegde Annie eraan toe.
Ginger lachte – een diep, bulderend geluid. De receptioniste keek hen even nijdig aan en richtte haar aandacht toen weer op de computer. De tijd vloog om en Annie wilde net de allerlaatste nieuwtjes over de meest recente echtscheidingsperikelen tussen twee supersterren lezen toen de telefoon van de receptioniste ging en ze hen naar het eerste kantoor boven aan de trap dirigeerde.
Constance Wells zag er een beetje verloren uit achter haar reusachtige bureau. Ze was een tengere vrouw van ergens halverwege de dertig met springerige donkere krullen, schatte Annie. Tegen de muren stonden dossierkasten en boekenkasten, en het raam keek uit op zee. Aan een van de muren hing een ingelijste illustratie uit Hans en Grietje . Annie keek bewonderend naar de tere kleuren en vloeiende lijnen. De tekening was van uitstekende kwaliteit. Voor het bureau waren een paar stoelen met een rechte rugleuning neergezet. ‘Gaat u alstublieft zitten,’ zei Constance Wells. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
‘Karen Drew,’ zei Annie.
De advocaat knipperde één keer met haar ogen. ‘Ja?’
‘Ze is dood.’
‘O, ik…’
‘Het spijt me dat ik zo met de deur in huis val,’ zei Annie, ‘maar daarom zijn we hier. Karen Drews dood. Of eigenlijk moord. Er zijn een paar vragen gerezen.’
Constance legde een hand op haar borst. ‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei ze. ‘U overvalt me wel een beetje. Ik ben dergelijke dingen niet gewend. Moord, zegt u?’
‘Inderdaad. Karen is gisterochtend aan de kust niet ver van Mapston Hall vermoord. Iemand is met haar gaan wandelen en heeft haar niet teruggebracht.’
‘Maar… wie dan?’
‘Daar proberen we nu juist achter te komen,’ zei Annie. ‘Tot nu toe hebben we niet echt veel geluk gehad.’
‘Tja, ik zie helaas niet hoe ik u kan helpen.’
Annie keek naar Ginger. ‘Dat zegt iedereen, hè?’
‘Ja, inspecteur,’ zei Ginger. ‘Eerlijk gezegd begin ik het spuugzat te worden.’
‘Daar kan ik niets aan doen,’ zei Constance Wells. ‘Het is toevallig de waarheid.’
‘We hebben begrepen dat u haar advocaat bent en dat u onder andere de verkoop van haar huis hebt geregeld.’
‘Ja.’
‘Een adres zou een mooi begin zijn.’
Constance Wells glimlachte nerveus. ‘Daaraan kan ik u denk ik wel helpen,’ zei ze. Ze stond op en liep naar een kastje. Ze droeg een pastelgroene rok en een bijpassend jasje, met daaronder een witte bloes met ruches aan de voorkant. Ze trok een la open, haalde er een map uit en noemde het adres. ‘Ik begrijp alleen niet wat u daarmee opschiet,’ zei ze. Ze ging weer zitten.
‘Kunt u ons verder nog iets over haar vertellen?’
‘Aangezien ik mevrouw Drews advocaat ben,’ zei Constance, ‘valt alles wat wij met elkaar hebben besproken onder mijn geheimhoudingsplicht.’
‘Mevrouw Wells, u begrijpt het denk ik niet goed. Karen Drew is dood. Iemand heeft haar hals van oor tot oor opengesneden.’
Constance verbleekte. ‘Och… u…’
‘Het spijt me als u dat schokkend vindt,’ zei Annie, ‘maar neemt u gerust van me aan dat het mij ook mijn ontbijt heeft gekost.’ Ze had de vorige dag niet eens ontbeten, bedacht ze, aangezien ze zo snel ze kon Erics flat uit was gerend, maar dat hoefde Constance Wells natuurlijk niet te weten.
‘Tja, nou ja… ik… Luister, ik kan u echt niet helpen. Ik moet me houden aan… Ik heb alleen enkele financiële zaken voor Karen afgehandeld, onder andere de verkoop van het huis, maar ik… ik denk dat u… Wilt me even excuseren?’
Ze liep op een holletje het kantoor uit. Annie en Ginger staarden elkaar aan.
‘Wat mankeert haar?’ zei Ginger. ‘Gaat ze soms overgeven? Of zou ze nodig moeten?’
‘Geen flauw idee,’ zei Annie. ‘Wel een interessante reactie.’
‘Zeg dat wel. Wat doen we nu?’
‘We wachten rustig af.’
Pas na een minuut of vijf keerde Constance Wells terug en ze maakte een iets beheerstere indruk. Ginger was op haar stoel blijven zitten, maar Annie stond bij het raam en tuurde omlaag naar de mensen op Park Square. Toen ze de deur hoorde opengaan, draaide ze zich om.
‘Het spijt me,’ zei Constance. ‘Dat was natuurlijk erg onbeleefd van me, maar het is… Nu ja, het is allemaal tamelijk ongewoon.’
‘Wat precies?’ vroeg Annie.
‘Karens situatie. Luister, Julia – dat wil zeggen: mevrouw Ford, een van onze belangrijkste partners – zou u graag even willen spreken. Komt dat gelegen?’
Annie en Ginger keken elkaar weer even aan. ‘Of dat gelegen komt?’ zei Annie. ‘O, dat lijkt me wel, hè agent Baker?’ Ze liepen achter Constance aan de gang in.