18

Banks had het tijdens de rit naar Leeds erg naar zijn zin. Het weer was prachtig, het verkeer niet al te vreselijk en de iPod Shuffle trakteerde hem op een mix van onder andere David Crosby, John Cale, Pentangle en Grinderman die nu eens echt volkomen willekeurig was. De lichte bierkater van de dodenwake voor Kev Templeton klopte nadrukkelijk in zijn achterhoofd, onderdrukt door extra sterke paracetamol en heel veel water. Hij was tenminste zo verstandig geweest om geen sterkedrank te nemen en bij Hatchley thuis op de bank te blijven slapen, hoewel de kinderen hem schandalig vroeg hadden gewekt. Annie was bijtijds naar huis gegaan en had gezegd dat ze van plan was om die ochtend terug te keren naar Eastvale om met Elizabeth Wallace te praten. Banks en zij hadden afgesproken om tijdens de lunch de zaak nog eens helemaal door te nemen.

Julia Ford had toegezegd dat ze om elf uur met Banks zou praten; ze had aan de telefoon enigszins verbaasd geklonken over zijn verzoek, maar was verder bijzonder vriendelijk en beleefd geweest. In Leeds had hij het geluk dat er vlak bij Park Square een parkeerplekje vrij was, waardoor hij ruim op tijd was voor hun afspraak. Toen hij binnenkwam, werd hij begroet door een jonge receptioniste die in de gang onhandig aan een bos bloemen stond te plukken. Ze meldde zijn komst via de telefoon en bracht hem naar Julia’s kantoor.

Julia Ford stond op vanachter haar grote, keurig opgeruimde bureau, boog zich naar hem toe, schudde hem de hand en glimlachte. Ze had een heel subtiel en ongetwijfeld duur parfum op. ‘Inspecteur Banks,’ zei ze, ‘wat fijn om u weer te zien. Zo te zien maakt u het goed.’

‘Insgelijks, Julia. Is het goed als ik Julia zeg?’

‘Natuurlijk. Jij heet toch Alan, hè?’

‘Ja. Je ziet er geen dag ouder uit dan de laatste keer dat ik je sprak.’

Dat was ook echt zo. Haar chocoladebruine haar was langer, viel krullend op haar schouders en vertoonde hier en daar wat grijs. Haar ogen waren waakzaam en achterdochtig als altijd, wat erop wees dat haar hersens altijd bezig waren.

Ze ging zitten en trok haar rok glad. ‘Met vleierij bereik je niets. Wat kan ik voor je doen?’ Ze was tenger gebouwd en viel een beetje in het niet achter het bureau.

‘Het gaat om een tamelijk gevoelige kwestie,’ zei Banks.

‘O, dat ben ik wel gewend. Zolang je maar niet van me verwacht dat ik geheimen verklap.’

‘Ik zou niet durven,’ zei Banks. ‘Eigenlijk gaat het om een paar dingen. Allereerst dit: ken jij een vrouw die Maggie of Margaret Forrest heet?’

‘Die naam komt me bekend voor. Ik geloof dat we inderdaad een aantal juridische zaken voor haar hebben afgehandeld. Geen criminele, wil ik daar graag aan toevoegen. Dat is mijn terrein. De medewerkers van dit kantoor bieden samen een breed scala aan juridische hulp. Als ik me niet vergis, is mevrouw Forrest een cliënt van Constance Wells.’

‘Heb je haar onlangs nog gesproken?’

‘Nee, niet persoonlijk.’

‘Misschien kan ik dan beter met mevrouw Wells praten.’

‘Ik denk niet dat dat iets zou uithalen,’ zei Julia. ‘Mijn collega’s en de partners zijn net zo discreet als ik.’

‘Misschien is iemand van jullie niet zo discreet geweest,’ zei Banks.

Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Wat wil je daarmee zeggen?’

‘Jouw kantoor wist van begin af aan dat Karen Drew Lucy Payne was. Jij hebt de naamsverandering geregeld, een valse oorzaak van haar verlamming bedacht en de overgang naar Mapston Hall verzorgd. Lucy Payne was in elk geval jouw cliënt. Jij regelde al haar zaken.’

‘Natuurlijk. Daarvoor waren we aangenomen. Ik begrijp niet goed waar je naartoe wilt.’

‘Iemand is erachter gekomen en heeft Lucy vermoord.’

‘Er waren ongetwijfeld ook andere mensen van op de hoogte. Je wilt toch niet beweren dat het de schuld van dit kantoor is dat dit haar is overkomen?’

‘We hebben met iedereen gesproken.’ Banks zweeg even. ‘We komen telkens bij jou terug, Julia. Jij kunt ons hierbij helpen.’

‘Ik begrijp niet wat je bedoelt.’

‘We denken dat Lucy Payne is vermoord door Maggie Forrest óf door dezelfde vrouw die achttien jaar geleden in deze omgeving ook al twee mannen heeft gedood. Ze heet Kirsten Farrow, hoewel het erg onwaarschijnlijk is dat ze die naam nu nog gebruikt. We hebben overeenkomsten gevonden tussen een haar op Lucy’s deken en haren die achttien jaar geleden van Kirsten zijn bewaard. Uit de haar op de deken hebben we ook dna verkregen, dat momenteel wordt geanalyseerd. We zouden er echt enorm mee geholpen zijn als we erachter konden komen wie wist dat Karen Lucy was en waar die informatie mogelijk is terechtgekomen. Heb jij of heeft iemand anders van dit kantoor het Maggie Forrest verteld?’

‘Nou, ík in elk geval niet. Het spijt me, maar ik kan je niet helpen. Wij zwijgen als het graf.’

‘Toe, Julia. Het is belangrijk. Het gaat hier wel om moord.’

‘Dat is meestal zo wanneer jij opduikt.’

‘Er is een politieman omgekomen.’

Julia raakte haar kapsel aan. ‘Ja. Ik vond het heel erg om dat te horen. Ik zou je graag willen helpen, als ik kon.’

‘Heb je weleens van Kirsten Farrow gehoord, de vrouw over wie ik het zo-even had?’

‘Nog nooit.’

‘Ze zou nu een jaar of veertig moeten zijn. Van jouw leeftijd, dus.’

‘Ik heb je net al gezegd dat je met vleierij niets bereikt.’

‘Ken je dokter Elizabeth Wallace?’

Julia keek verrast op. ‘Liz? Ja, natuurlijk. We kennen elkaar al jaren. Hoezo?’

‘Ze werkt nu bij ons als patholoog.’

‘Dat weet ik. Een bijzonder intelligente vrouw. Ik ben ervan overtuigd dat ze goed is in haar vak, minstens zo goed als in golf.’

‘Ken je ook een psychiater die dokter Susan Simms heet?’

‘Ik heb haar weleens ontmoet. Haar praktijk is nota bene aan de overkant van het plein. We lunchen weleens samen, wanneer we elkaar toevallig tegen het lijf lopen.’

‘Toevallig?’

‘Nu ja, via ons werk, uiteraard. Het is volgens mij geen geheim dat ze zich zo nu en dan met forensische psychiatrie bezighoudt.’

‘Kent zij dokter Wallace ook?’

‘Hoe moet ik dat nu weten?’

‘Maggie Forrest was ooit een patiënt van haar.’

‘Wat moet ik daarop zeggen? Het is een klein wereldje. Ik heb geen flauw idee waar je naartoe wilt met deze vragen, Alan, maar ik kan je echt niets vertellen.’ Ze wierp een blik op haar kleine gouden horloge. ‘Zeg, ik heb over een paar minuten een andere afspraak en daar wil ik me graag op voorbereiden. Als er dus verder niets is…’

Banks stond op. ‘Het was me zoals altijd een genoegen,’ zei hij.

‘Ach, jok nou maar niet. Je bent ervan overtuigd dat ik louter en alleen op deze aarde ben gezet om jou te hinderen en je het leven zo lastig mogelijk te maken. Ik vind het echt heel erg van die politieman die is vermoord. Was hij een vriend van je?’

‘Ik kende hem,’ zei Banks.

Tijdens de lange rit tussen de heidevelden door naar Eastvale sprak Annie via haar gsm met Ginger – wanneer ze tenminste bereik had. Het was nog te vroeg voor de uitslag van de dna -test, maar Ginger had uitgebreid gebruikgemaakt van alle telefoonlijnen, faxverbindingen en e-mailadressen. Maggie Forrest kon onmogelijk dezelfde persoon zijn als Kirsten Farrow, was haar conclusie. Maggie had de juiste leeftijd en was in Leeds geboren, maar was in Canada opgegroeid; in 1989 studeerde ze aan de kunstacademie in Toronto, waar ze zich had gespecialiseerd in grafische illustratie. Ze was met een jonge advocaat getrouwd en een paar jaar later was hun relatie in een akelige scheiding geëindigd. Blijkbaar was hij een bullebak die zijn vrouw sloeg. Na de echtscheiding was ze in Engeland komen wonen en werken; ze had in het huis van Ruth en Charles Everett aan The Hill gelogeerd en daar vriendschap gesloten met Lucy Payne, totdat de beruchte gebeurtenissen van zes jaar geleden haar naar Canada hadden teruggejaagd.

Maggie werkte nu echter weer in Engeland en bezocht volgens Ginger ook dokter Simms weer. Dat laatste kwam een beetje raar op Annie over. Waarom was ze teruggekeerd? Ze kon in Canada vast ook voldoende werk krijgen als boekillustrator. Maggie had tegen Annie gezegd dat ze dicht bij haar geboortegrond wilde zijn, maar was de eigenlijke reden niet gewoon dat ze van plan was om Lucy te zoeken en wraak te nemen? Dat Maggie niet dezelfde persoon was als Kirsten Farrow wilde nog niet zeggen dat ze Lucy Payne niet had vermoord.

Gezien de connectie tussen alle hoogopgeleide vrouwen – Maggie Forrest, Susan Simms, Julia Ford en Elizabeth Wallace – was de vraag die Annie nog het meest bezighield of ze wellicht hulp van een van hen had gehad. En zo ja: waarom? Welke rol speelde Kirsten Farrow eigenlijk precies in het geheel? Het was mogelijk dat iemand een van haar haren op de deken van Lucy Payne had neergelegd, maar hoe dan en waarom? De haar kon daar bijvoorbeeld ook in Mapston Hall zijn terechtgekomen. Het personeel van Mapston Hall was al tweemaal nagetrokken, maar ze bedacht dat het geen kwaad kon om het nog eens te doen, om nog dieper te graven en het onderzoek eventueel uit te breiden naar de vaste bezoekers van andere patiënten, leveranciers, onderhoudsmensen, de postbode en verder iedereen die er regelmatig kwam.

Annie zette haar auto niet achter het politiebureau van Eastvale, maar op het marktplein. Ze moest dan wel een stukje door King Street lopen om bij het ziekenhuis te komen, maar de frisse lucht zou haar goeddoen. Na afloop zou ze bij het bureau langsgaan om te zien of iedereen al was bijgekomen van de dodenwake van de vorige avond. Annie was best trots op zichzelf, omdat ze het bij één biertje had gehouden en daarna naar Whitby was teruggereden.

Bij de receptie kreeg ze te horen dat dokter Wallace in haar kantoortje in de kelder was. Annie had een hekel aan het ziekenhuis van Eastvale en met name aan de kelder. De gangen waren hoog, met donkere groene tegels, en weerkaatsten het geluid van je voetstappen. Het gebouw was een victoriaans gotisch gedrocht, en hoewel het mortuarium en de operatiezaal waren gemoderniseerd en uitgerust met het allerbeste materiaal, vond Annie de omgeving nog steeds ouderwets en bleef ze die associëren met lang vervlogen barbaarse tijden waarin er nog geen narcoses bestonden en men onder onhygiënische omstandigheden moest werken. Haar schoenen klikklakten door de betegelde gang en ze huiverde. De tweede reden dat de kelder haar altijd koude rillingen bezorgde was dat er bijna nooit iemand was. Ze had geen flauw idee of die behalve als opslag en mortuarium verder nog ergens voor diende. Misschien wel als dumpplaats voor alle geamputeerde ledematen en verwijderde organen.

Toen Annie binnenkwam, zat dokter Wallace in de operatiekamer van het mortuarium achter de lange laboratoriumtafel chemicaliën te mengen boven een bunsenbrander. Op de snijtafel lag een lichaam. De Y-vormige incisie was al gemaakt en de inwendige organen waren allemaal zichtbaar. De geur van dood menselijk vlees hing als die van rauw lamsvlees in de ruimte, vermengd met de geur van ontsmettingsmiddel en formaldehyde. Annie werd er een beetje onpasselijk van.

‘Sorry,’ zei dokter Wallace met een zwak glimlachje. ‘Ik wilde net gaan afronden, maar werd afgeleid door deze test. Wendy moest vroeg naar huis – problemen met haar vriend – , anders had zij het voor me gedaan.’

Annie wierp een blik op het dode lichaam. Problemen met je vriend, daar wist zij alles van. ‘Oké,’ zei ze. ‘Zoals ik gisteren al zei, heb ik een paar vragen.’

‘Als je het niet erg vindt, maak ik hem tijdens ons gesprek dicht. Of kun je daar niet tegen? Je ziet een beetje witjes.’

‘Met mij is alles in orde.’

Dokter Wallace keek haar geamuseerd aan. ‘Goed, welke brandende vragen brengen je helemaal naar mijn kleine, onderaardse hol?’

‘We hadden het er gisteravond natuurlijk al even over. Lucy Payne en Kevin Templeton.’

‘Ik zie niet in hoe ik je kan helpen. Ik ben niet bij de zaak-Lucy Payne betrokken geweest. We waren het erover eens dat er overeenkomsten zijn, maar dat is ook alles.’

‘Daar gaat het me ook niet zozeer om,’ zei Annie. Ze ging op een hoge draaikruk bij de labtafel zitten. ‘Niet alleen dáárom.’

‘O? Waarom dan wel? Je maakt me wel nieuwsgierig.’ Dokter Wallace stopte de organen nonchalant terug in de borstholte en pakte een grote naald met een dikke draad.

‘Klopt het dat je op de universiteit hebt gezeten met advocaat Julia Ford en dat jullie nog steeds met elkaar bevriend zijn?’

‘Jazeker,’ zei dokter Wallace. ‘Julia en ik kennen elkaar al een hele tijd. We zijn bijna buren en golfen soms samen.’

‘Wat heb je daarvoor gedaan?’ vroeg Annie.

‘Voordat ik golfde?’

Annie lachte. ‘Nee, voordat je medicijnen ging studeren. Je was toch al wat ouder toen je naar de universiteit ging?’

‘Zoveel ouder nu ook weer niet, hoor, maar je kunt wel stellen dat ik al een interessant leven achter de rug had.’

‘Heb je gereisd?’

‘Een paar jaar.’

‘Waar ben je geweest?’

‘Overal en nergens. Het Verre Oosten. Amerika. Zuid-Afrika. Ik zocht steeds een slecht betaald baantje, zodat ik in mijn levensonderhoud kon voorzien, en trok na een tijdje weer verder.’

‘En daarvoor?’

‘Waarom is dat zo belangrijk?’

‘Ach, zomaar. Als je er niet over wilt praten, hoeft het niet, hoor.’

‘Liever niet.’ Dokter Wallace keek Annie aan. ‘Ik ben een paar uur geleden gebeld door een oude studievriendin van me met een nogal verontrustende boodschap,’ zei ze. ‘Ze vond dat ik moest weten dat een politieagent die Helen Baker heette mensen opbelde en allerlei vragen over me stelde. Is dat waar?’

‘De geruchtenmachine draait blijkbaar op volle toeren,’ zei Annie.

‘Is het waar?’

‘Oké. Hoor eens, het ligt een beetje gevoelig,’ zei Annie, ‘maar Julia Ford was een van de weinige mensen die bekend waren met de echte naam van de vrouw uit Mapston Hall. Lucy Payne. Haar kantoor had ervoor gezorgd dat zij daar werd geplaatst en regelde al haar zaken. Zoals ik net al vertelde, weten we dat jullie samen op de universiteit hebben gezeten, dat jullie dicht bij elkaar wonen en dat jullie vriendinnen zijn. Wist jij iets van die regeling af?’

Dokter Wallace boog zich weer over het lijk. ‘Nee,’ zei ze. ‘Waarom zou ik?’

Annie had het gevoel dat ze loog of op z’n minst de vraag ontweek. Er had een vreemde klank in dokter Wallace’ stem gelegen. ‘Ik vroeg me gewoon af of ze zich misschien ooit iets had laten ontvallen en of jij misschien hetzelfde had gedaan.’

Dokter Wallace stopte even met naaien en draaide zich om naar Annie. ‘Wil je soms beweren,’ zei ze, ‘dat Julia vertrouwelijke informatie over haar cliënten doorvertelt? Of dat ik dat doe?’

‘Het komt weleens voor,’ zei Annie. ‘Na een paar drankjes. Het is niet erg. Het wil niet zeggen dat de wereld vergaat.’

‘“Dat de wereld vergaat.” Wat een rare uitdrukking om nu te gebruiken. Nee, de wereld zal er inderdaad niet door vergaan.’ Ze concentreerde zich weer op het dode vlees dat ze dichtreeg. Annie voelde de spanning in de ruimte toenemen, alsof de lucht dunner en uitgerekter werd. Ze werd steeds misselijker van de geur.

‘Is het ook zo gegaan?’ drong ze aan.

Dokter Wallace keek niet op. ‘Wat?’

‘Heeft ze je ook verteld over de regeling die haar kantoor voor Lucy Payne had getroffen?’

‘Wat doet het er nu toe of ze dat heeft gedaan of niet?’

‘Nou,’ zei Annie, ‘dat zou namelijk inhouden dat… eh… dat iemand anders ervan wist.’

‘Ja, en?’

‘Heeft ze je het verteld?’

‘Dat zou zomaar kunnen.’

‘En heb jij het toen aan bijvoorbeeld Maggie Forrest verteld? Of aan dokter Susan Simms?’

Dokter Wallace keek verbaasd op. ‘Nee. Natuurlijk niet. Ik ken Susan Simms heel oppervlakkig door mijn werk en uit de rechtszaal, maar we hebben niet vaak met elkaar te maken. Ik ken geen Maggie Forrest.’

‘Zij was de buurvrouw en vriendin van Lucy Payne die bijna door haar was gedood.’

‘Dat was dan heel dom van haar. Dat is toch al een hele tijd geleden gebeurd?’

‘Zes jaar geleden. Maggie heeft geestelijke problemen. Ze had een ijzersterk motief om Lucy te doden, en geen alibi. Het enige waar we nu proberen achter te komen is of ze…’

‘… wist dat Karen Drew Lucy Payne was. Ja, ik snap waar je naartoe wilt.’

‘Karen Drew?’

‘Wat?’

‘Je zei: “Karen Drew.” Hoe wist je dat?’

‘Dat zal ik wel net als iedereen in de krant hebben gelezen toen haar lichaam was gevonden.’

‘Juist ja,’ zei Annie. Het was natuurlijk heel goed mogelijk. Het lichaam was als dat van Karen Drew geïdentificeerd, maar ze had verwacht dat de daaropvolgende onthullingen en de publiciteit rond de Kameleon-zaak en het ‘Huis van Pijn’ dat onbeduidende detail wel uit de gedachten van de meeste mensen zou hebben verdreven. Maggie Forrest had gezegd dat de naam Karen Drew haar niets zei en dat ze alleen die van Lucy kende. Annie had aangenomen dat het grote publiek de dode vrouw in de rolstoel alleen maar als Lucy Payne kende. Blijkbaar toch niet.

‘Het spijt me, maar ik kan je echt niet helpen,’ zei dokter Wallace.

‘Kún je dat niet of wíl je dat niet?’

Dokter Wallace keek haar over het dode lichaam heen aan. ‘Komt dat niet op hetzelfde neer?’

‘Nee, absoluut niet. Het eerste houdt in dat je echt niets weet en het tweede dat je bewust iets achterhoudt, wat ik vreemd gedrag vind voor een gerechtelijk patholoog. Jij hoort toch eigenlijk aan onze kant te staan.’

Dokter Wallace staarde Annie aan. ‘Wat bedoel je daar precies mee?’

‘Ik wil graag weten of je deze informatie om wat voor reden dan ook aan iemand anders hebt doorgegeven.’ Annie dwong zichzelf om rustig te blijven praten. ‘Hoor eens, Liz,’ zei ze. ‘Misschien bedoelde je het goed. Misschien kende je een van de familieleden van de slachtoffers, of iemand die de Paynes kwaad hadden gedaan. Daar heb ik heus wel begrip voor. Maar we moeten het weten. Heb je aan iemand verteld dat Lucy Payne onder de naam Karen Drew bij Mapston Hall stond ingeschreven?’

‘Nee.’

‘Wist je het wel?’

Dokter Wallace slaakte een diepe zucht, legde naald en draad neer en leunde tegen de rand van de tafel. ‘Ja,’ zei ze. ‘Ik wist het wel.’

In de stilte die volgde, kreeg Annie het gevoel dat er een loodzwaar gewicht op haar borst drukte. ‘Maar dan betekent dat…’

‘Ik weet wat het betekent,’ zei dokter Wallace. ‘Ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen.’ Ze had de naald verruild voor een scalpel en liep weg van haar plek bij het lichaam op de tafel.

‘Fijn om je weer te zien, Alan,’ zei inspecteur Ken Blackstone toen hij Banks bij de balie in Millgarth kwam ophalen en hem langs de beveiliging loodste. ‘Waaraan heb ik het genoegen te danken?’

‘Het lijkt erop dat we de moordenaar van Hayley Daniels te pakken hebben.’ Banks vertelde hem over Jamie Murdochs bekentenis en de geheime uitgang van The Fountain.

‘Nog maar één te gaan, dus,’ zei Blackstone. ‘Ik vond het heel erg om te horen van Kev Templeton.’

‘Dat geldt voor ons allemaal,’ zei Banks.

‘Oké. Wat kan ik voor je doen?’

‘Heb je het dossier van de Kameleon-zaak al voor Annie Cabbot opgezocht?’

‘Hoe gaat het trouwens met jullie twee?’

‘Beter, geloof ik. We werken in elk geval weer samen. Ik weet alleen nog steeds niet wat er met haar aan de hand is.’

‘Jullie zijn niet…’

‘Nee. Dat ligt al een hele tijd achter ons.’

‘Is er iemand anders?’

‘Misschien. Zeg, Ken, dat dossier?’

Blackstone lachte. ‘Ja, natuurlijk. Ik word op mijn oude dag een beetje nieuwsgierig, geloof ik. Sorry, hoor. De mappen liggen in mijn kantoor. Dat wil zeggen: de meeste. Er is niet genoeg ruimte voor de rest. Ik wil er namelijk nog wel kunnen zitten. Hoezo?’

‘Zou ik ze even mogen inkijken?’

‘Ga je gang. Het was jouw zaak. Gedeeltelijk, tenminste. Kan ik iets doen?’

‘Een kop koffie zou er wel in gaan, Ken. Zwart, zonder suiker. En een KitKat misschien. Die met pure chocola vind ik het lekkerst.’

‘Jouw eetgewoonten zijn afgrijselijk. Heeft iemand je dat weleens verteld? Ik zal het laten brengen. Wil je dat ik wegga?’

‘Nee, hoor.’

Ze liepen Blackstones kantoor in en Banks zag direct dat hij niet had overdreven. Er stonden zoveel dozen dat ze zich amper konden bewegen.

‘Weet je waar alles is?’ vroeg Banks.

‘Niet helemaal.’ Blackstone nam de hoorn van zijn telefoon op en bestelde twee koppen koffie en een KitKat met pure chocola. ‘Ben je naar iets speciaals op zoek?’

‘Ik heb eens zitten nadenken over die zaak rond Kirsten Farrow,’ zei Banks. ‘Ik meende me te herinneren dat de verwondingen in beide gevallen vrijwel identiek waren en ik vroeg me af of dat de reden was dat ze na achttien jaar weer heeft toegeslagen. Zeker als ze daarnaast ook nog had ontdekt waar Lucy Payne verbleef. Het zou de aanleiding kunnen zijn geweest.’

‘Hoe zit het dan met die andere vrouw over wie je het had? Maggie Forrest?’

‘Die staat ook nog steeds op mijn lijstje. Er kan best een verband tussen Kirsten Farrow en haar bestaan. Deze zaak bevat een aantal vreemde connecties en bizarre verbanden, en ik zal pas rusten wanneer ik die heb uitgezocht.’

‘Het is je dus te doen om de rapporten van de patholoog?’

‘Inderdaad. Dokter Mackenzie, als ik me niet vergis.’

Terwijl zij over de dozen gebogen stonden, werden de koffie en de KitKat gebracht. Blackstone bedankte de agent die ze was komen brengen en hielp Banks toen weer. Het duurde enige tijd voordat ze de rapporten van de patholoog hadden opgediept. Blackstone ging even weg en Banks ging zitten om ze te lezen.

Het was precies zoals hij dacht. De meeste lichamen waren grotendeels verteerd doordat ze in de aarde in de kelder of de tuin waren begraven. Dokter Mackenzie had echter kunnen vaststellen dat er in alle gevallen rond de borsten en geslachtsdelen van het slachtoffer snijwonden waren aangebracht, waarschijnlijk met dezelfde machete waarmee Terence Payne ook de partner van Janet Taylor had aangevallen en gedood. Ze leken heel sterk op de verwondingen die Kirsten Farrow had opgelopen, ook al was het een ander wapen, en die kwamen helaas vaker voor bij aanvallen waarbij seks de drijfveer was. Ze stonden symbool voor een intense haat jegens de vrouwen
door wie mannen zich bedrogen, vernederd of afgewezen voelden; dat beweerden profilers tenminste. Natuurlijk veranderden niet alle mannen die waren bedrogen, vernederd of afgewezen in verkrachters en moordenaars; anders zou het vrouwelijke deel van de bevolking veel kleiner zijn en zou-den de gevangenissen nog voller zitten dan ze al zaten, bedacht Banks peinzend.

Banks was al minstens twintig minuten verdiept in de weerzinwekkende details, waarvan hij zich de meeste nog duidelijk herinnerde, toen Blackstone terugkwam.

‘Hoe gaat het?’ vroeg hij.

‘Het is precies zoals ik dacht,’ zei Banks. ‘Nu moet ik er alleen nog achter zien te komen hoeveel hiervan indertijd in de media bekend is gemaakt.’

‘Vrij veel, als ik het me goed herinner,’ zei Blackstone. ‘Alan, wat is er? Heb je iets gevonden?’

Banks had de laatste map uit zijn hand op de vloer laten vallen, niet omdat de details gruwelijker waren dan in de andere, maar vanwege een vel papier dat hij achter in de map had ontdekt. Het bevatte een opsomming van alle mensen die hadden meegewerkt aan het opstellen van de rapporten en de lijkschouwingen die waren verricht, onder wie ook de mannen die de lichamen naar het mortuarium hadden vervoerd en de schoonmakers die alles na afloop hadden opgeruimd, met bij elke naam een paraaf, die er onder andere garant voor moest staan dat het bewijsmateriaal niet in handen van onbevoegden was gevallen. ‘Ongelooflijk,’ zei Banks. ‘Het heeft verdorie al die tijd binnen handbereik gelegen en ik zag het niet.’

Blackstone kwam naast hen staan. ‘Wat? Wat is er dan?’

Banks raapte de papieren op en wees met zijn wijsvinger aan wat hij zojuist had gelezen. Op het overzicht van de mensen die bij de sectie op de lichamen van de slachtoffers van de Kameleon betrokken waren geweest, stonden diverse laboratoriumassistenten, stagiairs en assistent-pathologen, en een van hen was dokter Elizabeth Wallace.

‘Ik had het moeten beseffen,’ zei Banks. ‘Toen Kev Templeton voorstelde om in de Maze te laten surveilleren vanwege een mogelijke seriemoordenaar, was Elizabeth Wallace de enige die net zo onverzettelijk was in haar overtuiging dat we te maken hadden met een moordenaar die opnieuw zou toeslaan als hij. Daarnaast probeerde ze ons te doen geloven dat het wapen een scheermes was en geen scalpel.’

‘Nou en? Ik kan je even niet volgen.’

‘Zie je het dan niet? Zij was er ook. Elizabeth Wallace hield ook een oogje in het zeil in de Maze, en zij kon natuurlijk heel gemakkelijk aan scherpe scalpels komen. Het kwam haar veel beter uit als we geloofden dat het wapen een scheermes was, want daar kan iedereen aan komen. Kev en zij werkten vanuit verschillende uitgangspunten. Ze hadden er niet met elkaar over gesproken. Geen van beiden wist dat de ander daar aanwezig zou zijn. Elizabeth Wallace dacht dat Kev Templeton Chelsea Pilton wilde verkrachten en vermoorden. Ze herkende hem natuurlijk niet van achteren. Het was te donker. Bovendien kan er maar één reden zijn waarom zij daar was.’

‘En dat is?’

‘Om de moordenaar te vermoorden. Zij is Kirsten Farrow. Degene die we zoeken. Zij was als assistent aanwezig bij de lijkschouwing van de slachtoffers van de Kameleon. Dat betekent dat ze de verwondingen met eigen ogen heeft gezien. Daardoor kwamen haar eigen herinneringen weer bovendrijven. Ze kent Julia Ford, en Julia Ford heeft zich ongetwijfeld laten ontvallen dat Lucy Payne onder een valse naam in Mapston Hall verbleef. Het klopt, Ken. Het klopt allemaal.’

‘Zij heeft dus ook Templeton vermoord?’

‘Hoogstwaarschijnlijk wel,’ zei Banks. ‘Het was uiteraard een vergissing, net zoals ze achttien jaar geleden Jack Grimley per ongeluk heeft vermoord. Van hem staat wel vast dat ze hem heeft gedood. De aanpak is nu anders, maar ze heeft sindsdien een opleiding tot arts gevolgd, dus dat is ook wel logisch. Zal ik je nog eens wat zeggen?’

Blackstone knikte.

‘Annie gaat vandaag bij haar langs om haar uit te horen over haar verleden en haar vriendschap met Julia Ford. In haar eentje. Misschien loopt ze wel gevaar.’ Banks haalde zijn gsm tevoorschijn en drukte op de sneltoets voor Annies nummer. Geen gehoor. ‘Verdomme,’ zei hij. ‘Ze zal dat ding toch niet hebben uitgezet?’

‘Waarom bel je het bureau niet?’

‘Ik bel onderweg naar Eastvale Winsome wel,’ zei Banks. Hij liep naar de deur. Hij wist dat hij er binnen drie kwartier kon zijn – sneller, als hij het gaspedaal flink intrapte. Hij hoopte dat het snel genoeg was.

‘Liz, wat doe je nu?’ zei Annie. Ze stond op en schuifelde in de richting van de deur.

‘Blijf staan. Verroer je niet.’ Dokter Wallace zwaaide met het scalpel in haar hand. Het glansde in het schijnsel van de lampen. ‘Ga zitten.’

‘Doe alsjeblieft geen domme dingen,’ zei Annie. Ze nam weer plaats op de kruk. ‘We komen er samen wel uit.’

‘Je bent niet vies van clichés en gemeenplaatsen, hè? Begrijp je dan niet dat het daarvoor te laat is?’

‘Het is nooit te laat.’

‘Het was achttien jaar geleden al te laat,’ zei dokter Wallace.

‘Je bent dus inderdaad Kirsten,’ fluisterde Annie. Ergens had ze dit sinds haar gesprek met dokter Wallace in The Queen’s Arms de vorige avond al geweten, in elk geval in een deel van haar onderbewustzijn dat diep weggestopt zat, maar daar schoot ze nu niets mee op.

‘Ja. Elizabeth is mijn tweede naam. Wallace komt van een onbezonnen huwelijk waaraan ik nooit had moeten beginnen. Een verstandshuwelijk met een Amerikaanse student. Ik kreeg zijn naam en hij kreeg een Engels paspoort. Het spreekt vanzelf dat het huwelijk nooit is geconsumeerd. Als je wat beter had gezocht, had je dit allemaal zelf ontdekt. De informatie is openbaar. Het enige wat je hoefde te doen was het huwelijksregister erop naslaan. Ik heb niet eens geprobeerd het verborgen te houden. Toen ik medicijnen ging studeren, heb ik me eenvoudigweg als Elizabeth Wallace ingeschreven. Een nieuw leven. Een nieuwe naam. Het veroorzaakte weliswaar een paar problemen met mijn oude gegevens, maar de mensen op de universiteit waren erg geduldig en we zijn er helemaal uitgekomen. Ik vertelde hun dat ik een echtgenoot probeerde te ontlopen die me sloeg en hun geheimhouding erg op prijs zou stellen. Ze zouden het jullie uiteindelijk natuurlijk wel hebben verteld.’

‘Je bent dus verdergegaan met je leven, veranderde je naam en werd arts.’

‘Ik had geen flauw idee hoe ik verder moest. Ik had geen plannen. Ik had gedaan wat ik van plan was te doen. Iets verschrikkelijks, als ik eerlijk ben. Een moord. Het doet er niet eens toe dat het slachtoffer het niet verdiende om te leven en het vreselijkste laaghartige menselijke wezen was dat je je kon voorstellen. Hij was trouwens niet de eerste. Ik had al een onschuldige man gedood en een dwaze knul verwond.’

‘Ik heb Keith McLaren gesproken,’ zei Annie. ‘Het gaat goed met hem. Hij is volledig hersteld. Waarom hij?’

Dokter Wallace glimlachte stroef. ‘Daar ben ik blij om,’ zei ze. ‘Waarom hij? De Australiër had me herkend in Staithes, ook al had ik me vermomd. Ik moest snel iets verzinnen. Hij was met me in The Lucky Fisherman geweest, waar ik Jack Grimley had gezien. Als ze hem ooit zouden ondervragen…’

‘Ik ben er geweest,’ zei Annie. ‘In The Lucky Fisherman. Waarom trouwens Grimley?’

‘Een vergissing. Heel eenvoudig. Toen ik me begon te herinneren hoe mijn aanvaller eruit had gezien, ontdekte ik dat de herinnering aan zijn stem, zijn accent en wat hij had gezegd zelfs nog sterker was. Dat was ook de reden waarom ik naar Whitby ging. Ik wist zeker dat het alleen maar een kwestie van tijd zou zijn tot ik hem daar vond. Dat was het enige wat telde. Grimley klónk als de man die me had aangevallen. Ik nam hem mee naar het strand. Dat was gemakkelijk. Toen sloeg ik hem op zijn hoofd met een zware presse-papier. Dat was niet zo gemakkelijk. Ik moest hem nog een keer slaan. Hij ging maar niet dood. Toen hij uiteindelijk toch dood was, heb ik zijn lichaam een grot in gesleept en daar laten liggen, zodat de zee hem zou meesleuren. Het kon elk moment vloed worden. O, ik kan het voor mezelf allemaal keurig goedpraten, hoor. Ik had een missie, en vergissingen hoorden erbij. Onschuldige dodelijke slachtoffers. De prijs van de oorlog. Uiteindelijk is het me gelukt. Ik kreeg de man te pakken om wie het me te doen was. Deze keer de goede. Toen het voorbij was, voelde alles anders aan. Ken je St. Mary’s Church in Whitby?’

‘Die kerk op de heuvel vlak bij de abdij?’

‘Ja, met een begraafplaats vol stenen waarvan je de namen niet kunt lezen. Binnen is hij verdeeld in afgesloten kerkbanken. Sommige zijn voor bezoekers bestemd en daar staat dan alleen voor vreemden op. Nadat ik Greg Eastcote over het klif had geduwd, ging ik daarnaartoe; ik ging op een van die banken zitten en kroop helemaal in elkaar. Ik ben daar… O, ik weet niet hoe lang ik daar ben gebleven. Ik dacht: als ze achter me aan komen en me te pakken krijgen, dan is dat goed. Ik loop niet weg, het is wel goed zo, zo moet het zijn. Ik blijf hier gewoon wachten tot ze me vinden. Maar er kwam niemand. Toen ik ten slotte die kerkbank uit stapte, was ik een ander mens. Ik was rustig. Echt heel rustig. Gek, hè?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Ik liet wat ik had gedaan achter me. Ik voelde geen schuld. Geen schaamte. De naamsverandering leek me logisch. Ik had al die tijd al verschillende namen gebruikt. Martha Brown, Susan Bridehead. Het was bijna een spel. Ik studeerde Engels. Daarna heb ik een tijdje Elizabeth Bennett geheten, maar mijn mans naam was toevallig Wallace.’

‘Hoe heb je Greg Eastcote gevonden? Hoe wist je wie hij was?’

‘Zoals ik net al zei, begon ik me bepaalde dingen weer te herinneren. Dat kwam deels door de hypnose.’ Ze zweeg even. ‘Hij praatte, zie je. Terwijl hij met me bezig was, praatte hij aan één stuk door, en hij vertelde me allerlei dingen. Dat wist ik toen opeens weer. Hij had het over bepaalde plaatsen en het werk dat hij deed. Verder was er ook nog de geur die ik maar niet kon vergeten. Dode vis. Ik telde alles bij elkaar op. Oké, ik heb me een paar keer vergist, maar uiteindelijk is het me gelukt. Uiteindelijk had ik hem te pakken. De goeie deze keer. Ik heb hem laten boeten voor wat hij ons allemaal had aangedaan.’

‘Wat deed je na afloop?’

‘Ik ben eerst teruggegaan naar Leeds, naar Sarah, en daarna naar mijn ouders in Bath. Ik probeerde mijn leven weer op te pakken, maar ik was veranderd. Ik was niet langer een van hen. Ik had mezelf van hen afgesloten door wat ik had gedaan. Ik ben dus weggegaan. Ik heb heel veel gereisd, ben de hele wereld over geweest. Ten slotte besloot ik het verleden achter me te laten en arts te worden. Ik wilde mensen helpen en hen genezen. Ik weet dat het vreemd klinkt na wat ik had gedaan, maar het is de waarheid. Snap je dat een beetje? Tijdens mijn studie besefte ik dat ik me wilde specialiseren in pathologie. Bizar, hè? Werken met dode mensen. Bij levende mensen was ik altijd zenuwachtig, maar ik zag er nooit tegen op om met dode lichamen in de weer te zijn. Toen ik zes jaar geleden de verwondingen van de slachtoffers van de Paynes zag, moest ik natuurlijk terugdenken aan mijn eigen ervaringen. Toen kreeg ik het bij toeval in de schoot geworpen: op een avond vertelde Julia het me na een etentje waarbij ze iets te veel had gedronken. Ze had uiteraard geen flauw idee wie ze tegenover zich had.’

‘Hoor eens even,’ zei Annie, ‘leg dat scalpel alsjeblieft neer. Laten we hiermee ophouden, voordat er iemand gewond raakt. Er zijn mensen die weten dat ik hier ben. Ze zullen hiernaartoe komen.’

‘Dat is nu niet meer belangrijk.’

‘Ik begrijp waarom je het achttien jaar geleden hebt gedaan. Dat begrijp ik echt. Ik ben zelf ook ooit verkracht en bijna vermoord. Ik haatte hem. Ik wilde hem vermoorden. Ik voelde een enorme woede. Nog steeds, als ik eerlijk ben. We verschillen niet eens zoveel van elkaar, jij en ik.’

‘O, toch wel. Ik heb het echt gedaan. Ik voelde geen woede. Ik voelde me ook niet schuldig.’

‘Ik probeer juist te voorkomen dat mensen het doen, of zorg ervoor dat ze worden berecht als ze het al hebben gedaan.’

‘Dat is niet hetzelfde. Begrijp je dat dan niet?’

‘Waarom heb je Lucy Payne vermoord? Ze zat nota bene in een rolstoel. Ze kon zich niet bewegen en niet praten, ze kon helemaal niets meer. Waarom heb je haar gedood? Leed ze soms niet genoeg?’

Dokter Wallace staarde Annie aan alsof ze gek was geworden. ‘Je snapt het echt niet, hè? Het ging helemaal niet om het lijden. Het ging nooit om het lijden. Al helemaal niet om háár lijden. Het kon me echt niets schelen of zij leed of niet.’

‘Waar ging het dan wel om?’

‘Ze kon het zich toch herinneren?’ fluisterde dokter Wallace.

‘Het zich herinneren?’

‘Ja. Dat is wat ze doen. Dat weet je toch wel? Dat is nu juist het hele punt: ze herinneren zich elk moment, elke snede, elke stoot, elk gevoel dat ze erbij kregen, elke zaadlozing, elk orgasme, elke druppel bloed die er vloeide. Ze beleven het in gedachten steeds opnieuw. Dag na dag na dag. Zolang ze het zich kon herinneren, had ze alles wat ze wilde.’ Ze tikte tegen de zijkant van haar hoofd. ‘Hier. Hoe kon ik haar laten leven met de herinnering aan wat ze had gedaan? Ze kon het in gedachten steeds opnieuw doen.’

‘Waarom heb je haar niet gewoon over de rand geduwd?’

‘Ik wilde dat ze besefte wat ik deed en waarom ik het deed. Ik heb de hele tijd tegen haar staan praten, zoals Eastcote tegen mij had gepraat, vanaf het moment dat het lemmet haar keel raakte tot aan… het eind. Als ik haar had geduwd, was er misschien wel iets misgegaan. Dan kon ik niet naar beneden klauteren om te doen wat ik moest doen. Dan was ze misschien niet eens gestorven.’

‘En Kevin Templeton?’

‘Ook een vergissing. Weer een onschuldig dodelijk slachtoffer. Ik probeerde te voorkomen dat er weer een herinnering werd gecreëerd en ik dacht dat hij de dader was. Hij hoorde daar helemaal niet te zijn. Hoe kon ik nu weten dat hij daar was om mensen te beschermen? Ik vermoed dat hij mijn aanwezigheid voelde en misschien dacht hij wel dat ík de moordenaar was. Toen hij op het meisje af liep, wilde hij haar waarschuwen en zeggen dat ze weg moest gaan, maar ik dacht dat hij haar iets wilde aandoen. Het spijt me. Jullie hebben de echte moordenaar nu te pakken. Hij is hetzelfde als Eastcote en Lucy Payne. Op dit moment lijkt het er misschien op alsof hij schuldbewust is en wroeging heeft, maar wacht maar. Dat komt alleen maar doordat hij is opgepakt en bang is. Wat nog erger is: hij begint nu door te krijgen dat hij het niet zal kunnen herhalen en dat genot niet opnieuw zal kunnen beleven. Hij heeft echter nog wel zijn herinneringen aan die ene heerlijke keer. Hij zal in de hoek van zijn cel in gedachten elk detail de revue laten passeren. Hij zal genietend terugdenken aan die eerste seconde dat hij haar aanraakte, het moment waarop hij in haar binnendrong en ze van pijn en angst naar adem hapte, en het moment waarop hij kwam. Het enige wat hem zal spijten is dat hij het niet nog een keer kan doen.’

‘Dat klinkt bijna alsof je weet hoe het voelt,’ zei Annie.

Voordat dokter Wallace hierop kon antwoorden, klonken er voetstappen in de gang, en toen verscheen Winsome in de deuropening met achter haar een aantal agenten in uniform. Dokter Wallace dook naar voren met het scalpel tegen haar eigen keel gedrukt.

‘Stop! Blijf daar staan.’ Annie hief haar arm op en Winsome bleef op de drempel staan. ‘Achteruit!’ riep Annie. ‘Allemaal. Achteruit, tot we jullie niet meer kunnen zien.’ Ze verdwenen uit het zicht, maar Annie wist dat ze in de buurt bleven en hun opties bespraken. Ze wist ook dat er binnen afzienbare tijd een gewapende ME-eenheid zou arriveren, en als ze Elizabeth Wallace zover wilde krijgen dat ze zich overgaf, zou ze snel moeten handelen. Ze wierp een blik op haar horloge. Er was al een halfuur verstreken sinds dokter Wallace het scalpel had opgepakt. Annie moest haar zo lang mogelijk aan de praat zien te houden.

Dokter Wallace staarde naar de deur en toen ze daar niemand zag staan, leek ze zich iets te ontspannen.

‘Snap je nu wat ik bedoel?’ zei Annie. Ze hoopte maar dat ze rustiger klonk dan ze zich voelde. ‘Er zijn mensen die weten dat ik hier ben. Ze zijn inmiddels hier. Ze gaan heus niet zomaar weg. Maak het nu niet erger dan het is. Geef me dat scalpel.’

‘Het doet er niet toe,’ zei dokter Wallace. ‘Het is nu toch afgelopen. Ik heb gedaan wat ik kon. God, wat ben ik moe. Te veel herinneringen.’ Ze leunde achterover tegen de met bloed gevulde goot van de snijtafel waarop het half dichtgeregen lichaam lag. Annie stond ongeveer twee meter bij haar vandaan. Ze probeerde in te schatten of ze bij de andere vrouw kon komen en het scalpel uit haar hand zou kunnen wringen. Ze besloot het er niet op te wagen. Dat stomme ding was veel te scherp om een dergelijk risico te nemen. Ze had gezien hoeveel schade het kon aanrichten.

‘Hoor eens,’ zei ze, ‘er is nog tijd genoeg. Je kunt jouw verhaal vertellen. Iedereen zal het begrijpen. Ik begrijp het immers ook. Dat meen ik echt. We kunnen hulp voor je zoeken.’

Dokter Wallace glimlachte, en heel even zag Annie een schim van wat ooit een knap jong meisje was geweest dat een prachtige toekomst voor zich had, iemand die de hele wereld aankon en het heel ver had kunnen schoppen. Jezus, ze was bijna door een monster vermoord en had toen wraak genomen; daarna was ze aan een heel nieuw leven als patholoog begonnen. Nu zag ze er echter dodelijk vermoeid uit en haar glimlach toonde sporen van slijtage. ‘Dank je, Annie,’ zei ze. ‘Dank je voor je begrip, ook al zal niemand het ooit helemaal kunnen begrijpen. Had ik je maar eerder leren kennen. Het klinkt misschien raar, maar ik ben blij dat ik mijn laatste minuten op aarde met jou heb doorgebracht. Pas goed op jezelf. Dat moet je me beloven. Ik kan aan je zien dat jij ook beschadigd bent. Je hebt zwaar geleden. Diep vanbinnen zijn we in sommige opzichten zielsverwanten. Laat die klootzakken niet winnen. Heb je gezien wat ze kunnen aanrichten?’

Ze trok haar jas van voren open en Annie deinsde achteruit bij de aanblik van de gekartelde, kriskras lopende rode striemen, de verschoven tepel en de mismaakte borst. ‘Kirsten!’ schreeuwde ze.

Het gebeurde echter te snel. Kirsten haalde het scalpel langs haar eigen keel. Annie dook naar voren en een warme regen van bloed trof haar recht in haar gezicht. Ze begon te gillen. Het bloed droop over de voorkant van haar bloes en haar spijkerbroek. Het scalpel tuimelde uit Kirstens hand en gleed zigzaggend in een spoor van bloed weg over de glanzende tegelvloer. Annie knielde naast haar neer en merkte overal om haar heen beweging op, sussende woorden, handen die zich naar haar uitstrekten en Winsomes stem. Ze probeerde zich haar ehbo -kennis te herinneren en wilde de bloedende halsslagader stevig dichtdrukken, maar dat was onmogelijk. Toen ze dat deed, gutste het bloed alleen maar nog harder uit de halsader. Kirsten kreeg geen lucht meer. Net als bij Templeton had ze haar halsslagader, halsader en luchtpijp geraakt. Annie had maar twee handen en om haar heen heerste chaos.

Ze krijste om hulp. Ze waren tenslotte in een ziekenhuis: daar liepen ongetwijfeld overal dokters rond. Ze deden inderdaad hun best. Mensen krioelden om haar heen, duwden haar ruw uit de weg en bogen zich met maskers en naalden over Kirsten, maar toen alles voorbij was, lag die met opengesperde ogen bleek en dood in een plas bloed op de vloer.

Annie hoorde iemand zeggen dat ze niets meer voor haar konden doen. Ze boende met de rug van haar hand over haar mond en ogen, en proefde het zoete, metaalachtige bloed op haar lippen en voelde haar ogen branden. God, dacht ze bij zichzelf, ze zou er wel niet uitzien zoals ze daar heen en weer wiegend, huilend en onder het bloed op de vloer zat. Na wat als een eeuwigheid aanvoelde, kwam nota bene Banks naar haar toe lopen.

Hij knielde naast haar neer, kuste haar op haar slaap, liet zich op de vloer zakken en trok haar tegen zijn borst. Om hen heen waren allerlei mensen druk bezig, maar Banks’ aanwezigheid legde hun blijkbaar allemaal het zwijgen op en creëerde een vredige cocon om hen heen. Al snel was het net alsof Annie, Banks en Kirsten de enigen in de ruimte waren, hoewel ze wel snapte dat dát een illusie moest zijn. Kirstens lichaam was afgedekt en het licht scheen minder fel. Banks streelde haar bebloede voorhoofd. ‘Het spijt me, Annie,’ zei hij. ‘Ik had het eerder moeten doorhebben. Ik was te laat.’

‘Ik ook,’ zei Annie. ‘Ik kon haar niet meer tegenhouden.’

‘Ik weet het. Dat had niemand gekund, denk ik. Ze had het einde bereikt. Ze kon nergens meer naartoe. Ze had al een keer een tweede kans gekregen. Ze wilde niet meer verder leven. Kun je je voorstellen hoe verschrikkelijk zwaar elke nieuwe dag voor haar moet zijn geweest?’ Banks maakte aanstalten om op te staan en Annie uit het mortuarium mee te nemen.

‘Laat me niet alleen!’ riep Annie. Ze klemde zich zo stevig aan hem vast dat hij zich niet kon bewegen. ‘Laat me niet alleen. Nog niet. Blijf. Alsjeblieft. Nog heel even. Stuur de anderen allemaal weg.’

‘Goed,’ zei Banks. Ze voelde dat hij zachtjes haar haren streelde en toonloos een slaapliedje neuriede. Ze hield hem goed vast en duwde haar gezicht tegen zijn borst. Heel even was het net alsof de hele wereld in het niets was opgelost.