15

Na een avond waarop ze niets sterkers had gedronken dan een beker warme chocolademelk en na een uitstekende nachtrust was Annie op maandagochtend al heel vroeg op het bureau. Ze stond net tegen de koffieautomaat te schoppen – een noodzakelijke handeling als je er een bekertje uit wilde krijgen – toen hoofdinspecteur Brough kwam langslopen en zei: ‘Mijn kantoor, inspecteur Cabbot. Nu meteen.’

Annie kreeg het er koud van. Had Brough iets met koffieautomaten of had Eric iets ondernomen om haar carrière te schaden? Had hij misschien meer foto’s gehad dan de exemplaren die zij had gevonden en die aan Brough of de korpschef gestuurd? Of had hij een klacht ingediend over haar gedrag van laatst? Ze moest er niet aan denken.

Broughs kantoor was ruim en fraai gemeubileerd, zoals het iemand van zijn rang betaamde. Hij nam plaats achter zijn bureau en verzocht Annie nors op een harde stoel tegenover hem te gaan zitten. Haar hart klopte in haar keel. Ze kon natuurlijk aanvoeren dat ze dronken was geweest, maar dat strekte haar al net zomin tot eer als het feit dat ze met een ellendeling als Eric naar bed was geweest.

‘Hebt u er een verklaring voor?’ vroeg Brough zonder enige inleiding, dus daar schoot ze niet echt iets mee op.

‘Waarvoor?’ vroeg Annie.

‘U weet verrekte goed waarvoor. De moord op Lucy Payne. De pers zit me zo op de hielen dat ik hun inkt bijna kan proeven, maar ik kan hun helemaal niets vertellen. Er is al een week voorbij en voor zover ik kan zien, zit u hier rustig op uw krent af te wachten.’

Gek genoeg was Annie opgelucht dat het de zaak betrof en niet om Eric ging. Na Annies bezoekje op vrijdag had hij niets meer van zich laten horen en dat was een goed teken, vond ze. Misschien was de hint, die ongeveer even subtiel was geweest als een klap op zijn hoofd met een stomp voorwerp, eindelijk tot hem doorgedrongen.

Dit ging dus om haar werk. Dat kon ze wel aan. ‘Als ik zo vrij mag zijn, hoofdinspecteur,’ zei ze. ‘We hebben er echt alles aan gedaan om de onbekende vrouw op te sporen, maar het lijkt wel alsof ze in rook is opgegaan. We hebben iedereen in Mapston Hall – zowel personeel als patiënten, voor zover mogelijk – tweemaal ondervraagd, maar niemand is blijkbaar in staat ons een aanknopingspunt of enige informatie te verschaffen. Niemand weet iets van Karen Drew af. De mensen daar leiden nu niet bepaald een actief sociaal leven.’

Brough bromde iets onverstaanbaars. ‘Kan het zijn dat iemand liegt?’

‘Dat zou heel goed kunnen. Van alle personeelsleden is inmiddels echter bekend waar ze ten tijde van de moord waren. Als iemand van hen er al bij betrokken was, dan was dat in verband met het doorspelen van de informatie dat Karen Drew eigenlijk Lucy Payne was en niet de moord zelf. Neemt u maar van mij aan dat we er hard mee bezig zijn, hoofdinspecteur.’

‘Waarom duurt het dan zo lang?’

‘Dergelijke zaken nemen nu eenmaal veel tijd in beslag. Het natrekken van het verleden van mensen. Informatie lospeuteren.’

‘Ik heb begrepen dat u zich door deze zaak ook opeens op een of andere oude zaak hebt gestort en voortdurend aan de boemel bent naar Leeds en Eastvale om met uw ex-vriendje te praten. Het is hier geen datingbureau, inspecteur Cabbot. U doet er goed aan dat te onthouden.’

‘Die opmerking hoef ik niet te pikken,’ zei Annie. Er was een grens aan wat ze allemaal van mensen in een machtspositie verdroeg; daarna kreeg haar vaders anarchistische, rebelse karaktertrek in haar de overhand en lieten de gevolgen haar helemaal koud. ‘U hebt het recht niet om zo tegen me te praten.’

Haar woedende uitval overviel Brough blijkbaar en hij bedaarde enigszins. Hij trok zijn das recht en leunde achterover in zijn stoel. ‘U hebt geen idee onder hoeveel druk ik sta om resultaat te boeken,’ zei hij bij wijze van zwak excuus.

‘Dan stel ik voor dat u uw team aanmoedigt en steunt, in plaats van uw toevlucht te zoeken bij persoonlijke beledigingen, meneer.’

Broughs gezicht werd vuurrood. Hij gedroeg zich zenuwachtig en gejaagd, maar vroeg Annie ten slotte waar het spoor naar Kirsten Farrow volgens haar uiteindelijk naartoe zou leiden.

‘Ik weet niet eens zeker of het wel ergens naartoe leidt,’ zei Annie, ‘maar het begint er veel op te lijken dat dezelfde moordenaar – wie het ook is – nogmaals heeft toegeslagen.’

‘Die agent uit Eastvale, Templeton. Akelige kwestie.’

‘Dat is het inderdaad. Ik kende Kev Templeton persoonlijk.’ Annie ging nog net niet zover dat ze erbij zei dat hij een vriend van haar was, maar het was wel haar bedoeling om het kleine beetje gevoel voor onderlinge solidariteit en het medeleven met collega’s dat Brough wellicht bezat aan te spreken. ‘Ik geloof dat hij door dezelfde persoon is gedood die ook Lucy Payne heeft vermoord. Om te beginnen lopen er hier niet zoveel moordenaars rond, en verder is de afstand niet echt groot. Hoeveel moorden hebben we hier bovendien die volgens getuigen zijn begaan door een mysterieuze vrouw die met een ouderwets scheermes of een vergelijkbaar vlijmscherp lemmet de hals van het slachtoffer heeft doorgesneden?’

‘Templetons zaak valt niet onder ons, verdorie.’

‘Wel als het dezelfde moordenaar is, hoofdinspecteur. Denkt u nu echt dat er twee vrouwen rondlopen die mensen de keel doorsnijden – mensen die volgens hen gevaarlijke moordenaars zijn?’

‘Als u het zo zegt, klinkt het net alsof…’

‘En vindt u het echt zo moeilijk te geloven dat ze verband houden met een onopgeloste zaak waarin een vrouw misschien twee mannen heeft vermoord van wie de een een seriemoordenaar was en de ander wellicht iemand die ze voor hem aanzag?’

‘Misschien. U zei “misschien”. Ik heb het dossier doorgenomen, inspecteur Cabbot. Er is geen enkel bewijs voor te vinden dat Greg Eastcote is vermoord, door een vrouw of door wie dan ook. Hij kan zijn verdwijning net zo goed in scène hebben gezet, omdat hij bang was dat de politie hem op de hielen zat. Eigenlijk is dat zelfs de meest logische verklaring.’

‘Dat zou inderdaad kunnen,’ beaamde Annie. ‘Alleen zat de politie hem helemaal niet op de hielen. Bovendien had iemand Jack Grimley en die Australische jongen, Keith McLaren, allebei met een vrouw gezien, en ook zij is zomaar ineens in het niets verdwenen.’

‘Dit speelde allemaal achttien jaar geleden. Allemachtig! U kunt niet eens bewijzen dat die Kirsten, of wie het ook was, wist dat Eastcote haar had aangevallen. Het is absurd.’

‘Niet absurder dan een heleboel andere zaken waaraan een aantal puzzelstukjes ontbreken, hoofdinspecteur. Ik ben ook op zoek naar Kirstens psychiater. Ze onderging in 1988 hypnotherapie in Bath en wellicht heeft ze daardoor wel een deel van de herinneringen aan de aanval teruggekregen.’

Brough bromde iets binnensmonds. Misschien moest hij niet veel van hypnotherapie hebben, bedacht Annie. ‘De werkwijze is totaal anders,’ ging hij verder. ‘De dader heeft bij Keith McLaren een steen gebruikt en bij Lucy Payne een of ander vlijmscherp mes.’

‘De werkwijze kan veranderen. Als ze alleen maar moordenaars doodt of mensen die ze voor hen aanziet, dan is ze er de afgelopen jaren misschien gewoon niet een tegengekomen. Of misschien zat ze wel in het buitenland.’

‘Nu bent u aan het speculeren.’

‘Als je niet speculeert, kom je nergens, hoofdinspecteur.’

‘Ik moet iets hebben wat ik aan de pers kan vertellen. Iets echts. Iets substantieels.’

‘Sinds wanneer is de pers geïnteresseerd in echtheid of substantie?’

‘Inspecteur Cabbot!’

‘Sorry, hoofdinspecteur. Waarom vertelt u hun dan niet dat we een nieuw aanknopingspunt hebben dat we nu natrekken, maar dat u er momenteel verder nog niets over kunt vertellen? Dat begrijpen ze vast wel.’

‘Wat voor aanknopingspunt dan?’

‘Kirsten Farrow. We gaan met iedereen praten van wie bekend is dat hij een band had met Karen – Lucy –, totdat we een link met de moordenaar vinden.’

‘En u denkt dat die moordenaar Kirsten Farrow is?’

‘Ja,’ zei Annie. ‘Dat hoeft u hun echter niet te vertellen. Ook als ik ernaast zit, zijn we op de goede weg. Ik heb echt geen oogkleppen op, hoofdinspecteur. Iemand wist dat Karen Lucy was en die iemand is ofwel zelf de moordenaar, ofwel degene die het de moordenaar heeft verteld. Ik ben ook bezig bewijsmateriaal te vergaren dat aantoont dat Kirsten Lucy Payne heeft vermoord. Met een beetje geluk heb ik dat voor het eind van de dag binnen.’

‘Oké,’ zei Brough. ‘Dat zijn dingen die ik graag wil horen. Ik snap ook wel waar u op uit bent. Wanneer je al dat gezwets uit 1989 achterwege laat, klinkt het allemaal best logisch. Kijk wel goed uit op wiens tenen u gaat staan. Vergeet niet dat u te maken hebt met hoogopgeleide types, artsen en dergelijke.’

‘O, maakt u zich maar geen zorgen, hoofdinspecteur. Ik bijt ze niet,’ zei Annie. ‘Kan ik nu gaan?’

Hij gebaarde met zijn hoofd. ‘Vooruit, aan het werk. En schiet alstublieft op. En dat bewijsmateriaal… Vergeet niet dat ik voor het eind van de dag een positief resultaat verwacht.’

‘Jawel, hoofdinspecteur,’ zei Annie, en ze verliet met gekruiste vingers het kantoor.

Hoewel hij doodmoe was toen hij op maandagavond ver na middernacht was thuisgekomen, had Banks niet goed geslapen. Ze waren geen stap dichter bij het vinden van de moordenaar van Templeton of Hayley Daniels, en hij had een deel van deze dag uitgetrokken om beide zaken te evalueren.

Bij de moord op Hayley Daniels wees alles op een verkrachter die in paniek was geraakt, iemand die het slachtoffer kende en Hayley had gedood om te voorkomen dat ze hem zou aanwijzen zodat hij werd opgepakt, iemand ook die zich misschien schaamde voor wat hij had gedaan en het lichaam in een houding had gelegd die eerder aan slaap deed denken dan aan verkrachting en moord. Tijdens verdere ondervraging had Joseph Randall toegegeven dat hij Hayley had aangeraakt en op de plaats delict had gemasturbeerd, maar hij hield vol dat hij de houding van het lichaam niet had veranderd en Banks geloofde hem. Op dat punt had het voor hem weinig zin meer gehad om nog te liegen.

Bij de moord op Templeton, die heel efficiënt en praktisch was uitgevoerd, leek alles te wijzen op een vergissing van een moordenaar, die in het donker in de Maze waarschijnlijk dacht dat ze Chelsea Pilton beschermde en de wereld bevrijdde van een seriemoordenaar in de dop.

Telkens wanneer Banks probeerde te bedenken wie zo zou redeneren en waarom, kwam hij uit bij Kirsten Farrow. Niemand wist wat er van haar was geworden. De enige vraagtekens die hij nog bij Kirstens mogelijke daderschap had staan, vloeiden voort uit het feit dat de eerste moorden, uit 1989, om iemand draaiden die Kirsten zélf schade had berokkend en haar had verminkt; ze behoorde echter niet tot de slachtoffers van Lucy en Terence Payne. Als zij erachter zat, dan betekende dit dat ze haar grenzen had verlegd.

Misschien, zo bedacht Banks met een huivering van opwinding, bestond er echter wel degelijk een connectie tussen de Paynes en haar. Over hoe die connectie eruitzag, had hij geen flauw idee, maar het was een mogelijkheid die moest worden onderzocht en een waarover hij met Annie moest praten, als ze er natuurlijk niet al zelf op was gekomen. Annie had de vorige dag gelijk gehad toen ze zei dat het fijn was om weer samen te werken. Dat was het ook. Door al hun persoonlijke problemen had hij niet doorgehad hoe erg hij haar na haar vertrek naar de oostelijke divisie had gemist.

Het eerste wat er die dag op het programma stond, was een revisie van de cctv -opnamen die ze van beide zaken hadden, te beginnen met die van Hayley Daniels. Zodra het team compleet was – Banks, Winsome, Hatchley, Wilson en de gapende leegte van Templetons afwezigheid met de buitenissige opmerkingen die iedereen inmiddels van hem verwachtte – bekeken ze de opnamen.

Daar was het weer: de vertrouwde aanblik van het marktplein tegen sluitingstijd van de pubs met jonge mannen en vrouwen die stonden over te geven, ruziemaakten of met hun armen om elkaars middel luidkeels stonden te zingen. Vervolgens de groep uit The Fountain, die heel even bij elkaar bleef staan om te luisteren naar Hayley, die uitlegde dat ze Taylor’s Yard in ging om te plassen, en daarna… Nee, ze had hun niet verteld waar ze daarna naartoe zou gaan. Naar het huis van Malcolm Austin misschien.

Waarom zou ze daar echter naartoe willen gaan? Ze was negentien, straalbezopen en met haar vrienden aan het stappen in de stad. Waarom zou ze dan naar een nuchtere, oudere minnaar gaan die waarschijnlijk met zijn pantoffels aan sherry zat te drinken en naar films keek die lang voordat zij was geboren waren gemaakt? Oké, liefde was blind, werd weleens gezegd, maar soms dacht Banks dat de liefde daarnaast misschien ook wel dronken was. Het deed er echter niet toe. Waar Hayley ook naartoe had willen gaan, ze was er nooit aangekomen. Iemand had haar de pas afgesneden, en als het niet iemand was geweest die daar had staan wachten tot er een willekeurig meisje voorbijkwam, zoals Templeton had geloofd, moest het iemand zijn die wist dat hij haar daar zou vinden, een beslissing die ze pas op het allerlaatste moment had genomen, terwijl zij toekeken.

Banks bestudeerde de mensen om haar heen nogmaals. Hij herkende Stuart Kinsey, Zack Lane en een paar anderen. Hun namen stonden in het dossier. Hun alibi was gecontroleerd, tweemaal zelfs, en hun verklaring was opgenomen. Ze konden natuurlijk allemaal opnieuw worden ondervraagd. Er moest toch íémand zijn die iets wist. Misschien wel iemand die een vriend in bescherming nam, omdat hij dacht dat die het had gedaan.

Er reed een auto langs – het echtpaar dat terugkwam van het feestje voor hun trouwdag. Daar was ook die irritante, flikkerende strook licht weer, zoals je die op gerestaureerde oude zwart-witfilms ook wel zag. Banks nam zich voor om de technische dienst te vragen of ze hem konden verwijderen, maar verwachtte niet dat het iets nieuws zou opleveren. Toen wankelde Hayley Taylor’s Yard in en liep de rest in de richting van de Bar None.

Banks wist dat Stuart Kinsey vrijwel onmiddellijk door de achteruitgang was weggeglipt om Hayley te bespieden, maar hoe zat het eigenlijk met de anderen? Ze beweerden dat ze tot een uur of twee in de Bar None waren gebleven en diverse personeelsleden, bezoekers en portiers hadden bevestigd dat ze hen daar in dat tijdsbestek hadden gezien. Het was echter vrij gemakkelijk om even weg te glippen, en als je slim was, zette je iets tegen de deur om hem open te houden; verder mocht je natuurlijk maar hopen dat niemand dat zou opmerken voordat je weer terug was. Waarom zou Hayley echter in de Maze blijven rondhangen wanneer ze klaar was met datgene wat ze daar kwam doen? Daar was geen enkele aanleiding toe, tenzij ze er met iemand had afgesproken, maar waarom zou ze dat doen als Malcolm Austin al op haar zat te wachten? Tenzij ze natuurlijk een ander had.

Toch was dat niet logisch. De moordenaar moest iemand zijn die wist dat Hayley de Maze in zou gaan, wat inhield dat die persoon snel in actie moest komen. Hoe lang heeft een vrouw nodig om een steegje in te lopen en in het donker haar behoefte te doen? Ze was dronken, waardoor ze vast iets langer nodig had gehad dan anders. Daar stond tegenover dat er wat kleding betreft weinig in de weg zat. Hij kon natuurlijk altijd aan een vrouwelijke agent vragen om het steegje in te lopen en het te doen, en dan de tijd opnemen. Dat verzoek zou ongeveer net zo goed worden ontvangen als het verzoek aan iedere vrouw die bij het onderzoek naar de moord op Lucy Payne betrokken was om haar bovenkleding uit te trekken. Soms was de snelste, gemakkelijkste aanpak de enige die je níét kon hanteren.

Banks ging uit van vijf minuten, vanaf het moment waarop ze het steegje in liep tot het moment waarop ze er weer uit tevoorschijn kwam, en vermoedde dat hij het dan ruim had genomen. Dan had de moordenaar dus drie of vier minuten gehad om Hayley te volgen en haar te grazen te nemen voordat ze klaar was. Stuart Kinsey was drie of vier minuten na haar gearriveerd en het was erg onwaarschijnlijk dat iemand anders op hetzelfde tijdstip via dezelfde uitgang uit de Bar None was vertrokken. Dan waren ze elkaar geheid tegengekomen. Bovendien had Stuart Kinsey op z’n minst een deel van de aanval op Hayley gehoord en hij zei dat hij verder niemand had gezien in de Maze.

De opnamen gingen ontzettend lang door: Jamie Murdoch, die om halfdrie op zijn fiets vertrok, een paar achterblijvers uit de Bar None die liepen te stoeien, en daarna niets meer. Doug Wilson zette het apparaat uit en deed het licht aan; de anderen rekten zich uit. Er waren meer dan drie uren verstreken en het had helemaal niets opgeleverd. Het was tijd om het team er weer op uit te sturen om met mensen te gaan praten, en Banks werd ergens verwacht waar hij liever niet naartoe wilde.

Banks stond tegen de buitenmuur van het ziekenhuis van Eastvale geleund. De kille maartse wind joeg om hem heen. Hij voelde zich een beetje misselijk en haalde langzaam een paar keer diep adem. Dokter Wallace had met haar gebruikelijke vlotte tempo en bekwaamheid sectie verricht op Kevin Templeton, en het was hem zwaar gevallen om erbij aanwezig te zijn. Er was geen luchtige scherts geweest, geen zwartgallige humor – er was zelfs vrijwel geen woord gezegd, en ze had ogenschijnlijk zeer geconcentreerd en emotieloos gewerkt.

Haar inspanningen hadden niets aan het licht gebracht.

De doodsoorzaak was de doorgesneden keel, het tijdstip was door ooggetuige Chelsea Pilton vastgelegd, en afgezien van het feit dat hij dood was, verkeerde Templeton in goede gezondheid. Dokter Wallace had niets nieuws kunnen ontdekken over het wapen, hoewel ze naar de theorie neigde dat het een ouderwets scheermes moest zijn geweest dat waarschijnlijk van links naar rechts over Templetons keel was gehaald en de halsslagader, halsader en luchtpijp had doorkliefd. Het was snel gebeurd, zoals dokter Burns op de plaats delict ook al had aangegeven, maar desondanks moest Templeton hebben beseft wat hem overkwam toen hij probeerde adem te halen en zich steeds zwakker begon te voelen door het bloedverlies en gebrek aan lucht. Het was een schrale troost dat hij waarschijnlijk niet veel pijn had geleden, maar in dat opzicht was Templeton zelf de enige die dat met enige zekerheid had geweten, dacht Banks bij zichzelf.

Toen hij zich weer iets beter voelde, besloot hij naar de hogeschool van Eastvale te rijden om nogmaals met Stuart Kinsey te gaan praten. Onderweg verzamelde hij genoeg moed om Sophia te bellen en te vragen of ze zin had om later iets met hem te gaan drinken. Dat had ze.

Hij vond Kinsey in de koffiebar en ze zochten een slecht verlicht, rustig hoekje op. Banks haalde bij de toonbank twee koppen koffie verkeerd en een paar repen KitKat, en ging zitten.

‘Wat is er nu weer?’ vroeg Stuart. ‘Ik dacht dat u me geloofde?’

‘Ik geloof je ook,’ zei Banks. ‘Dat wil zeggen: ik geloof dat je Hayley Daniels niet hebt vermoord.’

‘Wat is er dan?’

‘Gewoon nog een paar vragen.’

‘Ik heb om drie uur college.’

‘Geen enkel probleem. Als we meteen beginnen, zijn we ruim voor die tijd klaar.’

‘Goed dan,’ zei Stuart en hij pakte een sigaret. ‘Wat wilt u weten?’

‘Het gaat over die avond waarop je Hayley bent gevolgd toen ze de Maze inging.’

‘Ik ben haar niet gevolgd.’

‘Je wilde haar bespieden. Je wist dat ze daar was.’ De rook zweefde in Banks’ richting en hij smachtte naar een sigaret. Dat kwam waarschijnlijk door de stress die was veroorzaakt door de aanblik van Templeton die op de snijtafel werd opengesneden. Hij verzette zich tegen de hunkering en het gevoel nam af.

‘Ik heb haar niet bespied!’ zei Stuart. Hij keek om zich heen of iemand hen kon horen. ‘Ik ben geen viezerik. Ik heb u al verteld dat ik alleen maar wilde weten waar ze naartoe ging.’

‘Had je misschien het idee dat ze met iemand had afgesproken?’

‘Nee, in elk geval niet daar. Hoe ik verder ook over Hayley dacht, ze was beslist niet het type voor een dronken vluggertje in een donker steegje. Nee, ze ging erheen om te plassen, dat was alles. Ik dacht dat ze misschien later ergens anders met iemand had afgesproken.’

Banks wikkelde het papiertje van zijn KitKat. ‘Had Hayley die avond, of misschien eerder al, laten merken dat iets of iemand haar dwarszat?’

‘Nee. Ik kan tenminste niets bedenken. Hoezo?’

‘Ze maakte zich geen zorgen over iets specifieks?’

‘Dat hebt u me al eens gevraagd. Of anders die andere agent.’

‘Ik vraag het je nu dus nog een keer.’

‘Nee. Er was niets. Hayley was heel onbezorgd. Ik heb nooit meegemaakt dat ze ergens diep over in de put zat.’

‘Boos?’

‘Ze was wel een beetje opvliegend en kon ook een grote mond opzetten. Maar er was heel wat voor nodig om haar op de kast te krijgen.’

‘In The Fountain was ze toch aardig doorgedraaid? Dat reageerde ze af op Jamie Murdoch.’

‘Ja, dat klopt. Hij was de enige die daar was, afgezien van ons dan. Ze heeft hem flink uitgescholden. “Slappe lul”, “eikel”, dat soort dingen. Ze ging echt veel te ver.’

‘Hoe nam hij het op?’

‘Hoe zou ú het opnemen? Hij was er niet echt blij mee.’

‘Tegen mij zei hij dat het niet zo erg was.’

‘Tja, ik kan me wel voorstellen dat hij dat heeft gezegd. Hij wilde natuurlijk niet dat u zou denken dat hij een reden had om Hayley iets aan te doen.’

‘Had hij die dan? Was hij echt zo kwaad?’

‘Dat durf ik niet te zeggen. Ik denk eerder dat hij zich schaamde. Hij heeft ons er in elk geval kort daarna uit gegooid.’

‘Hebben ze misschien ooit iets gehad, Hayley en Jamie?’

‘Echt niet! Jamie is een slome sukkel. Hij heeft zijn studie niet afgemaakt. Moet je hem nou zien, avond na avond in die rottige pub, meestal nog alleen ook, terwijl de eigenaar lekker in Florida in de zon ligt te bakken.’

‘Was er op die avond behalve de eigenaar van de lederwarenwinkel nog iemand anders in een van de pubs – met name The Fountain – die opvallend naar Hayley zat te staren?’

‘Er waren wel meer mannen die naar haar keken, maar bij mijn weten was dat niets bijzonders. Niet anders dan anders in elk geval. Zoals ik al heb verteld, waren wij de laatsten die The Fountain verlieten. Niemand is ons gevolgd.’

‘Oké, Stuart. Laten we het dan nog eens over de Maze hebben.’

Stuart schoof onrustig heen en weer op zijn stoel. ‘Moet dat echt?’

‘Het is belangrijk.’ Banks wees naar de tweede reep KitKat op de tafel. ‘Ga je die nog opeten?’ Stuart schudde zijn hoofd. Banks pakte de reep en nam er een hap van. Hij was vergeten dat hij honger had.

‘Ik heb er geen goed gevoel over,’ zei Stuart. ‘Ik heb er sinds ons laatste gesprek veel over nagedacht, en ik weet zeker dat ik het heb horen gebeuren. Ik weet zeker dat ik het had kunnen voorkomen als ik maar iets had gedaan. Lawaai maken of met een deksel van een vuilnisemmer tegen een muur rammen of zo. Ik weet het niet. Ik was gewoon te laf. Ik werd bang en ben weggerend, en daarom is Hayley gestorven.’

‘Dat weet je niet,’ zei Banks. ‘Je moet het jezelf niet verwijten. Ik wil graag weten wat je precies hebt gehoord.’

‘Dat heb ik u al verteld.’

‘Jawel, maar je zei ook dat je muziek had gehoord, een fragment uit een nummer, alsof er een auto voorbijreed die muziek op had staan. Rap, zei je. Een nummer dat je kende. Maar toen ik je de vorige keer sprak, kon je het niet plaatsen. Weet je het nu misschien wel?’

‘O ja, dat. Volgens mij wel… Sinds de vorige keer heb ik het in gedachten steeds opnieuw afgespeeld, het hele stuk, en volgens mij was het “Fit But You Know It” van The Streets.’

‘Dat nummer ken ik,’ zei Banks. ‘Weet je het heel zeker?’

Als Stuart ervan opkeek dat Banks de muziek bleek te kennen, liet hij dat niet merken. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ik heb de cd. Ik heb hem alleen in geen tijden meer gedraaid.’

‘Je weet dus heel zeker dat je dat nummer op of rond hetzelfde tijdstip hebt gehoord waarop je ook de andere geluiden hoorde?’

‘Ja. Hoezo? Is dat belangrijk?’

‘Misschien,’ zei Banks. Hij keek op zijn horloge. ‘Je komt nog te laat voor je college,’ merkte hij op. ‘Bedankt voor je hulp.’

‘Was dat alles?’

‘Dat was alles.’ Banks dronk zijn koffie verkeerd op, verfrommelde de KitKat-wikkel tot een prop, die hij in de asbak mikte, en vertrok met de gedachte dat hij vrij zeker wist waarom zowel Stuart Kinsey als Kevin Templeton op verschillende avonden dezelfde muziek had gehoord.

Kort na het vallen van de avond slenterde Annie door St. Ann’s Staith bij de riviermond en langs het zwarte bord met de getijdentafel op de korte brug die oost en west met elkaar verbond. De snoeren met rode en gele havenlichten brandden al en vormden een wazige gloed in de avondmist. Ze weerkaatsten dansend op de smalle geulen met ebbend water. Vissersboten leunden in vreemde scheve houdingen in het slik, met masten die naar het vervagende licht reikten en rammelden in de zachte bries. Een spookachtige maan was nog net door de mistslierten heen zichtbaar boven de zee. De lucht rook naar zout en dode vis. Het was fris en Annie was blij dat ze een wollen jas aanhad met een pashmina om haar nek.

Ze wandelde verder langs de reling en zag dat de winkels ertegenover al gesloten waren, maar uit de pubs en een of twee cafeetjes waar fish-and-chips werd geserveerd scheen nog licht. Azijn en frituurvet vermengden zich met de geuren uit de haven. Een groep in het zwart gehulde goths met bleke gezichten stond bij de loodsen vlak bij de ‘Dracula Experience’ te roken en te kletsen, en hoewel het vakantieseizoen nog lang niet in aantocht was, liepen er toch al enkele toeristenkoppels hand in hand rond en probeerden ouders hun weerspannige kinderen onder de duim te houden. De enorme speelhal deed goede zaken, zag Annie, die zich er bijna toe liet verleiden om naar binnen te gaan en wat muntgeld te verliezen aan de eenarmige bandiet. Ze wist de lokroep echter te weerstaan.

Ze voelde zich uitgelaten, want Les Ferris had aan het eind van de middag gebeld om haar te vertellen dat de haar- en vezelexpert, Famke Larsen, met de nodige mitsen en maren een overeenkomst had geconstateerd tussen het achttien jaar oude haarmonster van Kirsten Farrow en een haar die een week eerder van de deken van Lucy Payne was gehaald. Ze was het dus inderdaad. Ze was terug en had weer toegeslagen. Annies gok had zich dubbel en dwars uitbetaald en ze durfde weer op haar intuïtie te vertrouwen. Het gaf haar iets om zich op te concentreren en het zou hoofdinspecteur Brough voorlopig ook zoet houden.

Volgens Famke waren de overeenkomsten in kleur, doorsnee, haarmerg en de concentratie van pigmentcellen voldoende om tot die conclusie te komen, maar het was niet zo onomstotelijk bewezen dat het in een rechtszaak stand zou houden. Dat kon Annie niet schelen; ze had het zelfs al min of meer verwacht. Les Ferris had haar eraan herinnerd dat haar onder het zogenoemde groepsbewijs viel – waarbij niet kon worden vastgesteld van welk specifiek hoofd een menselijke haar afkomstig was –, maar voor haar doeleinden was het goed genoeg. Beide monsters betroffen een dunne haar van een blank persoon met gelijkmatig verdeeld pigment en een enigszins ovale dwarsdoorsnede.

Een onverwacht voordeel was dat de haar die ze op de deken van Lucy Payne hadden aangetroffen niet was afgeschoren: de wortel zat er nog aan. De enige tegenslag, zo had Famke aan Liam en Les uitgelegd, was dat de haar zich in de telogene fase bevond. Met andere woorden: hij was er niet uit getrokken, maar gevallen, en dat hield in dat er geen gezonde wortelcellen of ander weefsel meer aanwezig waren. Ze konden hooguit hopen op mitochondriaal dna , zo had Les het samengevat, materiaal van buiten de celkern en afkomstig van moederszijde. Toch kwam het wel degelijk van pas bij het opstellen van een dna -profiel van Kirsten Farrow, de moordenaar van Lucy Payne.

Het was eb, dus liep Annie de trap af naar het strand. Er was op dat tijdstip verder niemand, vermoedelijk omdat het eind maart nog erg kil was. Tijdens de wandeling moest ze aan Jack Grimley denken. Kon een val van het klif zijn dood hebben veroorzaakt? Het strand was niet echt rotsachtig. Ze keek achterom naar de dreigend oprijzende rotsen achter haar. Het was niet onmogelijk. Als hij echter een tijd op het zand had gelegen, was de kans dan niet groot geweest dat iemand hem had gezien? Stel dat Kirsten hem met een smoes naar beneden had gelokt, omdat ze dacht dat hij haar had aangevallen en hem daar had vermoord? Aan de voet van de kliffen waren enkele kleine grotten. Annie liep een ervan in. Het was er pikdonker en het rook er naar zeewier en stilstaand water in rotsholten. De grot was niet echt diep, voor zover zij tenminste kon zien, maar je kon er best een lichaam in verbergen achter een van de rotsblokken, vooral ’s avonds, totdat het vloed werd en het water het lichaam meesleepte naar zee.

Ze verliet het strand en beklom de trap die van Pier Road naar het standbeeld van Cook leidde; daar ging ze op een bankje zitten om na te denken. Hier hadden Keith en Kirsten ook gezeten, hier had hij haar gekust en had zij niet gereageerd. Werd ze zo in beslag genomen door haar plan om wraak te nemen dat ze niet langer helemaal menselijk meer was? Vlak bij deze plek was ook Jack Grimley samen met een vrouw gezien, en hoewel nooit was aangetoond dat dat Kirsten was geweest, was Annie ervan overtuigd dat zij het wel degelijk was. Waar hadden ze het over gehad? Had ze hem met de belofte van seks naar het strand gelokt en hem daar vermoord? Had ze op dezelfde manier Keith McLaren mee naar het bos gekregen?

Niet al te ver bij haar vandaan zag Annie lichtjes en het uithangbord van een pub. Toen ze opstond en ernaartoe liep, ontdekte ze dat het The Lucky Fish-erman was. Nieuwsgierig ging ze naar binnen. De deur links van haar gaf toegang tot een kleine, rokerige bar waar vijf of zes mannen, van wie een enkeling een pijp rookte, met elkaar stonden te kletsen. Op de televisie boven de deur was een voetbalwedstrijd aan de gang, maar niemand schonk er echt veel aandacht aan. Toen Annie binnenkwam, staarden ze haar allemaal even zwijgend aan; toen hervatten ze hun gesprekken. Er stonden slechts een paar tafels, waarvan een in beslag werd genomen door een oude vrouw met haar hond, dus vertrok Annie weer en ging ze door de deur aan de rechterkant naar binnen. Dit was de gezinsruimte, die aanzienlijk groter was, maar eveneens niet echt druk bezocht was. Bij een van de automaten stonden een paar kinderen en rond het dartsbord verdrongen zich vier mensen. Het was er warm, dus trok Annie haar jas uit, bestelde een biertje en ging ermee aan een tafeltje in een hoek zitten. Niemand lette op haar.

Dit was dus de pub waar Keith Kirsten die avond had ontmoet en waar ze Jack Grimley had gezien, in wie ze, zo vermoedde Annie, om de een of andere reden de man had gezien die haar kwaad had gedaan. Ze had hem voor zover Keith zich herinnerde niet aangesproken, dus moest ze op een andere avond zijn teruggekeerd en had ze wellicht buiten op hem staan wachten. Als je jong en aantrekkelijk was, was het niet moeilijk om een man mee te krijgen naar een plek die je zelf had uitgezocht. Hij was maar al te graag meegegaan.

Terwijl Annie met kleine slokjes van haar bier dronk en over het verleden nadacht, bladerde ze door de nieuwste Hello! die ze kort daarvoor had gekocht en in haar schoudertas had zitten. Na een tijdje werd ze zich ervan bewust dat er iemand naast haar stond. Ze hief langzaam haar hoofd op en zag een breedgeschouderde man van een jaar of vijftig met een kaalgeschoren hoofd en een flinke krulsnor staan. ‘Kan ik iets voor u doen?’ vroeg ze.

‘Bent u die nieuwe politieagent?’

‘Ja, ik ben inspecteur Cabbot. Hoezo?’

‘Ik dacht al dat ik uw foto vanochtend in de krant had zien staan. U bent toch op zoek naar degene die die vrouw in de rolstoel heeft vermoord?’

‘Dat is inderdaad een van de zaken waaraan ik werk.’ Annie legde het tijdschrift neer. ‘Waarom vraagt u dat? Weet u misschien iets wat ons kan helpen?’

Hij keek haar vragend aan en ze begreep dat hij wilde weten of het goed was als hij even bij haar kwam zitten. Ze knikte.

‘Nee,’ zei hij. ‘Ik weet helemaal niets. Zoals ik het heb gehoord, klinkt het alsof ze haar verdiende loon heeft gekregen. Nou ja, het is natuurlijk wel een verschrikkelijke manier om te sterven, in een rolstoel ook nog, zonder dat je jezelf kunt verdedigen. Dat lijkt me het werk van een lafaard.’

‘Dat zou best kunnen,’ zei Annie. Ze nam een slok bier.

‘Ik wilde u eigenlijk iets heel anders vragen. Ik heb horen vertellen dat de politie ook navraag deed naar een oud misdrijf waarbij een vriend van me betrokken was.’

‘O?’ zei Annie. ‘Wie mag dat dan wel zijn?’

‘Jack Grimley.’

‘Kende u hem?’

‘Mijn beste vriend. Is het waar?’

‘Ik weet niet hoe u aan die informatie komt,’ zei Annie, ‘maar we hebben inderdaad interesse in die zaak.’

‘Dat is dan meer dan je indertijd kon zeggen.’

‘Toen was ik er niet bij.’

Hij staarde haar laatdunkend aan. ‘Aye, dat kan ik zelf ook wel zien.’

Annie lachte. ‘U bent meneer…?’

‘Kilbride.’

‘Meneer Kilbride, hoe leuk ik het ook vind om hier met u te zitten kletsen, ik moet zo helaas weer aan het werk. Is er iets wat u me wilt vertellen?’

Hij wreef over het kommavormige deel van zijn baard onder zijn onderlip. ‘Alleen maar dat wat Jack is overkomen me nooit lekker heeft gezeten.’

‘Heeft de politie indertijd met u gepraat?’

‘O, aye. Ze hebben met al zijn vrienden gepraat. Kan ik nog iets te drinken voor u halen?’

Annie had nog bijna een derde van haar glas voor zich staan. Ze wilde hierna niet meer. ‘Nee, bedankt,’ zei ze. ‘Ik hou het hier even bij.’

‘Wat u wilt.’

‘U had het net over Jack Grimley?’

‘Ik was degene die hem met die vrouw daar bij de reling voor het standbeeld van Captain Cook had zien staan.’

‘Weet u heel zeker dat het een vrouw was?’

‘O, aye. Dat verschil zie ik echt wel.’ Hij glimlachte. ‘Nog steeds, hoor. Het was een mager, klein ding, maar het was toch echt een vrouw. Ondoorgrondelijk, onze Jack. Niets voor hem.’

‘Wat bedoelt u daarmee?’

‘Wat vrouwen betreft was Jack bloedserieus. Als hij een vrouw leuk vond, kon hij niet eens naar haar kijken zonder meteen verliefd te worden. We pestten hem er altijd mee en dan werd hij zo rood als een kreeft.’

‘Over dit meisje had hij het zeker nooit tegen u gehad?’

‘Nee. Niet tegen mij en ook niet tegen de anderen, terwijl hij dat anders altijd wel deed.’

‘Ze was nieuw in de stad. Hij had haar net ontmoet. Ze begonnen elkaar net een beetje te leren kennen.’

‘O, nieuw was ze zeker. Ze was hier één keer eerder geweest, een paar dagen daarvoor, samen met een jonge knul. Ik herkende haar. Niet zozeer aan haar gezicht als wel aan de manier waarop ze zich bewoog. Toen zag ik haar dus weer, buiten met Jack.’

‘Is ze die tweede keer niet binnen geweest?’

‘Nee. Ze zal wel buiten op hem hebben staan wachten.’

‘Weet u heel zeker dat hij nooit iets had gezegd over een nieuwe vriendin, iemand die hij had ontmoet en met wie hij had staan praten?’

‘Ja.’

‘Hebt u haar daarna nog weleens gezien?’

‘Nee. Jack ook niet.’

‘Ik vind het heel erg van uw vriend,’ zei Annie.

‘Aye. De politie beweerde dat hij vermoedelijk van het klif was gevallen, maar daar was Jack veel te voorzichtig voor. Hij was hier opgegroeid en kende het gebied als zijn broekzak.’

‘Ik was net even op het strand,’ zei Annie. ‘Denkt u dat een val hem kan hebben gedood? Er zijn daarbeneden niet veel rotsen.’

‘Als je van zo hoog valt, kom je best hard terecht,’ zei Kilbride, ‘maar er zijn er zat die er met alleen een gebroken been van af zijn gekomen.’

‘Eén theorie luidde dat hij misschien wel was gesprongen.’

‘Dat is nog veel belachelijker. Jack had een prima leven. Hij was een simpele ziel die van simpele dingen hield. Een harde werker die graag eer van zijn werk had. Hij zou vast een geweldige echtgenoot en vader zijn geweest, als hij daar de kans voor had gekregen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, het is echt onmogelijk dat Jack er zelf een eind aan heeft gemaakt.’

‘Wat is er dan volgens u gebeurd?’

‘Zij heeft hem vermoord. Dat lijkt me zo klaar als een klontje.’

‘Waarom?’

‘Jullie vertellen ons nooit wat jullie denken, dus hoe moet ik dat nou weten? Misschien had ze niet eens een reden nodig. Misschien was ze wel een seriemoordenaar. Hoe dan ook, vermoord heeft ze hem zeker. Jack zou zo overal naartoe gaan met een knappe jonge vrouw. Als was in haar handen. Die stomme sukkel was waarschijnlijk tot over zijn oren verliefd toen ze hem vermoordde.’ Hij stond op. ‘Goed, het was niet mijn bedoeling u hiermee lastig te vallen, mevrouw,’ zei hij. ‘Ik herkende u gewoon en dacht: als u inderdaad onderzoekt wat er met Jack Grimley is gebeurd, om wat voor reden dan ook, dan kunt u gerust van me aannemen dat iemand hem om zeep heeft geholpen.’

Annie dronk haar bier op. ‘Dankuwel, meneer Kilbride,’ zei ze. ‘Dat zal ik in gedachten houden.’

‘Zal ik u trouwens nog eens wat zeggen, jongedame?’

‘Ga uw gang,’ zei Annie, die zich door die term meer gevleid voelde dan door al Erics aandacht bij elkaar.

‘U lijkt me wel een vastberaden type. Wanneer u erachter komt, zou u dan langs willen komen om het ons te vertellen? Ik ben de meeste avonden wel hier te vinden.’

‘Ja,’ zei Annie. Ze schudde zijn hand. ‘Ja, ik beloof u dat ik dat zeker zal doen.’ Toen ze weer terug was in haar kamer maakte ze een aantekening om zichzelf eraan te herinneren dat ze zowel Kilbride als Keith McLaren op de hoogte moest stellen van de afloop van het onderzoek.

Toen Banks aankwam bij de nieuwe wijnbar in Market Street waar ze hadden afgesproken, zat Sophia al op hem te wachten. Hij verontschuldigde zich omdat hij vijf minuten te laat was en nam tegenover haar plaats. Het was er rustiger en veel minder rokerig dan in de pubs, en de omgeving was veel intiemer, met glanzende ronde tafeltjes met een zwart blad, met op elk ervan een kaarsje dat in een schaal vol bloemblaadjes dreef; verder chromen krukken, spiegels, kleurrijke Spaanse prenten en modern hang- en sluitwerk. De bar was pas een maand open en Banks was er nog niet eerder geweest; Sophia had dit voorgesteld. Wanneer of met wie ze daar eerder was geweest, wist Banks niet. De muziek die er werd gespeeld was rustige jazz met zang, en Banks herkende Madeleine Peyroux’ versie van Dylans ‘You’re Gonna Make Me Lonesome When You Go’. Het was een nummer dat hem echt raakte, want morgen ging Sophia terug naar Londen en Banks had geen flauw idee of, en zo ja wanneer hij haar weer zou zien.

‘Lange dag achter de rug?’ vroeg ze toen hij was gaan zitten.

‘Ik heb weleens leukere dagen gehad,’ zei Banks; hij wreef over zijn slapen en dacht terug aan Templetons lijkschouwing en het gesprek dat hij met Kevs radeloze ouders had gevoerd. ‘Jij?’

‘Vanochtend hardgelopen en vanmiddag een beetje gewerkt.’

‘“Werk”-werk?’

‘Ja. Ik ben bezig met een vijfdelige serie over de geschiedenis van de Booker Prize die binnenkort wordt uitgezonden, dus moet ik alle winnaars lezen. Nou ja, de meeste dan. Ik denk niet dat iemand zich Percy Howard Newby of James Gordon Farrell nog zal herinneren.’ Ze drukte een vuist tegen haar mond. ‘Gaap. Wil je wat eten?’

‘Serveren ze hier hamburgers met friet?’

Sophia grijnsde. ‘Een man met een indrukwekkend culinair inzicht, hoor ik. Nee, dat serveren ze hier niet, maar als ik het lief vraag, krijgen we misschien wel een baguette met gesmolten brie en knoflook. De eigenaar is een oude vriend van mijn vader.’

‘Dat moet dan maar,’ zei Banks. ‘Kun je hier ook iets te drinken krijgen, of hoe zit dat?’

‘Tjonge, je bent wel ongeduldig, zeg. Je hebt blijkbaar echt een zware dag gehad.’ Sophia trok de aandacht van de serveerster en bestelde een groot glas rioja voor Banks. Toen die werd gebracht, hief ze haar glas om te proosten. ‘Op goede ideeën midden in de nacht.’

Banks glimlachte en ze klonken.

‘Ik heb een cadeautje voor je,’ zei Sophia en ze overhandigde Banks een pakje met een vertrouwde vorm.

‘O?’

‘Je mag het meteen uitpakken.’

Banks wikkelde het papier eraf en zag een cd: Burning Dorothy van Thea Gilmore. ‘Dankjewel,’zei hij. ‘Ik was van plan deze zelf te kopen.’

‘Tja, dat hoeft nu dus niet meer.’

Hij merkte dat hij zich ontspande, dat de druk van de dag van hem afgleed en de ijzingwekkende beelden en de rauwe, menselijke ellende naar de achtergrond verdwenen. De wijnbar was een uitstekende keus, moest hij toegeven. Het zat er vol met stellen die zacht en onopvallend met elkaar praatten, en de muziek bleef stemmig. Sophia vertelde over haar werk en Banks vergat het zijne. Het gesprek kwam heel even op politiek en ze kwamen tot de ontdekking dat ze allebei een hekel hadden aan Bush, Blair en de oorlog in Irak; daarna spraken ze over Griekenland, een land waar Banks dol op was en dat Sophia heel goed kende. Ze waren allebei van mening dat Delphi de betoverendste plek op aarde was.

Toen de gesmolten brie met knoflook was gebracht en opgegeten, en hun tweede glas wijn bijna op was, was er op hen en het personeel na niemand meer in de zaak. Hun gesprek ging verder over muziek, films, wijn en familie. Sophia was gek op de jaren zestig en moderne imitaties ervan, en hield van de films van Kurosawa, Bergman en Truffaut. Wanneer ze het zich kon veroorloven, dronk ze het liefst Amarone, en ze had een bijzonder uitgebreide, hechte familie. Ze hield van haar werk en als ze het goed aanpakte, hield ze veel vrije tijd over, die ze graag doorbracht bij haar familie van moederskant in Griekenland.

Banks dronk tevreden zijn wijn, terwijl hij aandachtig naar Sophia luisterde en de uitdrukkingen gadesloeg die over haar levendige gelaatstrekken en achter haar donkere ogen voorbijvlogen. Het ene moment opgetogen, het volgende een tikje bedroefd. Af en toe keek hij naar haar mond en dan dacht hij terug aan de kus en de aanraking van haar lippen, ook al zeiden ze er die avond geen van tweeën iets over. Hij was zich eveneens heel goed bewust van haar blote schouders en de zachte glooiing aan de voorkant van haar bloes, een aanblik die hem onbewust opwond. Hun samenzijn voelde zo vanzelfsprekend aan dat hij bijna niet kon geloven dat hij deze vrouw pas drie dagen kende – en ‘kende’ was schromelijk overdreven. Hij wist nog altijd vrijwel niets van haar af.

De avond liep op zijn eind, hun wijn was bijna op en Corinne Bailey Ray, het meisje uit Leeds, zong ‘Till it Happens To You’. Sophia stond erop dat zij deze keer betaalde en verdween daarna even naar de damestoiletten. Banks staarde naar de ingelijste Spaanse prenten aan de muren en liet de muziek over zich heen spoelen. Sophia kwam terug en ging met haar armen op de tafel geleund weer zitten. Banks stak een hand uit en pakte de hare vast. Haar huid voelde warm en zacht aan. Hij voelde een lichte druk toen ze zijn hand aanvaardde.

Ze bleven even zo zitten en keken elkaar zwijgend aan. ‘Ga met me mee naar huis,’ zei Banks ten slotte.

Sophia zei niets, maar haar ogen spraken boekdelen. Ze stonden samen op en vertrokken.