14
Toen op zondagochtend om halfacht haar telefoon ging, had Annie vrijwel niet meer geslapen nadat ze om drie uur wakker was geworden van het geluid en de akelige droom. Ze had zo lang liggen piekeren over Banks en Eric, Lucy Payne, Kirsten Farrow en Maggie Forrest dat ze één verwarde kluwen vormden in haar hoofd, en toen was ze in een onrustige slaap gedommeld. Nu ging dus de telefoon. Annie graaide de hoorn van de haak en mompelde haar naam.
‘Sorry, maak ik je wakker?’ zei de stem aan de andere kant. Ze hoorde dat er iets vreemds aan was. Gelukkig was het niet Eric.
‘Dat geeft niet,’ zei ze. ‘Het is toch tijd om op te staan.’
‘Ik heb expres gewacht tot een fatsoenlijk tijdstip. Ik heb eerst het politiebureau gebeld en daar zeiden ze dat ik je op dit nummer kon bereiken. Het is daar toch halfacht, hè, en jullie van de politie staan toch altijd vroeg op?’
‘Daar komt het wel op neer, ja,’ zei Annie. Ze had het accent inmiddels herkend. ‘Jij bent natuurlijk Keith McLaren,’ zei ze.
‘Klopt. Ik bel vanuit Sydney. Hier is het halfzeven ’s avonds.’
‘Was het in Engeland ook maar zo laat. Dat zat mijn werkdag er alweer op.’
McLaren lachte. Het klonk net alsof hij bij haar in de kamer was. ‘Het is toch zondag?’
‘Ha!’ zei Annie. ‘Alsof hoofdinspecteur Brough zich daar ook maar iets van aantrekt. Hoe dan ook, het is fijn om zo snel iets van je te horen. Bedankt voor het terugbellen.’
‘Ik weet niet of ik je iets nieuws kan vertellen, maar de agent die me belde zei dat het belangrijk was.’
Ginger had via de politie van Sydney contact gezocht met McLaren. Hij had geen strafblad, maar ze waren achttien jaar geleden op de hoogte gesteld van wat hem in Yorkshire was overkomen en hadden dus zijn gegevens. ‘Dat zou inderdaad kunnen,’ zei Annie. Ze klemde de draadloze telefoon onder haar kin, vulde de ketel met water en zette hem op het vuur. Ze was in haar blootje, wat wel een beetje als een nadeel aanvoelde, maar niemand kon haar zien, hield ze zichzelf voor, en ze kon zich moeilijk tijdens het praten aankleden. Ze nam een slokje water en sloeg het schrijfblok open op de tafel voor haar. Ze hoorde dat het water al aan de kook raakte. ‘Ik hoop dat de herinneringen niet al te pijnlijk voor je zijn,’ stak ze van wal, ‘maar ik wil graag met je praten over wat je achttien jaar geleden in Engeland is overkomen.’
‘Hoe dat zo? Hebben jullie eindelijk ontdekt wie erachter zat?’
‘Dat niet, maar er kan een verband bestaan met een zaak waaraan ik momenteel werk. Het is in elk geval ter sprake gekomen. Herinner je je inmiddels al iets meer over wat er is gebeurd?’
‘Een paar dingen. Kleine details. Eerst waren ze er niet en toen opeens wel. Ik heb alles wat bij me opkwam opgeschreven. Mijn arts had gezegd dat het therapeutisch zou werken, en het helpt inderdaad. Zodra ik één detail opschrijf, herinner ik me soms ook weer een ander. Het is vreemd. Al met al herinner ik me best veel – dat wil zeggen, tot aan Staithes, want daarna is alles één grote grijze vlek. Raar, hè? De mooiste vakantie van mijn leven, en ik kan me er bijna niets van herinneren. Zonde van het geld, als je er even over nadenkt. Misschien had ik mijn geld moeten terugvragen.’
Annie lachte. ‘Ja, misschien wel. Wat weet je nog wel over die dag in Staithes? Iemand dacht je met een jonge vrouw bij de haven te hebben zien lopen.’
‘Dat weet ik. Zoals ik net al zei, is het een grote grijze vlek. Ik weet alleen nog vaag dat ik bij de haven met iemand heb gesproken en ik dácht dat het iemand was die ik kende, maar ik weet niet eens of het een man of een vrouw was.’
‘Het was een vrouw,’ zei Annie. ‘Waarvan kende je haar, denk je?’
‘Geen flauw idee. Het is een heel vaag gevoel, en nergens op gebaseerd. De politie vertelde me dat ik in een bed & breakfast in Whitby een meisje had leren kennen, en ik herinner me haar nu ook wel. Volgens de politie was het hetzelfde meisje, maar ik weet het niet. Ik heb wel last van steeds terugkerende dromen, nachtmerries eigenlijk, maar ik weet niet of die een waarheidsgetrouwe afspiegeling van de werkelijkheid zijn.’
‘Wat voor nachtmerries?’
‘Tja, het is wel een beetje… eh… nou ja, gênant.’
‘Ik ben politieagent,’ zei Annie. ‘Zie me maar gewoon als een soort dokter.’
‘Jawel, maar je bent en blijft een vrouw.’
‘Ik vrees dat ik daar niets aan kan doen.’
McLaren lachte. ‘Ik zal mijn best doen. Hij is een beetje seksueel getint, begrijp je? De droom. We zijn in het bos en liggen op de grond te vrijen.’
‘Tot dusver kan ik je nog volgen,’ zei Annie. ‘Voor alle duidelijkheid: ik heb nog niet één keer gebloosd.’ Het water kookte en ze klemde de telefoon weer onder haar kin om het over het theezakje in haar mok te gieten zonder iets op haar naakte huid te morsen.
‘Goed, daarna verandert het in een griezelverhaal,’ ging McLaren verder. ‘Plotseling is ze niet langer een mooi, jong meisje, maar een monster met een honden- of wolvenkop – een soort weerwolf, zeg maar. Haar borst lijkt nog wel op een rauwe mensenhuid, maar dan met maar één tepel, die bloedt; de rest, waar haar borsten en andere tepel horen te zijn, zit onder de rode striemen die kriskras door elkaar lopen. Dan barst mijn hoofd open. Ik zei al dat het een beetje bizar was.’
‘Dat is nu eenmaal de aard van dromen,’ zei Annie. ‘Maak je niet druk, ik zal geen psychoanalyse op je loslaten.’
‘Maak je geen zorgen, dat heb ik allemaal al een keer meegemaakt. Tja, dat is het eigenlijk. Ik word altijd badend in het zweet wakker.’
Van Sarah Bingham had Annie gehoord dat Kirsten Farrow na de aanval aan haar borsten, vagina en schaamstreek was geopereerd. ‘Wat betekent het allemaal, denk je?’
‘Dat vroeg mijn psychiater me ook al. Ik heb geen flauw idee.’
‘Wat deed je in Whitby?’
‘Ik was net klaar met mijn studie en wilde iets van de wereld zien voordat ik me hier ging settelen. Ik had wat gespaard en ben naar Europa gegaan, zoals zoveel Aussies doen. We zitten hier zo ver overal vandaan en het is zo’n gigantisch groot land dat we vinden dat we één keer in ons leven een grote reis moeten maken voordat we ons hier voorgoed vestigen. Een van mijn voorouders kwam oorspronkelijk uit Whitby. Hij zat op een van de gevangenentransporten. Hij had een brood of zoiets gestolen. Ik had er in mijn jeugd veel over gehoord, dus wilde ik er een keertje naartoe.’
‘Vertel eens iets over het meisje dat je had leren kennen.’
‘Heb je heel even? Dan pak ik mijn schrift erbij. Alles wat ik me herinner, staat daarin.’
‘Natuurlijk,’ zei Annie. Na ongeveer een halve minuut kwam McLaren weer aan de telefoon.
‘Hebbes,’ zei hij. ‘Ik was haar een keer tegengekomen tijdens het ontbijt. Ze zei dat ze Mary heette, of Martha – zoiets in elk geval. Ik kan me niet meer herinneren wat het precies was.’
Annie voelde een golf van opwinding door zich heen trekken. De vrouw die Lucy was komen ophalen in Mapston Hall had zichzelf ook als Mary voorgesteld. ‘Niet Kirsten?’ vroeg ze.
‘Die naam zegt me niets.’
‘Wat vond je van haar?’ vroeg Annie, terwijl ze het uitzicht vanuit haar raam op het schrijfblok schetste: de mist die als veren over de golvende rode dakpannen kroop, de zee die amper zichtbaar was onder de nevel, grijs op grijs, en de zon die zo bleek en zwak scheen dat je er tijdenlang naar kon blijven turen zonder blind te worden.
‘Ik weet nog dat ze me een interessant meisje leek,’ zei McLaren. ‘Ik kan me niet meer herinneren hoe ze eruitzag, maar ze was erg leuk om te zien. Ik kende daar verder niemand. Ik wilde eigenlijk gewoon vriendelijk zijn, ik was niet op de versiertoer of zo. Nou ja, niet echt. Zij was erg afwerend, weet ik nog. Ontwijkend. Alsof ze met rust wilde worden gelaten. Misschien was ik wel een beetje opdringerig. Dat vinden mensen wel vaker van Aussies. Recht voor z’n raap. Goed, ik vroeg of ze me misschien de stad wilde laten zien, maar ze zei dat ze het druk had. Toen stelde ik voor om die avond samen iets te gaan drinken.’
‘Jij geeft ook niet gauw op.’
McLaren lachte. ‘Ik moest echt alle zeilen bijzetten. Ze zei toe dat ze met me naar een pub zou gaan. Even kijken… Ja, hier staat het… The Lucky Fisherman. Blijkbaar was ze er vrij goed bekend.’
‘The Lucky Fisherman?’ herhaalde Annie en ze spitste haar oren. Dat was de stamkroeg van Jack Grimley, waar hij op de avond van zijn verdwijning nog was geweest. ‘Heb je dit ook aan de politie verteld?’ vroeg ze.
‘Nee. Het is me pas jaren later weer te binnen geschoten, en ze hebben me nooit meer gebeld. Het leek me niet belangrijk.’
‘Het geeft niet,’ zei Annie. Ferris had gelijk: ze bevonden zich niet in de luxepositie dat ze elk mysterie helemaal tot het eind toe konden uitpluizen en oplossen, zoals de politie op televisie dat altijd deed. Er glipten nu eenmaal weleens dingen tussen de mazen van het net door. ‘Kwam ze ook?’
‘Ja. Het viel trouwens niet mee om een gesprek met haar te voeren. Het leek wel alsof ze ergens anders zat met haar gedachten. Ze had ook nog nooit van Crocodile Dundee gehoord. Dat herinnerde ik me jaren later weer. Hij was in die tijd echt heel bekend.’
‘Zelfs ík heb weleens van Crocodile Dundee gehoord,’ zei Annie.
‘Ik bedoel maar. Ik kreeg al snel de indruk dat ze liever ergens anders zou zijn. Behalve dan…’
‘Wat?’
‘Nou, ze wilde van alles weten over vissen. Over de boten, wanneer en waar ze hun lading losten en zo. Dat wist ik natuurlijk niet, en ik vond het ook een bizar trekje van haar. Om eerlijk te zijn kreeg ik zo langzamerhand het idee dat ik een grote vergissing had gemaakt. Goed, ik ging naar de wc, en toen ik terugkwam, zat ze naar een andere gozer te staren.’
‘Wie was dat?’ vroeg Annie.
‘Weet ik niet. Een plaatselijke bewoner. Hij had zo’n visserstrui aan. Knap op een stoere manier, zal ik maar zeggen, maar…’
Jack Grimley, durfde Annie te wedden, ook al was hij niet echt een visser, en ze betwijfelde of Kirsten, als zij het inderdaad was geweest, naar hem had zitten kijken omdat ze hem een lekkere bink vond.
‘En toen?’
‘Toen zijn we weggegaan. We wandelden een stukje door de stad en gingen ergens op een bankje zitten praten, maar ook toen had ik het idee dat ze aan iets anders zat te denken.’
‘Is het nog wat geworden tussen jullie twee?’
‘Nee. Nou ja, ik heb wel voorzichtig een poging gewaagd, hoor, en mijn arm om haar heen geslagen en haar gezoend. Maar het was wel duidelijk dat het daarbij zou blijven, dus gaf ik het maar op en zijn we teruggegaan naar het pension.’
‘Ieder naar zijn eigen kamer?’
‘Uiteraard.’
‘Heb je haar daarna nog gezien?’
‘Bij mijn weten niet, maar zoals ik al zei, dacht de politie daar anders over.’
‘Herinner je je verder echt niets meer over die dag in Staithes?’
‘Nee. Sorry.’
‘Ik heb begrepen dat het een tijdje kantje-boord met je is geweest?’
‘Ik heb echt mazzel gehad dat ik nog leef. Dat zei iedereen toen. En ook dat ik mijn leven weer kon oppakken en verdergaan, advocaat ben geworden, een goede baan heb gevonden en noem maar op. Alles, behalve een vrouw en kinderen. Dat is er gewoon nooit van gekomen. Er was indertijd wel even sprake van een blijvende hersenbeschadiging. Ik vermoed dat ze daar bij jullie gewoon weinig verstand hebben van de hersenpan van Aussies. Die zijn veel harder dan jullie Engelse watjes denken.’
Annie lachte. ‘Daar ben ik blij om.’ Ze mocht Keith McLaren wel. Tenminste, voor zover je dat kon zeggen over iemand die je alleen aan de telefoon had gesproken. Hij leek haar een leuk type om mee uit te gaan. Hij had ook ongeveer de juiste leeftijd voor haar. Bovendien was hij single. Ze vroeg zich af of hij knap was om te zien. Sydney was alleen wel heel ver weg. Toch was het leuk om erover te fantaseren. ‘Je zult je wel hebben afgevraagd waarom het was gebeurd,’ zei ze. ‘Waarom het jóú was overkomen?’
‘Er gaat bijna geen dag voorbij dat ik dat niet denk.’
‘Heb je er al een antwoord op gevonden?’
McLaren zweeg even voordat hij antwoordde: ‘Niemand heeft het indertijd letterlijk zo gezegd,’ zei hij, ‘misschien wel omdat ik in coma lag of daarvan herstelde, maar ik had sterk de indruk dat de politie zich heel goed kon vinden in de theorie dat ik iets te agressief had geprobeerd haar te versieren en dat ze uit noodweer had gehandeld.’
Dat verbaasde Annie niets. Ze gaf het niet graag toe, vooral niet nu ze McLaren had gesproken en hem wel bleek te mogen, maar dat was een van de eerste dingen die ook bij haar zouden zijn opgekomen. Ze wist niet of het kwam doordat ze vrouw was of politieagent, of allebei. ‘Suggereerden ze dat je haar had aangerand en geprobeerd te verkrachten?’
‘Niet met zoveel woorden, maar de boodschap was luid en duidelijk. Het enige wat me uit de gevangenis hield, waren de twee lijken die ze hadden gevonden en waarvoor ze geen verklaring hadden, én het feit dat ze er blijkbaar zomaar vandoor was gegaan.’
‘Had je haar ooit naakt gezien?’
‘Wat is dat nou weer voor vraag?’
‘Het kan belangrijk zijn.’
‘Nou, het antwoord is nee. Niet dat ik weet. Zoals ik al zei, weet ik niet meer wat er die dag in het bos precies is voorgevallen, en ik denk niet dat mijn geheugen nog veel beter wordt dan het nu is. Zij moest er niets van hebben. Ik heb haar één keer gekust, die keer op dat bankje vlak bij het standbeeld van Cook, maar daar bleef het ook bij.’
In dat geval, dacht Annie bij zichzelf, kon hij onmogelijk iets hebben geweten van de verwondingen op Kirstens borst – als zij het inderdaad was geweest – tot aan het moment dat ze samen in het bos waren en hij daar haar shirt had uit gekregen, wat hij zich echter niet meer kon herinneren. De droom duidde er echter op dat hij onbewust toch op de hoogte moest zijn van haar verwondingen. Hij had ongetwijfeld avances gemaakt, of misschien was het tot op zekere hoogte wel van hen allebei uitgegaan, maar toen had ze zich verzet en was ze in paniek geraakt. Kirsten wist toen natuurlijk al dat ze geen seks kon hebben, dus wat was er dan gaande geweest?
Als McLaren had ontdekt wie ze was, wat best mogelijk was, ook als ze haar uiterlijk had veranderd, en door haar vermomming heen had geprikt, waardoor hij een bedreiging vormde voor haar wraakplannen, kon ze hem dan koelbloedig het bos in hebben gelokt om hem uit de weg te werken? Kon het zijn dat ze hem had verleid en toen hij was afgeleid had geprobeerd hem om zeep te helpen? Met wat voor wezen had Annie eigenlijk te maken? Zodra ze het idee kreeg dat ze een soort band met Kirsten had, glipte dat verrekte mens weer buiten het bereik van haar begrip en medeleven.
‘Wat vind je zelf van de theorie van de politie?’ vroeg Annie.
‘Ik kan me er niet echt in vinden,’ zei McLaren. ‘Ik snap het best als jij het een beetje bizar vindt klinken, maar zo ben ik gewoon niet. Volgens mij zit dat niet in me. Misschien denk jij wel dat elke man zo is, maar ik weet het niet. Ik neem aan dat je in jouw werk alles al wel een keer bent tegengekomen, en jij bent een vrouw, maar ik niet. Ik kan echt niet geloven dat ik ooit zou proberen een vrouw aan te randen of te verkrachten.’
Annie was zelf ook ooit verkracht, maar ze geloofde inderdaad niet dat er in iedere man een potentiële verkrachter school. ‘Bedankt, Keith,’ zei ze. ‘Je hebt me echt enorm geholpen. Het is misschien een schrale troost, maar ik geloof ook niet dat jij zo iemand bent.’
‘Graag gedaan,’ zei Keith. ‘Als je ooit in Sydney bent, kom dan eens langs. Dan trakteer ik je op de lekkerste zeevruchten die je ooit hebt geproefd.’
Annie lachte. ‘Dat zal ik zeker doen,’ zei ze. ‘Pas goed op jezelf.’
Ze verbrak de verbinding en tuurde met de mok lauwe thee tegen haar huid gedrukt naar de zee. Sydney. Dat was nog eens een idee. Beelden van de Harbour Bridge en het Opera House die ze ooit op televisie had gezien, doken voor haar geestesoog op. De mist boven de zee verdampte al en steeg in dunne slierten op tot hij in de lucht verdween; de zon was feller en het was lastiger om er recht tegenin te kijken. Een groene vissersboot was onderweg naar de kust. Een paar minuten later ging haar telefoon opnieuw over.
Kevin Templeton woonde in een tweekamerflat in een verbouwde school vlak bij The Green, aan de andere kant van de rivier en niet ver van de plek waar profiler Jenny Fuller verbleef wanneer ze in de stad was. Naast het raam op de derde verdieping gaf een deur toegang tot een klein balkon met in weselijke richting een schitterend uitzicht op het park en de daarachter gelegen statige kasteelruïne die hoog op de heuvel boven alles uittorende. Aan de andere kant van The Green lag de wijk East Side, een smet op de aanblik van Eastvale, maar tevens een voortdurende bron van werkzaamheden voor Banks en de rest van het korps van het hoofdbureau van de westelijke divisie. De wijk werd vrijwel volledig aan het oog onttrokken door bomen, maar tussen de kale takken door kon je de rijen identieke vierkante huizen van rode baksteen zien liggen.
De flat was net een lege huls, vond Banks toen hij in de woonkamer stond, en een die weinig prijsgaf over zijn bewoner. De meubels waren modern, waarschijnlijk afkomstig van ikea of een vergelijkbare leverancier van platte dozen, en ongetwijfeld in een overijverige bui in één weekend in elkaar gezet met een inbussleutel, een sixpack goedkoop bier en een heleboel getier en gevloek.
Er stond een dab- radio, maar geen stereotoren of cd’s. Eén muur werd in beslag genomen door een breedbeeldtelevisie, met daarnaast een boekenkast vol dvd’s. Heel veel sport, zag Banks, een aantal recente Hollywoodfilms en een paar Amerikaanse televisieseries, zoals De Simpsons , 24 en csi . Er stonden ook wat boeken, voornamelijk beduimelde pockets van Ken Follett, Jack Higgins, Chris Ryan en Andy McNab, plus enkele titels over strafrecht en dikke Amerikaanse boekwerken over onderzoeksprocedures. Op de schoorsteenmantel waren geen ingelijste familiefoto’s te zien en de enige decoratie aan de muur was een goedkope ingelijste poster van Vertigo die, zo herinnerde Banks zich, een jaar eerder gratis was weggegeven bij een krant.
De badkamer met toilet gaf de gebruikelijke zaken prijs: shampoo, tandpasta, paracetamol, haargel, scheermes, scheercrème en dergelijke. Geen geneesmiddelen op recept. De handdoek die over de rand van het bad hing, was nog klam en op de zijkant en bodem van het bad en aan de tegels aan de muren hingen druppels vocht.
De vriezer in de keuken was leeg, op een bakje met ijsklontjes na, en in de koelkast vond Banks melk, eieren, kaas, HP Sauce, tomatenketchup, de resten van een Indiase afhaalmaaltijd en een Tupperware-bakje met spaghetti bolognese. Er stond ook een wijnrek vol wijnen van Tesco en Sainsbury – redelijk goede, merkte Banks op – en een tamelijk duur espressoapparaat.
De enige andere kamer was een kleine slaapkamer, ingericht met een tweepersoonsbed, een nachtkastje met een schemerlamp en een grote kledingkast vol kleren en schoenen. De pakken waren van goede kwaliteit. Geen Armani of Paul Smith, maar Banks zou ook achterdochtig zijn geworden als Templeton met zijn brigadiersalaris dergelijke dure kleding had bezeten. De enige foto in de flat stond op de toilettafel bij het raam. Er was een meisje op afgebeeld van een jaar of achttien, negentien misschien, met lang haar dat danste in de wind, één hand opgeheven om haar half dichtgeknepen ogen af te schermen tegen de zon, met een glimlach naar de camera, te midden van herfstbladeren die om haar heen dwarrelden. Banks had geen flauw idee wie ze was of waarom Templeton de foto in zijn slaapkamer had staan. Zijn vriendin misschien? Hij had nooit over zijn privéleven gesproken.
In de la van het nachtkastje lagen alleen wat muntgeld, condooms, pen en papier. Er stond een digitale wekker op die op zes uur was gezet.
Banks liep terug naar de woonkamer en ging achter Templetons bureau zitten. De laptop was met een wachtwoord beschermd en zou naar de technische dienst gaan voor onderzoek. Banks doorzocht de laden en ontdekte een stapel grote notitieblokken die helemaal waren volgeschreven met Templetons nette, kleine handschrift. Alle stukken tekst waren van een datum voorzien, net als een dagboek, maar Templeton had alleen maar geschreven over de zaken waaraan hij had meegewerkt. Banks sloeg het meest recente schrijfblok open en las wat Templeton over de vorige vrijdagavond had genoteerd:
00.00 u. De Maze ingegaan via ingang parkeerterrein. Slecht verlicht. Hoge gebouwen, vaak naar voren overhellend. Onmogelijk om het hele gebied in de gaten te houden. In de verte op het plein geluiden van pubs die dichtgaan. Niemand komt deze kant op. Geen voetstappen.
00.23 u. Een flard van The Streets, ‘Fit But You Know It’ gehoord, als van een auto die voorbijrijdt of een deur die open- en weer dichtgaat; dan is het geluid weer weg. Gedempte dance-muziek uit de Bar None. Weer gewacht. Weer niets. Toch weet ik zeker dat ik gelijk heb. Moordenaar zal opnieuw toeslaan en als dat een week later op dezelfde plek gebeurt, staan we mooi voor paal!
Samenvatting: Tot twee uur gebleven, maar er is niets gebeurd. Toen het een halfuur lang stil was in de stad en het duidelijk was dat moordenaar noch slachtoffer vannacht deze kant op zou komen, besloten de surveillance voor vanavond te beëindigen.
Banks’ vermoeden dat Templeton op eigen houtje de Maze in de gaten had gehouden, klopte dus. Gezien de moord op de jonge agent was dit niet meer dan een schrale troost, maar toch. Banks keek nog eenmaal de flat rond, deed de voordeur op slot en keerde met het notitieblok onder zijn arm terug naar het bureau.
Het was een lange rit naar Eastvale en Annie was er niet helemaal van overtuigd dat het ook de moeite waard was, maar wat Banks haar via de telefoon had verteld, intrigeerde en verontrustte haar. Ze was toch al niet van plan geweest om na Keith McLarens telefoontje weer in bed te kruipen, hoe moe ze zich ook voelde, en nu reed ze dus op zondagochtend in alle stilte zonder oponthoud over de kronkelende wegen tussen de heidevelden door. De zon had de mist inmiddels volledig verjaagd en het was een frisse, heldere lentedag.
Toen Annie rond halfelf het hoofdbureau van de westelijke divisie binnenwandelde, voelde ze onmiddellijk de gespannen, melancholieke sfeer. Ook als Banks het haar niet had verteld, had ze meteen geweten dat er een politieagent om het leven was gekomen. Het was een unieke sfeer die nergens mee te vergelijken was. De aanwezigen bogen zich verbeten over hun werk, iedereen had een kort lontje en er lag een dikke deken van schrik en woede over alles heen.
Banks zat in zijn kantoor een stapel papieren op zijn bureau door te bladeren en Winsome stond naast hem. Hij kwam overeind om Annie te begroeten en ze kon geen greintje vijandigheid bij hem ontdekken, hoewel ze die na hun laatste ontmoeting wellicht wel had verwacht. Daardoor voelde ze zich nog akeliger. Hij had alle recht om haar te haten. Winsome keek haar echter wel met een ijzige blik aan. Na een stug ‘Hallo’ verliet ze vrijwel onmiddellijk de kamer. Banks gebaarde dat Annie moest gaan zitten en belde om koffie te laten brengen.
‘Het spijt me dat ik je zo vroeg heb gebeld,’ zei hij. ‘Ik hoop dat je gisteravond niet wild bent gaan stappen in de stad.’
‘Hoe kom je daar nou bij?’ zei Annie.
‘Zomaar. Het was tenslotte zaterdagavond. Dan gaan mensen vaak uit. Misschien ben je juist wel thuisgebleven met je vriend.’
‘Welke vriend?’
‘Degene over wie je me laatst vertelde. Die jonge gozer.’
Annie liep rood aan. ‘O, die. Nou ja, ben jij weleens een avondje wild gaan stappen in Whitby?’
‘Heel vaak,’ zei Banks glimlachend.
‘Dan weet je beslist meer over de verborgen charmes van die plaats dan ik. Ik was trouwens allang wakker en aan het werk toen je belde.’ Ze zweeg even. ‘Ik vind het vreselijk van Kev. Ik mocht hem weliswaar niet, zoals je wel weet, maar wat ik ook van hem als man of als politieman vond, ik vind het echt heel erg wat er met hem is gebeurd.’
‘Hij was eigenlijk geen man,’ zei Banks. ‘Die arme donder was nog maar een jongen. Dat waren de meesten van ons blijkbaar vergeten.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Hij was koppig, onbezonnen en onvolwassen.’
Annie glimlachte mat. ‘Zijn die eigenschappen nu opeens alleen aan de jeugd voorbehouden?’
‘Je hebt helemaal gelijk,’ zei Banks. ‘Hoe dan ook, daar wilde ik het eigenlijk met je over hebben: over wat Kev is overkomen.’ Banks vertelde haar in het kort wat hij tot dusver te weten was gekomen – informatie die grotendeels afkomstig was uit de verklaring van ooggetuige Chelsea Pilton en verder gegevens die hij via agent Kerrigan, Stefan Nowak en dokter Burns bij elkaar had gegaard. ‘Je zult het toch met me eens zijn dat er overeenkomsten zijn met de moord op Lucy Payne?’
‘Grote god, jazeker. Dat wist ik allemaal niet.’ Ze bracht Banks op de hoogte van haar gesprekken met Sarah Bingham en Keith McLaren, en vertelde hem ook dat de naam van de geheimzinnige Kirsten Farrow steeds weer opdook. ‘Wat is er in vredesnaam allemaal aan de hand, Alan?’
‘Wist ik het maar,’ zei Banks. ‘Maar ik weet nu al dat ik het niet leuk ga vinden.’
‘Ik ook niet. Enig idee wie de onbekende vrouw is?’
‘Tja, het zou best die Kirsten kunnen zijn. Al iets gehoord over Maggie Forrest?’
‘Ja. Ginger heeft haar via haar uitgever opgespoord. Ze woont weer in Leeds. Ik was eigenlijk van plan vanmiddag bij haar langs te gaan. Waarom begin je nu over haar? Ze mag dan een uitstekend motief hebben gehad voor de moord op Lucy Payne, maar voor zover wij weten absoluut niet voor die op Templeton.’
‘Klopt,’ zei Banks. ‘Het kan best om twee verschillende moordenaars gaan. We zullen alle opties openhouden, maar net als jij vermoed ik dat het heel goed Kirsten Farrow kan zijn die haar uiterlijk helemaal heeft veranderd en om de een of andere reden is teruggekeerd. Dat wil zeggen: als het tenminste Maggie niet is. Ik heb alleen geen flauw idee hoe of waarom, of wie of waar ze nu is. Ik weet niet eens waar we moeten beginnen met zoeken. Ze is jaren geleden spoorloos verdwenen. Het is jammer dat die Australiër zich niet meer herinnert.’
‘Het enige wat ik kan bedenken,’ merkte Annie op, ‘is teruggaan naar degene die de informatie heeft laten uitlekken.’
‘Uitlekken?’
‘Ja. Dat was een van de eerste dingen waarmee we ons hebben beziggehouden toen we erachter kwamen dat Karen Drew eigenlijk Lucy Payne was: wie wist het? En hoe waren ze dat te weten gekomen?’
‘En?’
‘We zijn er nog steeds niet uit. Ons team heeft het personeel van Mapston Hall ondervraagd en de politie van Nottingham helpt ons daarginds met het ziekenhuis en het maatschappelijk werk. Maar het blijft lastig. Iedereen kan wel liegen en het gaat ons veel moeite kosten om het te bewijzen.’
‘Wat wij nodig hebben,’ zei Banks, ‘is een verband tussen een van de mensen die wisten dat Karen Lucy was én iemand die mogelijk Kirsten Farrow of Maggie Forrest ís of een van hen kent.’
‘Ja,’ zei Annie, ‘maar hoe komen we daar in vredesnaam aan? Stel dat we inderdaad iets vinden, hoe weten we dat dan? We weten niet eens waar we Kirsten moeten zoeken. Jezus, we weten niet eens zeker of zij wel degene is die achttien jaar geleden die mannen heeft vermoord.’
‘Maar jouw gevoel zegt van wel?’
‘Ja.’
‘Wat denk je dat er met haar is gebeurd?’
Annie dacht even na. Haar hersens werkten traag, maar ze riep het relaas van Les Ferris terug in haar herinnering en ook wat ze nadien had gehoord van Keith McLaren en Sarah Bingham, en ze probeerde haar gedachten tot een logisch geheel te ordenen. ‘Voor zover ik het kan reconstrueren,’ zei ze, ‘moet Kirsten er op de een of andere manier achter zijn gekomen wie de aanvaller was. Die informatie heeft ze alleen niet aan de politie doorgegeven. Ze is zelf achter hem aan gegaan om wraak te nemen en heeft hem uiteindelijk in Whitby gevonden – hoe, dat weet ik niet. Na een valse start met Jack Grimley, die echt pech heeft gehad, heeft ze hem vermoord.’
‘En de Australiër?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb het er met hem over gehad. Misschien stond hij wel op het punt te ontdekken wat er gaande was. Als hij had gehoord dat zij ook in Whitby was toen Grimley stierf en hij een verband tussen hen kon aantonen… Keith McLaren vertelde me dat het hem was opgevallen dat Kirsten in The Lucky Fisherman naar iemand anders zat te kijken – dit is iets wat hij zich pas sinds kort weer herinnert –, dus misschien dacht ze wel dat hij een risico voor haar vormde. Of anders…’
‘Ja?’
‘Nou ja, we weten dat hij in een bos even buiten Staithes is gevonden en dat hij in het gezelschap van een jonge vrouw was gezien. Laten we eens aannemen dat ze samen in het bos waren gaan wandelen, dat de zaken wat Kirsten betreft te ver gingen – vergeet niet dat ze niet alleen enorm was getraumatiseerd door wat haar was overkomen, maar ook nog eens ernstig verminkt – en dat ze hem daarom doodde, of dacht dat ze hem had gedood.’
‘Uit zelfverdediging, bedoel je?’
‘In haar ogen wel. In onze ogen misschien een tikje overdreven. Ik geloof echt niet dat Keith McLaren een verkrachter is.’
‘Oké,’ zei Banks. ‘Hoe ging het dan verder?’
‘Ik kan me geen voorstelling maken van hoe ze zich moet hebben gevoeld toen ze haar plan had uitgevoerd en Eastcote had vermoord, maar ze kon in elk geval niet haar oude leventje weer oppakken. Ze bleef een tijdje in de marge van haar oude wereldje hangen, sprak Sarah en haar ouders nog een paar keer, en deed misschien een tijdlang wel alsof alles normaal was, maar verdween een paar jaar later toch spoorloos. Je moet niet vergeten dat ze indertijd niet als serieuze verdachte werd beschouwd. Ze had een alibi en iedereen dacht dat zij helemaal niet kon weten dat Greg Eastcote haar had aangevallen. Dat werd later pas bekend, toen de politie zijn huis doorzocht. Inmiddels wordt ze nu pas voor het eerst als verdachte aangemerkt in maar liefst vier moordzaken, waarvan er twee achttien jaar ná de andere hebben plaatsgevonden. In de tussenliggende tijd kan er van alles zijn gebeurd. Het is onmogelijk te zeggen waar ze is geweest, wie ze is geworden en wat ze heeft gedaan.’
‘Wat weten we wél over haar?’ zei Banks. ‘Ze moet nu in elk geval een jaar of veertig zijn.’
‘Ja, zo ongeveer, want in 1988 was ze net afgestudeerd.’
‘Ze kan dus echt iedereen zijn, uit elke laag van de bevolking?’
‘Ja. Ze had natuurlijk wel een universitaire graad. Weliswaar in de Engelse literatuur, dus niet echt praktisch, maar toch… Uit alle verhalen die ik over haar heb gehoord blijkt dat ze erg intelligent was en een mooie toekomst voor zich had. We hebben dus te maken met een hoogopgeleide vrouw die hoogstwaarschijnlijk een goede baan heeft.’
‘Tenzij de gebeurtenissen uit haar verleden haar ambities volledig hebben ondermijnd, natuurlijk,’ wierp Banks tegen. ‘Maar je hebt wel gelijk. Als ze echt heeft gedaan wat wij denken dat ze heeft gedaan, is ze enorm gedreven, vastberaden en vindingrijk. Het beperkt de zoektocht in elk geval aanzienlijk. We kunnen de gegevens van de universiteit opvragen. We zijn dus op zoek naar een hoogopgeleide vrouw die op de een of andere manier kon weten dat Karen Drew Lucy Payne was.’
‘Julia Ford, Lucy’s advocaat, bijvoorbeeld. Ginger is vrijdagmiddag nogmaals met haar gaan praten en ze is er niet van overtuigd dat zij ons alles heeft verteld wat ze weet.’
‘Advocaten zijn meestal niet erg scheutig met informatie.’
‘Dat weet ik,’ zei Annie. ‘Maar volgens Ginger speelde er bij Julia Ford nog iets anders mee. Ik vertrouw blindelings op Gingers intuïtie.’
‘Misschien moet ik eens met mevrouw Ford gaan praten,’ zei Banks. ‘Het is alweer een tijd geleden dat wij voor het laatst de degens kruisten.’
‘Sarah Bingham is trouwens ook advocaat, maar zij zegt dat ze Kirsten al in geen jaren heeft gezien.’
‘Geloof je haar?’
‘Ik denk het wel,’ zei Annie.
‘Oké. Wat hebben we verder nog?’
‘Een arts?’ opperde Annie. ‘Misschien wel iemand in het ziekenhuis bij Nottingham waar Lucy verbleef. Of in Mapston Hall. Ze hebben daar hun eigen artsen en verpleegsters.’
‘Slim opgemerkt,’ zei Banks.
‘Er is alleen één ding dat me dwarszit,’ zei Annie. ‘Als we op het juiste spoor zitten, waarom heeft ze dan Templeton vermoord?’
‘Weer een vergissing?’ opperde Banks. ‘Ze dacht dat hij de moordenaar was die een nieuw slachtoffer besloop, terwijl hij haar juist wilde beschermen, net zoals ze achttien jaar geleden moet hebben gedacht dat Grimley haar aanvaller was. Het is een goede vraag. We moeten meer bewijzen zien te vinden om de moorden met elkaar in verband te brengen. Wie is jullie coördinator plaats delict?’
‘Liam McCullough.’
‘Een prima kerel,’ zei Banks. ‘Laat hem hierover contact opnemen met Stefan. Er moeten toch sporen zijn die met elkaar overeenkomen: haren, draadjes, bloed, de vorm van de wond. Alles wat een link kan vormen tussen Lucy Payne en Kev. Laten we ook eens kijken of we de pathologen zover kunnen krijgen dat ze met elkaar praten, zodra dokter Wallace klaar is met Kev.’
‘Oké,’ zei Annie. ‘Het is Les Ferris gelukt de haarmonsters uit de zaak-Greg Eastcote te pakken te krijgen, zodat we het haar van Kirsten kunnen vergelijken met de monsters die Liam en zijn team op de deken van Lucy Payne hebben aangetroffen. Hij zegt dat hij de analyse morgenochtend heeft ingeroosterd. Dat zou ons eens en voor altijd moeten kunnen vertellen of we met haar te maken hebben of niet. Als het inderdaad Kirsten is, moeten we ook zien te achterhalen waarom ze na al die tijd opnieuw heeft toegeslagen.’
‘Als we gelijk hebben wat betreft haar beweegredenen,’ zei Banks, ‘dan vermoed ik dat het komt doordat ze de afgelopen achttien jaar niet in de nabijheid van andere seksmoordenaars is geweest. Ik moet deze week toch weer terug naar Leeds. Als ik daar ben, zal ik ook meteen met Julia Ford gaan praten en kijken of ik iets uit haar kan loskrijgen. Ik zal ook de oude verslagen van de lijkschouwingen in de Kameleon-zaak doornemen die Phil Hartnell heeft laten klaarleggen. Ik moet het even naslaan, maar als ik me niet vergis waren de verwondingen die de Paynes op hun slachtoffers aanbrachten vergelijkbaar met de wonden die Kirstens aanvaller volgens jou bij haar heeft veroorzaakt. Ik weet dat het niet dezelfde moordenaar kan zijn – Terence Payne is dood en die Greg Eastcote zit vermoedelijk achter die moorden van achttien jaar geleden –, maar misschien heeft de gelijkenis haar weer tot actie aangezet.’
‘Hoe kon Kirsten dan weten dat de Paynes hun slachtoffers op die manier verwondden?’ vroeg Annie.
‘Er zijn indertijd heel wat artikelen in kranten en tijdschriften gepubliceerd, en ook later nog, nadat Lucy was vrijgelaten. De pers bracht lezers onmiddellijk in herinnering wat voor wezen ons juridische systeem onder hen had losgelaten, of ze nu kon lopen of niet. Kirsten Farrow zit ook fysiek onder de littekens, vergeet dat niet; daar hebben we misschien ook iets aan.’
‘Ik zie niet in hoe,’ zei Annie. ‘We kunnen moeilijk aan iedere vrouw die in verband staat met deze zaak vragen om zich vanboven helemaal uit te kleden.’
‘Wat heel jammer is,’ zei Banks, ‘maar je hebt natuurlijk wel gelijk.’
Annie rolde met haar ogen.
‘Goed,’ vervolgde Banks, ‘voorlopig hebben we meer dan genoeg om mee aan de slag te gaan. Laten we verder praten zodra jij Maggie Forrest hebt gesproken.’
Annie stond op. ‘Lijkt me een goed plan.’ Bij de deur bleef ze even staan. ‘Alan?’
‘Ja.’
‘Het is fijn om weer met je samen te werken.’
De rest van Banks’ zondag vloog om in een maalstroom van vergaderingen en gesprekken, die echter geen van alle een nieuw licht wierpen op de moord op Hayley Daniels of Kevin Templeton – die blijkbaar om verschillende redenen door verschillende mensen op dezelfde plek om het leven waren gebracht.
Templetons ouders kwamen uit Salford om het lichaam van hun zoon te identificeren en Banks sprak heel even met hen in het mortuarium. Gezien de omstandigheden was dat wel zo beleefd. Het leek hem een goed idee om hun te laten geloven dat hun zoon tijdens de uitoefening van zijn functie was gedood en niet omdat hij op eigen initiatief had gehandeld. Templetons moeder barstte in tranen uit en vertelde dat ze als ouders waren tekortgeschoten, en dat alles terug te voeren was op het feit dat zijn zus op haar zeventiende van huis was weggelopen, hoewel ze bezwoer dat ze daar eigenlijk niets aan hadden kunnen doen, omdat ze onmogelijk een meisje in hun godvrezende huis konden laten wonen dat met Jan en alleman het bed in dook, zoals zij had gedaan. Ze hadden later geprobeerd haar op te sporen, legde de vader uit, en haar zelfs als vermist opgegeven bij de politie, maar zonder succes. Nu waren ze dus ook hun zoon kwijt.
Banks dacht nu te weten van wie de foto op Templetons nachtkastje was en waarom Kev soms zo hardvochtig was geweest tegen de gezinnen die hij had ondervraagd. Jezus, dacht hij bij zichzelf, wat torsen mensen toch een geheimen en zware last met zich mee.
Hij wilde weer met Stuart Kinsey gaan praten over de flard muziek die hij in de Maze had gehoord op de avond waarop Hayley was vermoord. Templeton had in zijn aantekeningen geschreven dat hij iets vergelijkbaars had gehoord en Banks had een idee dat hij wilde toetsen.
Het gevolg van dit alles was dat hij pas na zessen met een schok tot de ontdekking kwam dat hij Sophia niet had gebeld over hun geplande wandeling. Het was niet zo dat hij in de loop van de dag niet vaak aan haar had gedacht – in feite was ze juist zeer nadrukkelijk en regelmatig in zijn gedachten aanwezig geweest voor iemand die hij pas kort kende – maar door de tijdsdruk en de gebeurtenissen was het hem helemaal ontschoten dat hij haar moest bellen. Het was te laat om nog te gaan wandelen, besefte hij, terwijl hij zijn hand naar de telefoon uitstak, maar het minst wat hij kon doen was zijn verontschuldigingen aanbieden. Hij toetste het nummer in dat ze hem had gegeven. Nadat de telefoon vier keer was overgegaan, klonk haar stem aan de andere kant.
‘Sophia? Met Alan. Alan Banks.’
‘O, Alan. Bedankt voor het bellen. Ik heb op het journaal gehoord wat er gisteravond is gebeurd. Ik dacht dat je het wel druk zou hebben.’
‘Het spijt me van de wandeling,’ zei Banks.
‘Ach, een ander keertje misschien.’
‘Je gaat dinsdag toch naar huis?’
‘Jawel, maar ik kom nog weleens terug, hoor.’
‘Zeg,’ zei Banks, ‘ook onder deze omstandigheden zal ik toch iets moeten eten. Ik heb de hele dag nog niets gehad, behalve een paar Fig Newtons. In Castle Hill zit een leuke bistro, Café de Provence. Heb je zin om in plaats van te wandelen daar misschien iets met me te gaan eten?’
Ze aarzelde heel even. Toen zei ze: ‘Ja. Dat klinkt goed. Graag. Als je tenminste zeker weet dat je weg kunt.’
Banks voelde een opgewonden spanning op zijn borst. ‘Ik weet het zeker. Ik kan misschien niet heel lang blijven, maar het is beter dan niets.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Een uur of zeven dan maar? Of is dat te vroeg?’
‘Zeven uur is prima.’
‘Zal ik je komen ophalen?’
‘Ik loop wel. Zo ver is het niet.’
‘Oké. Dan zie ik je daar. Zeven uur.’
‘Goed.’
Toen Banks de hoorn neerlegde, was zijn hand klam en zijn hart bonkte als een bezetene. Doe niet zo raar, sprak hij zichzelf streng toe. Hij stond op en pakte zijn jas.
Maggie Forrest was dus weer teruggekeerd naar Engeland, waar ze werkte als illustrator van kinderboeken, en ze woonde nota bene ook weer in Leeds. Ze had drie jaar in Toronto doorgebracht, maar was daarna teruggekomen, had een flat in onderhuur gezocht aan de rand van het kanaal en had haar oude vak weer opgepakt.
Granary Wharf was aan het eind van de jaren tachtig ontstaan in een gebied vol vervallen pakhuizen aan de rivier de Aire en het Leeds-Liverpool-kanaal achter het City Station, en was nu een welvarende wijk met zijn eigen winkels, markt, appartementen, restaurants, uitgaansgelegenheden en een geplaveide wandelroute langs het kanaal. Toen Annie op zondagmiddag op het parkeerterrein vlak bij het kanaal arriveerde, was het er heel rustig. Maggie Forrest bleek in een appartement op de derde verdieping te wonen. Ze hadden elkaar tijdens de Kameleon-zaak heel kort ontmoet, maar zo te zien herkende Maggie haar niet. Annie liet haar politiepas zien en Maggie gebaarde dat ze binnen kon komen.
De flat was ruim en ingericht met felle, warme tinten oranje en geel. Door een reusachtig dakraam kwam heel veel licht naar binnen, wat waarschijnlijk goed van pas kwam bij Maggies werk, vermoedde Annie.
‘Waarover gaat het precies?’ vroeg Maggie, nadat Annie op de uit crèmekleurige losse zitelementen bestaande bank was gaan zitten. Maggie zat met over elkaar geslagen benen in een ruime leunstoel met armleuningen tegenover haar. Het raam keek uit op het bouwterrein aan de achterkant van het Yorkshire Post -gebouw, waar nog meer flatgebouwen verrezen. Bij nadere bestudering bleek Maggie Forrest in elk geval de tengere, ondervoed uitziende bouw te hebben die Chelsea Pilton bij de moordenaar had opgemerkt en die Mel Danvers van Mapston Hall bij Mary was opgevallen. Haar neus was iets te lang en haar kin vrij spits, maar afgezien daarvan was ze een mooie vrouw. Haar haren waren kortgeknipt en doorschoten met grijs. Er lag echter een opgejaagde, onrustige blik in haar ogen. Annie vroeg zich af of iemand – Mel, Chelsea – haar bij een spiegelconfrontatie zou herkennen.
‘Een mooie flat,’ zei Annie. ‘Hoe lang woon je hier al?’
‘Anderhalf jaar,’ antwoordde Maggie.
‘Kom je nooit meer bij je vrienden in The Hill – Ruth en Charles Everett? Zo ver is het hier niet vandaan. Ze weten niet eens dat je weer in de stad bent.’
Maggie wendde haar blik af. ‘Ik heb hen verwaarloosd,’ zei ze. ‘Ze zijn heel lief voor me geweest.’
‘Of Claire Toth? Die mist je.’
‘Ze haat me. Ik heb haar in de steek gelaten.’
‘Ze heeft hulp nodig, Maggie. Ze is inmiddels volwassen, maar door wat haar vriendin is overkomen, heeft ze nu heel veel problemen. Jouw hulp kan erg belangrijk voor haar zijn.’
‘Ik ben verdomme geen psychiater. Denkt u niet dat ik al voldoende schade heb aangericht? Dat deel van mijn leven is voorbij. Ik kan daar niet naar terug.’
‘Waarom ga je dan niet verder weg wonen? Ergens anders met een schone lei beginnen?’
‘Omdat ik hiervandaan kom. Ik wil dicht bij mijn wortels blijven. Dit is er ver genoeg vandaan.’ Ze gebaarde naar het raam. ‘Het zou een nieuwbouwwijk in elke willekeurige stad kunnen zijn.’
Dat was waar, bedacht Annie. ‘Ben je getrouwd?’ vroeg ze.
‘Nee. Niet dat het u iets aangaat, trouwens,’ antwoordde Maggie. ‘Ik heb evenmin een vriend. Er is geen man in mijn leven. Ik ben redelijk gelukkig.’
‘Mooi,’ zei Annie. Misschien kon zijzelf ook wel gelukkig worden zonder een man in haar leven. Mét een man in haar leven was ze in elk geval zelden gelukkig geweest. Aan de andere kant was ze misschien wel gedoemd haar oude fouten telkens te herhalen.
Maggie bood haar geen thee of koffie aan en Annie had enorme dorst. Ze zou straks wel iets gaan drinken in een van de cafeetjes in het centrum. ‘Heb je een auto?’ vroeg ze.
‘Ja. Een rode Mégane. Wat heb ik nu weer gedaan?’
‘Daar probeer ik nu juist achter te komen,’ zei Annie. ‘Waar was je afgelopen zondagochtend? Dat was 18 maart – Moederdag.’
‘Hier, natuurlijk. Waar zou ik anders zijn geweest?’
‘In de omgeving van Whitby misschien? Ben je daar weleens geweest?’
‘Een paar keer, ja, maar afgelopen zondagochtend niet.’
‘Ben je bekend met een gebouw dat Mapston Hall heet?’
‘Ik ken het van het nieuws,’ zei Maggie. ‘Dit gaat dus over Lucy Payne. Ik had het kunnen weten.’
‘Ik had eigenlijk ook wel verwacht dat je het wist,’ zei Annie. ‘Ja, het gaat inderdaad over Lucy Payne.’
‘Denkt u soms dat ik haar heb vermoord?’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Maar u denkt het wel?’
‘Héb je haar dan vermoord?’
‘Nee. Ik was hier. Dat zei ik net al.’
‘Alleen?’
‘Ja. Alleen. Ik ben altijd alleen. Dat vind ik het prettigst. Wanneer je alleen bent, kun je niemand kwetsen en kan niemand jou kwetsen.’
‘Behalve jijzelf.’
‘Dat telt niet.’
Een dieseltrein reed toeterend het City Station binnen. ‘Je kunt dus op geen enkele manier aantonen dat je hier was?’ vroeg Annie.
‘Ik heb er nooit bij stilgestaan dat het nodig zou zijn.’
‘Wat heb je gedaan?’
‘Dat weet ik niet meer.’
‘Het is pas een week geleden,’ zei Annie. ‘Denk even goed na. Ben je niet bij je moeder op visite geweest?’
‘Mijn moeder is dood. Ik heb waarschijnlijk de krant zitten lezen. Dat doe ik meestal op zondagochtend. Als het lekker weer is, ga ik soms ook wel naar dat café waar altijd tafeltjes buiten staan, maar die ochtend was het winderig en koud.’
‘Dat herinner je je dus nog wel?’ zei Annie.
‘Dat was de reden dat ik binnen ben gebleven en de krant heb zitten lezen.’
‘Zegt de naam Karen Drew je iets?’
Maggie keek verbaasd. ‘Nee,’ zei ze. ‘Nooit gehoord.’
‘Grappig,’ zei Annie. ‘Het stond anders in alle kranten toen ze dat verhaal over Lucy Payne eenmaal hadden gevonden. Het was de naam die ze de laatste jaren gebruikte.’
‘Dat wist ik niet. Het is me blijkbaar ontgaan.’
‘Wat voel je nu voor Lucy?’
‘Ze is de vrouw die heeft geprobeerd me te vermoorden. Toen het moment was aangebroken om haar voor het gerecht te slepen, vertelden jullie me dat het OM niet eens de moeite zou nemen om haar aan te klagen. Hoe denkt u nou dat ik me voel?’
‘Rancuneus?’
‘Onder andere. Lucy Payne maakte misbruik van mijn vertrouwen en mijn hulp toen ze die nodig had, en daarna heeft ze me niet alleen bedrogen, maar wilde ze me ook nog vermoorden; als de politie toen niet was gearriveerd, had ze dat gedaan ook, daarvan ben ik overtuigd. Hoe denkt u dus dat ik me voel?’
‘Boos genoeg om haar te doden?’
‘Ja. Alleen heb ik dat niet gedaan. Om te beginnen wist ik niet eens waar ze was.’
‘Ken je Julia Ford?’
‘Ik heb haar weleens ontmoet. Ze was Lucy’s advocaat.’
‘Heb je contact met haar gehouden?’
‘Ik schakel haar kantoor in wanneer ik met een juridisch probleem zit, wat overigens niet vaak is. Wilt u soms ook nog weten of we samen golf spelen of gaan stappen in nachtclubs? Dan is het antwoord nee. Ik heb trouwens ook geen behoefte aan een strafpleiter. Ik heb meestal te maken met Constance Wells. We kunnen het redelijk goed samen vinden. Ze heeft me geholpen met deze flat te vinden.’
Logisch, dacht Annie bij zichzelf, en ze dacht terug aan de ingelijste illustratie aan de muur in het kantoor van Constance Wells. Dat was er ongetwijfeld een van Maggie. ‘Je hebt haar die tekening uit Hans en Grietje gegeven.’ Maggie keek verrast op. ‘Ja. Hebt u die gezien?’
‘Ik was vorige week bij haar op kantoor. Erg mooi.’
‘U hoeft niet zo neerbuigend tegen me te doen.’
‘Dat doe ik niet. Ik meen het echt.’
Maggie maakte een afwerend gebaar met haar schouders.
‘Waar was je gisteravond rond middernacht?’
‘Toen was ik net thuis van een reis naar Londen. Ik had op vrijdagmiddag een afspraak met mijn uitgever en ik ben er tot zaterdag gebleven om wat te winkelen. Langer hou ik het tegenwoordig in Londen niet uit.’
‘Waar logeerde je?’
‘Hazlitt’s in Frith Street. Mijn uitgever boekt daar altijd een kamer voor me. Het ligt erg gunstig.’
‘Kunnen zij dat bevestigen?’
‘Natuurlijk.’
Goed, dacht Annie bij zichzelf, en ze stond op. Het was een gok geweest, maar als haar alibi klopte, was het erg onwaarschijnlijk dat Maggie Forrest Kevin Templeton had vermoord. Wat Lucy Payne betreft stond Maggie echter nog steeds hoog op de lijst. Bovendien had ze daar ook geen alibi voor.
Banks arriveerde als eerste bij de bistro, en het was er niet echt druk. Marcel, de authentieke Franse ober, heette hem dan ook uitbundig welkom en gaf hem een rustig, afgezonderd tafeltje, compleet met witlinnen tafelkleed en een roos met een lange steel in een glazen vaas. Hij hoopte maar dat het niet te overdreven was en dat Sophia niet zou denken dat hij probeerde indruk op haar te maken. Hij had totaal geen verwachtingen van het etentje, maar keek er gewoon naar uit om te dineren met een beeldschone, intelligente vrouw. Hij kon zich niet heugen wanneer dat voor het laatst was gebeurd.
Sophia was precies op tijd. Banks volgde haar met zijn ogen toen ze haar jas aan Marcel overhandigde en glimlachend met haar blik op zijn gezicht gericht naar het tafeltje liep. Ze had een designspijkerbroek aan en een soort wikkelhemd dat onder op haar rug zat vastgeknoopt. Vrouwen waren er goed in dingen op hun rug te doen, had Banks door de jaren heen gemerkt; dat kwam natuurlijk doordat ze zo vaak zaken moesten vastmaken als paardenstaarten, beha’s, wikkelkleding en lastige kettingsluitinkjes.
Sophia bewoog zich elegant en met lome gratie in zijn richting en liet zich heel natuurlijk in een aangename houding op haar stoel glijden. Haar haar was ook deze keer losjes onder in haar lange nek samengebonden, en een paar losse plukken krulden over haar wangen en voorhoofd. Haar ogen waren echt zo donker als hij zich herinnerde en glansden als lavaglas in het kaarslicht. Ze had geen lippenstift op, maar haar lippen hadden een natuurlijke kleur die prachtig afstak tegen haar smetteloze olijfkleurige huid.
‘Ik ben blij dat je bent gekomen,’ zei Banks.
‘Ik ook. Ik begreep al dat er van onze wandeling geen sprake kon zijn toen ik het nieuws hoorde. Moet je jezelf nou toch eens zien. Ik durf te wedden dat je amper hebt geslapen.’
‘Helemaal niet zelfs,’ zei Banks. Terwijl hij dat zei, drong het tot hem door dat hij sinds zijn ontmoeting met Sophia van de vorige avond niet alleen niet had geslapen of gegeten, maar ook niet eens thuis was geweest en dus nog steeds dezelfde kleding droeg die hij ook naar het etentje bij Harriet aan had gehad. Hij moest toch eens overwegen om een set reservekleding op het bureau te hangen. Het was gênant, maar Sophia was blijkbaar een dame en zei er niets over. Ze bekeken het menu en bespraken enkele gerechten – Sophia bleek een echte kokkin en fan van eten te zijn – en Banks bestelde een fles goede rode tafelwijn.
‘Het is dus Sophia?’ vroeg Banks, nadat ze hun bestelling hadden doorgegeven – steak met friet voor hem en zeebaars voor Sophia, met vooraf een salade van stilton, peer en walnoten.
‘Sophia Katerina Weaver.’
‘Niet Sophie?’
‘Nee.’
‘Kate?’
‘Nooit.’
‘Sophia dus.’
‘Zolang je me maar geen “sugar” noemt.’
‘Pardon?’
Ze glimlachte. ‘Dat komt uit een lied. Thea Gilmore. Een tikje ondeugend, als ik heel eerlijk ben.’
‘Ik ken haar wel,’ zei Banks. ‘Ze zingt een oud nummer van The Beatles op een van die gratis cd’s bij Mojo. Ik vond het zo goed dat ik een cd heb gekocht met andere covers die ze had opgenomen.’
‘ Loft Music ,’ zei Sophia. ‘Die is inderdaad goed, maar je zou ook eens naar haar eigen nummers moeten luisteren.’
‘Dat zal ik zeker doen. Werk je in de muziekindustrie?’
‘Nee, ik ben producent bij de bbc . Ik maak kunstprogramma’s voor de radio, dus ik ben wel af en toe betrokken bij muziekspecials. Ik heb laatst een serie gedaan over John Peel en ik heb ook een paar programma’s gemaakt met Bob Harris.’
‘Bob Harris van de Old Grey Whistle Test ?’
‘De enige echte. Hij heeft me op zijn verjaardagsfeestje aan Thea voorgesteld.’
‘Ik ben onder de indruk.’
‘Dat zou je zeker zijn geweest. Robert Plant was er ook. Maar jouw zoon heb ik nooit ontmoet.’
‘Aha, ik heb je door. Je maakt me het hof om via mij bij mijn zoon te kunnen komen. Dat proberen ze allemaal. Het gaat je niet lukken, hoor.’
Sophia lachte en haar gezicht ontspande. ‘Ik zou dit niet direct hofmakerij willen noemen.’
‘Je snapt best wat ik bedoel.’ Banks voelde dat hij bloosde.
‘Klopt. Die Brian van jou heeft anders wel ongelooflijk veel succes. Een leuke vent om te zien ook. Je zult wel trots op hem zijn.’
‘Dat ben ik zeker. Het heeft wel even geduurd voordat ik aan het idee gewend was. Of hij ook leuk is om te zien kan ik niet beoordelen – je had hem eens moeten zien toen hij nog een knorrige, puisterige puber was –, maar het valt niet mee wanneer je zoon besluit zijn studie eraan te geven en bij een rockband te gaan.’
‘Dat geloof ik graag,’ zei Sophia.
‘Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik het vraag,’ zei Banks, ‘maar waarom was je gisteravond eigenlijk bij Harriets etentje? Als ik heel eerlijk ben, lijkt het me nu niet bepaald jouw wereldje.’
‘Dat was het ook niet. Eigenlijk was ik niet eens van plan om te gaan.’
‘Waarom ben je dan toch gekomen?’
‘Ik wilde de kans niet laten lopen om kennis te maken met de beste agent van Eastvale.’
‘Nu even serieus.’
‘Ik bén serieus! Ik had door de jaren heen zoveel over je gehoord. Het klinkt misschien dwaas, maar ik heb het idee dat ik je al vanaf die eerste ontmoeting ken. Toen tante Harriet vertelde dat ze jou ook voor het dineetje zou uitnodigen, zei ik dat ik mijn best zou doen om te komen. Ik was echt niet van plan te gaan. Daarom was ik ook zo laat. Ik bedacht pas nadat het al was begonnen dat ik me later voor mijn kop zou slaan als ik de kans niet met beide handen aangreep. Het had natuurlijk een ontzettend saaie bedoening kunnen zijn, maar…’
‘Maar?’
‘Dat was het niet.’ Ze glimlachte. ‘Trouwens, jij hebt er blijkbaar zo van genoten dat je niet eens andere kleren hebt aangetrokken. Ik moet toegeven dat het de eerste keer is dat ik uitga met een man die twee avonden op rij dezelfde kleding draagt.’
Dus toch geen echte dame. Daar hield Banks wel van. Hij glimlachte ook en toen moesten ze allebei lachen.
Hun voorgerecht werd gebracht en ze begonnen te eten. Banks bedacht spijtig dat hij beter een hamburger met friet naar binnen had kunnen proppen in plaats van de verfijnde, smaakvol opgemaakte salade, maar hij probeerde niet te laten merken dat hij honger had. De steak met friet zou wel meer vullen. Sophia at met kleine hapjes en leek zo lang mogelijk van elke mondvol te genieten. Tijdens het eten praatten ze over muziek, Londen, wandelingen op het platteland – alles behalve moord –, en Banks kwam erachter dat ze in een klein huis in Chelsea woonde, getrouwd was geweest met een succesvolle platenproducent, maar nu gescheiden was en geen kinderen had, dat ze haar werk heerlijk vond en wanneer ze maar wilde gebruik kon maken van haar vaders flat in Eastvale.
Ze was half Grieks, half Engels. Banks herinnerde zich dat Harriet een broer had die in de diplomatieke dienst werkzaam was, ongetwijfeld Sophia’s vader. Hij had haar moeder leren kennen toen hij in Athene gestationeerd was, waar ze in haar vaders taveerne werkte. Tegen alle wijze adviezen in trouwden ze en onlangs hadden ze hun robijnen bruiloft gevierd. Op dat moment zaten ze in Griekenland.
Sophia was in haar jeugd vaak verhuisd en was nooit lang genoeg op één school of in één stad gebleven om vrienden te kunnen maken, dus koesterde ze de vrienden die ze wel had. Via haar werk ontmoette ze veel interessante mensen uit diverse kunstrichtingen – literatuur, muziek, beeldende kunst, film – en ze bezocht vaak concerten, tentoonstellingen en festivals.
Banks vond haar leven erg vermoeiend klinken, een echte sociale draaikolk. Hij had zelf eenvoudigweg geen tijd voor dergelijke dingen. Zijn werk nam vrijwel al zijn tijd in beslag en de uurtjes die hij overhield, gebruikte hij om te ontspannen met muziek of een dvd en een glas wijn. Wanneer hij de kans kreeg, bezocht hij de Opera North, bij mooi weer maakte hij graag lange wandelingen door de heuvels, en wanneer er een folkavond werd gehouden in de buurtpub in Helmthorpe, bezocht hij die meestal ook, hoewel de laatste tijd iets minder vaak nu Penny Cartwright, de plaatselijke femme fatale, hem had afgewezen.
De avond schreed voort en toen ze hun wijnglazen nog eens bijvulden, werd Banks overvallen door hetzelfde gevoel dat hij ook had gehad in het schijnsel van de straatlantaarn aan het eind van Harriets tuinpad: alsof de verlichte kring van licht waarin zij zaten de enige plek op aarde was die echt bestond en alles wat erbuiten viel net zo onwerkelijk was als schaduw. Die illusie werd ruw verstoord toen Marcel de rekening kwam brengen. Ondanks Sophia’s tegenwerpingen betaalde Banks en toen stonden ze opnieuw buiten op straat afscheid te nemen. Banks moest terug naar het bureau om te zien of er vooruitgang was geboekt. Hij vond dat hij ontzettend veel geluk had gehad dat zijn pieper en gsm tijdens het eten geen van beide waren afgegaan.
Sophia bedankte hem voor het etentje en ze bogen zich naar elkaar toe voor die onhandige wangzoenen die tegenwoordig zo populair waren, maar voordat Banks goed en wel in de gaten had wat er gebeurde, raakten hun lippen elkaar in een echte kus, die lang en zoet was. Toen het voorbij was, vertrokken ze in tegengestelde richting. Banks liep langs de heuvelhelling omlaag naar het bureau, maar toen hij besefte dat hij niet met Sophia had afgesproken om elkaar nogmaals te zien, draaide hij zich na tien stappen om. Op vrijwel precies hetzelfde moment keek ook Sophia om en ze glimlachten naar elkaar. Wat gek, dacht Banks bij zichzelf. Hij keek nóóit om, en hij durfde te wedden dat datzelfde voor Sophia ook gold.