Proloog
‘Ik ben bang dat ik slecht nieuws heb.’
Hayley Long, die net twee weken eerder haar eenenvijftigste verjaardag had gevierd, hoorde de woorden van haar dokter alsof ze door een lange stalen buis kwamen.
Ik ben bang dat ik slecht nieuws heb…
Heel even vroeg ze zich af hoeveel duizenden mensen dat dagelijks van hun dokter hoorden. Hoeveel patiënten elk uur, misschien zelfs elke minuut, door die woorden opeens met gierende banden een scherpe bocht in hun leven moesten nemen.
Ik ben bang…
Stephen Bibby, afgestudeerd aan de medische faculteit van Emory, was haar huisarts sinds ze een jaar of twintig geleden een longontsteking had gehad. Hij was een man die Hayleys respect genoot, al was het alleen maar omdat Bibby zijn beperkingen kende en nooit aarzelde even een specialist te bellen voor een second opinion.
Hayley voelde een golf van misselijkheid opkomen en dacht even dat ze zich zou moeten verontschuldigen omdat ze zich niet lekker voelde, nog voordat ze precies wist wat er precies aan de hand was. Ze deed een volslagen nutteloze poging diep adem te halen om zichzelf gerust te stellen en probeerde onverschillig te kijken.
‘Is het kanker?’
Hayley hoorde zichzelf het woord uitspreken, maar kon niet geloven dat ze het echt had gezegd. Haar gedachten wilden niet stoppen.
Kanker… Hoe kon dat nou… O god, nee toch.
Het aanvankelijke symptoom had niet meer om het: lijf dan wat vervelende buikpijn met gasvorming. Ze had bijna verzuimd het aan haar persoonlijk assistent te melden. Hij was degene die haar zover had gekregen Bibby te bellen. Het was zijn schuld.
De MRI die Bibby had aangevraagd betrof haar buikholte.
Kanker.
De duizeligheid en de misselijkheid werden erger.
David kon helemaal niet tegen ziekte, niet bij zichzelf en niet bij anderen, maar op een goed moment zou ze het hem moeten vertellen. Maar nu nog niet. Niet voordat ze alle gegevens had. Hij deed mee aan een race rond de wereld met zijn boot, de droom van zijn leven. Zijn eerste vrouw had hij verloren aan de gevolgen van een hersenbloeding en hij had ruim tien jaar gewacht voordat hij hertrouwd was.
En nu dit.
Ze zou het hem binnenkort moeten vertellen, maar nu nog niet.
Bibby, een keurige kerel uit het Zuiden, van begin zestig, keek naar de deur alsof hij hoopte dat een andere dokter de praktijk zou binnenkomen om het van hem over te nemen.
‘Ik vroeg: is het kanker?’
De dokter beet op zijn lip en knikte.
‘Is het nog te opereren?’ vroeg ze.
Kom op, Stephen! Help me hieruit!
‘Ik… ik weet het niet. Het lijkt in je alvleesklier te zijn begonnen. Dat is het orgaan dat…’
‘Ik weet wat de alvleesklier is. Ik heb Jimmy Carter elke keer als ik die vervloekte tv aanzette over alvleesklierkanker horen praten. Heeft het zich uitgezaaid?’
‘Het… het líjkt een paar plaatsen in je lever te hebben aangetast.’
Bibby wekte zijn computer met een muisklik tot leven en draaide het beeldscherm zodat Hayley het kon zien. Een kind kon die kanker op de MRI ontdekken: een smerige witte massa, pal midden in haar buik. Pal middenin.
Laat dit alsjeblieft een droom zijn. Laat dit verdomme een droom zijn.
Hayley wreef haar ogen uit alsof ze haar ongeloof probeerde weg te vagen. Met haar vijftigste had ze alles gekregen wat ze ooit had gewild: een huwelijk met een fantastische, zorgzame man, stiefkinderen die haar behandelden alsof ze hun natuurlijke moeder was, meer geld en invloed dan waarvan de meeste mensen konden dromen en uitzicht op een leven waarin alles oké was.
En nu dit.
Alvleesklierkanker… niet te opereren… God, laat het niet waar zijn, dacht Hayley Long wanhopig. Laat het een droom zijn… Laat het alleen maar een nachtmerrie zijn.