43

In de Do Mori

Toen Salvatore Navarro naar de Cantina Do Mori toog om een opdracht te bespreken, en degene die hem begroette hem in het Frans aansprak, en niet in het Venetiaans, was hij niet verrast, maar wel erg bang. Hij was niet verrast omdat de Tien hem hadden gezegd dat dit zou kunnen gebeuren. Het enige waaraan hij kon denken was het lichaam van Corradino Manin, dat voorover in het koude water van het kanaal viel met een glazen mes in zijn rug en zijn kleren die het water opzogen en hem omlaagtrokken naar de hel. Salvatore had zich onmiddellijk omgedraaid en was weggelopen, zonder de Fransman ook maar aan te horen. In zijn haast gooide hij een tafel om, alsof iedere seconde die hij langer in aanwezigheid van de man doorbracht hem nog meer zou compromitteren.

In het halfduister zoog Salvatore de lucht op en rende over de Calle dei Mori naar de kanaaloever. Daar bleef hij wachten, doodsbang dat hij voetstappen achter zich aan zou horen komen, tot hij tot zijn opluchting de bekende klaaglijke roep ‘Gondola, gondola, gondola’ hoorde. Hij hield de gondelier aan. Pas toen hij achteroverleunde in de fluwelen kussens en de bootsman had gevraagd hem naar het paleis van de doge te brengen, begon hij te trillen.

Nog steeds in de Do Mori haalde Duparcmieur zijn schouders op en nipte rustig van zijn wijn. Salvatore kon dan niet worden overgehaald, en hij was Corradino op een spectaculaire manier kwijtgeraakt, maar binnenkort zou er wel iemand anders zwichten voor het goud van de koning. Hij wierp een blik op zijn bokaal en maakte een snelle berekening: ja, hij had nog tijd om zijn wijn op te drinken en een veilig heenkomen te zoeken voordat Salvatore hem bij de Tien had aangegeven en ze naar hem op zoek zouden gaan. Hij nam een lange teug. De wijn smaakte hier werkelijk voortreffelijk.