20
•
De ogen van de ouden
Leonora stond voor de Ca’ Foscari-universiteit in het centrum van Venetië. Ze had een afspraak met dottore Padovani, de enige schakel in deze stad met haar familie, met haar verleden.
De vorige avond was ze radeloos en overstuur thuisgekomen, na de scène in de fonderia, nog steeds misselijk nadat ze van Murano was vertrokken. Zelfs de verwelkomende lichtjes van het San Marco-plein hadden haar niet weten te troosten. Ze stapte van de boot bij Zattere en wachtte, zoals altijd, op de vaporetto nummer 1 die haar over het Canal Grande naar de Campo Manin zou brengen. Toen de vaporetto ronkend tot stilstand kwam en de dekknecht de boot behendig vastlegde, dacht ze voor het eerst in weken aan haar vader. Zijn aanwezigheid hier, zijn hele bestaan, leek slechts een kortstondig moment vergeleken bij de band die ze met Corradino had, die al honderden jaren geleden was overleden. Ze realiseerde zich nu pas hoezeer ze op Corradino had geleund, hoe trots ze op hem was geweest en hoeveel liefde ze voor hem had gevoeld. Indien die beschuldigingen van verraad aan het adres van haar eigen vader zouden zijn gericht had ze zich niet afschuwelijker gevoeld. Ze had het gevoel dat haar vader iemand was geweest die alleen aan haar moeder had toebehoord – Leonora had hem nooit gezien en Bruno had haar nooit gezien. Er bestond slechts een biologische band tussen hen.
Het klinkt paradoxaal maar mijn band met Corradino voelt veel wezenlijker voor mij.
En nu had Roberto Del Piero precies op die wortels ingehakt die hen door de eeuwen heen met elkaar verbonden. Ze voelde zich kwetsbaar, overgeleverd. Zelfs het beeld van de zilverkleurige paleizen die in de schemering langs het Canal Grande stonden te sluimeren, bood haar geen vertroosting, zoals gewoonlijk. De herfst was in aantocht en de vriendelijke voorgevels van de gebouwen maakten een gesloten indruk nu het levensbloed van de toeristenindustrie als een langzaam verdwijnend blosje uit hun gezicht wegtrok. De decoratieve ramen keken uitdrukkingsloos en onhartelijk terug. Ze vroeg zich af of Corradino dit allemaal had verraden, wat voor geheime besprekingen hij had gehad, wat voor bijeenkomsten hij in deze zelfde gebouwen had gehouden. Toen ze bij Santo Stefano aan wal ging en de donker wordende calli in dook op weg naar de Campo Manin, begon ze zich nog onbehaaglijker te voelen: alsof ze werd opgejaagd, werd achtervolgd, en ze luisterde of ze zachte voetstappen in de schaduwen hoorde. Ze voelde zich bezoedeld door de smet die op Corradino’s naam was geworpen.
Als hij dit gedaan heeft, zal de stad het zich herinneren en mij ook veroordelen.
Leonora voelde zich verstoten door de stenen die haar nog niet zo lang geleden verwelkomd hadden. Toen ze uiteindelijk in de Campo Manin aankwam, voelde ze zich nog steeds achtervolgd. De prachtige schaduwen konden ook iets akeligs verborgen houden.
Ze sprak zichzelf streng toe. Want ze was niet bang voor het dwergachtige rode figuurtje, maar voor Roberto Del Piero. Zij had een einde gemaakt aan zijn carrière in de fonderia en aan zijn familieambacht. Hij zou natuurlijk wel ergens anders aan de slag kunnen, maar zij was degene die hem uit het nest had gewerkt.
Ze rende over de nog steeds warm aanvoelende stenen van de campo en tastte naar haar sleutels. Op een kinderlijke manier had ze het gevoel dat ze aan haar onzichtbare moordenaars probeerde te ontsnappen.
Als ik mijn voordeur nou maar weet te halen…
Toen ze de sleutel in het slot stak, verwachtte ze dat een hand aan haar mouw zou trekken of zich zelfs om haar keel zou sluiten. Na enig gehannes met het slot wist ze de buitendeur uiteindelijk open te krijgen en viel ze naar binnen. Ze rende de trap op, ging haar appartement binnen en bleef hijgend in het donker tegen de deur aan leunen. Een paar seconden later schrok ze zich wild toen de telefoon begon te rinkelen. Bevend liep ze de keuken in en pakte de hoorn op. Maar het was niet de krakende stem uit een banale griezelfilm. Hij was het.
‘Alessandro!’
Ze liet zich op een stoel zakken en knipte de lamp aan. In een poel van licht luisterde ze naar de stem waar ze zo naar had verlangd, terwijl de schaduwen van haar beklemmende gedachten wegvluchtten.
Hij moest lachen om haar enthousiaste begroeting.
‘Voor jou rechercheur Bardolino.’
‘Je bent geslaagd!’
‘Ja.’ Er klonk trots door in zijn stem. ‘Ik heb hier nog een week oriëntatie en dan begin ik op het bureau in Venetië.’
Ze kon zijn enthousiasme niet temperen met haar eigen problemen. Il Gazzettino was een plaatselijke krant en het nieuws over haar afgang en Corradino’s reputatie was nog niet tot Vicenza doorgedrongen. Daar konden ze het nog over hebben als ze elkaar weer zagen. Ze voelde zich opeens ontzettend moe, en bovendien verhinderde een licht gevoel van schaamte dat zich op een plekje vlak onder haar hart had vastgezet, dat ze deze man over haar bezoedelde voorouder vertelde. Terwijl Alessandro over het examen babbelde en over de weken dat hij weg was geweest, ebden haar angst en paniek langzaam weg. Ze werd rustig van zijn gebabbel alsof ze zich beschermd wist door zijn ongekunstelde openhartigheid. Natuurlijk was Corradino geen verrader. Het was gewoon niet waar. Het was een smerig gerucht dat door zijn rivaal was verspreid. En wat deed het er trouwens toe? Corradino was al lang dood en zijn werk leefde voort en sprak voor zichzelf.
Maar het doet er wel toe. Ik wil het voor mezelf te weten komen, het zeker weten.
Iets wat Alessandro had gezegd kwam weer bovendrijven. ‘Toen we elkaar voor het eerst tegenkwamen, zei je dat je me misschien zou kunnen helpen om meer over mijn familie te weten te komen… over mijn vader. Dat zou ik erg graag willen. Heb je misschien een paar ideeën?’
Alessandro dacht even na. ‘Toen je moeder en je vader samen in Venetië waren, hadden ze toen vrienden of collega’s die hier nog steeds zouden kunnen wonen?’
‘Er was wel iemand. Een docent aan de Ca’ Foscari. Ik heb hem eens ontmoet toen ik nog heel klein was.’
‘Weet je zijn naam nog?’
‘Hij heette Padovani. Ik herinner me dat nog omdat mijn moeder me uitlegde dat zijn naam “afkomstig uit Padua” betekent. Ze heeft me een versje geleerd…’
‘O ja, Veneziani gransignori, Padovani grandottori…’
‘Vincentini mangiagatti, Veronesi tutti matti,’ vulde Leonora aan. ‘Ik heb me er altijd over verwonderd waarom de inwoners van Vicenza in het versje katten aten. Maar het is altijd nog beter dan knettergek zijn, zoals de inwoners van Verona.’
‘Ja, maar het allerbeste is natuurlijk een echte heer te zijn, zoals de Venetianen,’ voegde Alessandro er trots aan toe.
‘Hoe dan ook, dottore Padovani stuurt mijn moeder met kerst nog steeds een kaart. Maar ik weet niet of hij nog aan de Ca’ Foscari doceert.’
Ze hoorde dat hij zich aan de andere kant van de lijn uitrekte. Hij was duidelijk moe, maar zijn stem klonk alert en ze voelde zich bemoedigd omdat hij serieus op haar vraag inging. ‘Dan denk ik dat je het beste met die man kunt gaan praten, als hij er nog is. Hij zal ongetwijfeld iets over je vader kunnen vertellen, en dat lijkt me een goed punt om mee te beginnen. Ga er morgen maar heen,’ zei hij met zijn gebruikelijke efficiëntie, ‘want zondag kom ik voor één dag terug en dan gaan we iets leuks doen, als je tijd hebt.’
Ze klemde de hoorn blij vast en voelde zich net een tiener. Maar in een wanhopige poging om wat afstand te bewaren bleef ze bij haar onderwerp. ‘Denk je echt dat ik iets over hem te weten kan komen, na al die jaren?’ En ze bedoelde Corradino.
‘Jazeker. Hij is toch pas in… wat was het, 1972 gestorven? En als je echt iets te weten wilt komen, moet je een rechercheur in je team hebben.’ Ze kon hem door de lijn horen grinniken terwijl hij afscheid van haar nam met de belofte dat hij zondag zou komen.
Leonora was plotseling vastbesloten om het mysterie van Corradino te ontsluieren, en voelde dat de dottore een goed startpunt zou kunnen vormen. Ze keek vol ongeduld naar de volgende morgen uit. Ze kon voor zichzelf niet verklaren waarom ze niet helemaal eerlijk was geweest tegen Alessandro en hem in de waan had gelaten dat ze met name iets over haar vader te weten wilde komen.
Ze sliep slecht en de volgende ochtend was ze weer misselijk. Zenuwen, dacht ze.
Maar ik weet dat het geen zenuwen zijn.
Leonora ging de onopvallende zij-ingang binnen die vanaf de Calle dei Foscari naar het terrein van de universiteit leidde. Toen ze eenmaal binnen was, werd ze bijna doof van de herrie om haar heen. Hoewel het zaterdagochtend was, een dag waarop de meeste studenten zaten te studeren, leek er een soort studentenfeest aan de gang te zijn – Leonora herkende dezelfde chaos, dezelfde anarchistische sfeer, die haar er indertijd toe had gebracht zich als verpleegster uit te dossen en tijdens de studentenfeesten in St. Martins een ziekenhuisbed over Charing Cross Road te helpen voortduwen.
Eieren en meel vlogen alle kanten op en ze moest meer dan eens wegduiken toen ze het ontheiligde grasveld overstak.
Ze zijn zeker afgestudeerd. Ik heb ergens gelezen dat Italiaanse studenten denken dat zichzelf in een cakeje veranderen een passende manier is om hun overgang naar de dottore-titel te markeren. Straks zijn ze allemaal weg, net als de toeristen.
Haar ogen gleden zonder veel hoop over een lijst met docenten van de verschillende faculteiten op een prikbord achter glas, maar uiteindelijk zag Leonor: ‘Professore Ermanno Padovani’ staan.
Hij is hoofd van de vakgroep ‘Storia del Rinascimento’. Geschiedenis van de renaissance. Misschien heb ik gewoon geluk. ‘Padovani grandottori’, dat zou je inderdaad kunnen zeggen.
Ze liep de eeuwenoude trap op, speurde de lege gangen af en las de naambordjes op de deuren van de vakgroep geschiedenis. Hier binnen klonken het geschreeuw en de vrolijkheid van buiten gedempter. Ze had het gevoel dat er op deze bovenste verdiepingen helemaal niemand was, dus toen ze uiteindelijk bij de deur van de professore was aangekomen, koesterde Leonora weinig hoop hem daar aan te treffen. Maar toen ze op de deur klopte en een zacht ‘Entrate’ hoorde, dat gedempt werd door het eikenhout, kreeg ze een zenuwachtig gevoel vanbinnen, in de wetenschap dat de man in deze kamer wellicht antwoord kon geven op sommige van haar vragen. Toen Leonora naar binnen stapte, deed het uitzicht dat ze daar aantrof haar bijna vergeten waarom ze hier was. Voor zich zag ze een breed en rijkelijk gedecoreerd raam opgebouwd uit vier werkelijk volmaakte, imposante, in Moorse stijl uitgevoerde vensters, de stijl waar Venetië zo beroemd om was. En daarachter het weergaloze uitzicht op de Rialto-oever van het Canal Grande, het water dat aan de voet van de schitterende paleizen lag te glinsteren alsof het zich nederig opstelde voor hun pracht en praal. Leonora ging zo op in het uitzicht dat ze schrok van de stem die zich tot haar richtte.
‘Een van de voorrechten die mij ten deel zijn gevallen na dertig jaar lesgeven is dat ik de mooiste kamer van de faculteit heb gekregen. Een nadeel is dat het me, soms, heel moeilijk valt om enig werk gedaan te krijgen. U bent zeker via de achteringang gekomen, door het hek? Jammer. Dan hebt u het gebouw niet van zijn beste kant gezien.’
Leonora draaide zich om naar de oude man die met behulp van een stok van achter zijn boek en bureau was opgestaan. Vriendelijk, met een witte baard, en tot in de puntjes gekleed keek hij haar met doordringende ogen lichtjes geamuseerd aan. Ze verontschuldigde zich. ‘Maar het is zo mooi, voor een…’
‘Voor een universiteit, wilde u zeggen? Maar dat is het niet altijd geweest. Ca’ Foscari was vroeger een paleis dat voor de bisschoppen van Venetië was gebouwd, en u weet hoezeer prelaten op comfort zijn gesteld. En signorina, in uw eigen land hebt u toch ook schitterende zetels van wetenschap? In Oxford en Cambridge?’
Leonora keek verbaasd op. Ze had zichzelf gevleid met de gedachte dat haar Engelse accent niet meer te horen was. Maar ze voelde zich niet terechtgewezen: deze man scheen over een buitengewone intelligentie te beschikken en niets bleef voor hem verborgen. Dat maakte het alleen maar aannemelijker dat hij haar kon helpen. Ze haalde diep adem. ‘Professore, neemt u mij niet kwalijk dat ik u zomaar kom storen. Ik zou u graag een paar… historische vragen willen stellen, als u daar tenminste even tijd voor hebt.’
De oude man glimlachte, en er verschenen rimpeltjes rond zijn glinsterende ogen. ‘Natuurlijk,’ zei hij. ‘Ik heb wel meer dan even tijd voor de dochter van mijn oude vriendin Elinor Manin. Hoe gaat het met je, mijn beste Nora? Of’- de oude ogen begonnen nu volop te twinkelen – ‘is het Leonora, nu je bent… ingeburgerd?’
Leonora verwonderde zich over de snelle geest van de professore. Niet alleen had hij haar meteen herkend maar hij had ook binnen een paar seconden geraden dat ze haar leven en haar naam had veranderd. Ze glimlachte.
‘U hebt gelijk. Ik heet Leonora. En het verbaast me dat u zich mij nog herinnert. Ik was toen misschien… wat was het… een jaar of vijf?’
‘Zes,’ reageerde Padovani. ‘Het was op een borrel van de universiteit in Londen. Je liet me toen trots je gloednieuwe schoenen zien. Die zagen er mooier uit dan wat je vandaag draagt.’ Zijn ogen gleden naar Leonora’s afgetrapte gympen, waarmee ze verlegen over de houten vloer schoof. ‘En je moet me ook niet te veel lof toezwaaien vanwege mijn scherpzinnigheid. Want sinds je hier bent aangekomen geniet je wel enige… beroemdheid, om het zo maar te zeggen.’
Il Gazzettino. Natuurlijk. Bijna iedereen in Venetië is daarop geabonneerd.
‘Maar voor de rest ben je zo mooi opgegroeid dat we daar maar niet moeilijk over moeten doen. De Primavera, toch? Je past veel beter in de schilderijen van Botticelli dan in die van Titiaan waarin ze je hebben neergezet. Maar dat heb je vast al talloze keren gehoord, en van veel jongere mannen dan ik.’
Aangemoedigd door zijn ouderwetse charme, vertelde Leonora meteen waar het om ging. ‘Ik wilde u wat vragen stellen over mijn familie… als u even tijd hebt.’
De professor glimlachte. ‘Op mijn leeftijd heb je volop tijd.’ Hij gebaarde naar het raam, waar vier comfortabele stoelen stonden voor als hij werkgroepen gaf. ‘Neem daar maar plaats. Ik ga erbij zitten, dus moet jij dat ook maar doen.’
Ze namen plaats voor het weergaloze uitzicht. De stoelen zaten gemakkelijk maar niet zo gerieflijk dat de wetenschapper in slaap zou vallen. De professor ging er eens goed voor zitten en stak van wal: ‘Op het gevaar af te klinken als de schurk in een slechte film – dat schijnen altijd Engelsen te zijn, nietwaar mijn lieve kind? Ik vraag me af hoe dat komt – maar ik had je al verwacht. Ik neem aan dat Elinor niet weet dat je hier bent.’
Leonora schudde haar hoofd. ‘Nee. Nou ja, ze weet wel dat ik in Venetië ben, maar ze weet niet dat ik met u ben komen praten.’
De professor knikte en met zijn benige vingers trommelde hij op de knop van zijn stok. ‘Juist. Dan wil ik ten eerste zeggen dat ik niets zal onthullen van wat zij mij in vertrouwen heeft verteld, maar verder wil ik doen wat ik kan.’ De professor keek Leonora onbevangen aan en wachtte af. Haar vingers friemelden aan het glazen hart dat ze aan het lint droeg, een teken dat ze duidelijk gespannen was. Hij bedacht dat het sieraad wellicht een aanwijzing gaf over het familielid over wie ze als eerste iets wilde weten. En dat bleek ook.
‘Wat weet u van Corradino Manin?’
‘Corradino Manin was de beste glasblazer van zijn tijd, en van alle tijden. Hij heeft aan de moordpartij op zijn familie weten te ontkomen en heeft zich op Murano verstopt, waar hij leerde glasblazen en een maestro werd. Hij was vooral zeer bedreven in het vervaardigen van spiegels en werd daar beroemd mee. Het schijnt dat het kwik van de spiegels hem uiteindelijk fataal is geworden, zoals het velen fataal is geworden.’
‘Dus hij is op Murano gestorven?’
‘Dat weet ik niet zeker. Maar het schijnt van wel.’
Leonora ademde opgelucht uit, maar bleef aandringen.
‘Bent u bekend met het verhaal dat hij naar Frankrijk zou zijn gegaan?’
Voor de eerste keer tijdens het gesprek keek de professor een beetje ongemakkelijk. ‘Ja, ik heb dat exposé gelezen. Je collega schijnt behoorlijk wat wrok te koesteren. Ik zou weleens willen weten over wat voor “betrouwbare bron” hij denkt te beschikken. Ik stel me zo voor dat je het niet prettig vindt om hem daar zelf over te benaderen?’
‘Roberto piekert er niet over mij iets te vertellen, en al helemaal niet om mij te helpen Corradino’s naam te zuiveren. Hij is zo kwaad op me dat ik bang voor hem ben. Ik verwacht voortdurend dat hij me vanuit de schaduw zal bespringen.’ Ze probeerde te lachen maar zag dat de professor niet overtuigd was. Hij vroeg niet verder door naar haar angst, maar sprak verder.
‘En die jongedame van de krant? Kun je met haar contact opnemen?’
Leonora schudde haar hoofd. Ze had met Il Gazzettino gebeld zodra ze Roberto’s onthullingen had gelezen. Uiteindelijk was ze doorverbonden met een ijzig klinkende Vittoria, die iedere schijn van vriendelijkheid had laten vallen. Het speet haar, signorina Manin, maar de documenten waarmee ze haar bronnen kon staven waren strikt vertrouwelijk, vooral in dit geval aangezien signor Roberto Del Piero daartoe had verzocht. Er bestond een kans dat er nog een vervolg zou worden gepubliceerd waarin de bron zou worden onthuld, en signorina Manin kon dat dan tegemoetzien.
‘Hmm.’ Padovani haalde met een veelzeggend gebaar zijn schouders op. ‘Nou ja. Een van de geweldige aspecten aan het bestuderen van de geschiedenis is dat er nooit één enkele doorslaggevende bron bestaat, maar dat er vele zijn. Als je de feiten als een diamant beschouwt, dan zijn onze bronnen de verschillende facetten ervan die ieder een andere lichtinval geven en samen de hele edelsteen vormen. We kunnen ook op eigen houtje wat detectivewerk verrichten en die andere facetten proberen te vinden.’
Leonora voelde zich bemoedigd door zijn gebruik van het woordje ‘we’ en zijn zinspeling op detectivewerk verwarmde haar met de gedachte aan Alessandro.
‘Het is mogelijk dat Corradino naar het buitenland is vertrokken. Maar het is zeer onwaarschijnlijk. Het is wel zo dat de vervaardiging van Franse spiegels aan het eind van de zeventiende eeuw een enorme vooruitgang heeft geboekt, getuige het Palais de Versailles, dat het paradepaardje van de Verlichting is geworden. Sommigen zeggen dat ze over een buitenlandse inlichtingendienst beschikten, anderen dat ze door middel van simultane evolutie tot deze methode zijn gekomen.’
‘Simultane evolutie?’ vroeg Leonora.
De professor legde het uit. ‘In Afrika ontstond vanuit de eencellige oersoep een enorme mastodont met grote oren die we tegenwoordig de Afrikaanse olifant noemen. In India evolueerde, op dezelfde manier, een wezen dat in alle opzichten identiek was, op de grootte van de oren na. Beide wezens ontwikkelden zich onafhankelijk van elkaar, gescheiden door zeeën en landmassa’s die door tektonische bewegingen waren ontstaan, om er uiteindelijk hetzelfde uit te zien. Geen van hen heeft de ander “gekopieerd”. Ze hebben alleen een verre voorouder gemeen, net zoals alle glaswerk dezelfde moeder heeft: zand. Ze maakten een simultane evolutie door.’
Leonora ging er nog even op door. ‘Professore, waarom stelt u dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat Corradino naar Frankrijk is gegaan?’
‘Omdat de Tien, het bestuur van de Consiglio Maggiore, er zeer zwaar aan tilden als hun glaskunstenaars overliepen. Ze bedreigden hun familie met de dood als de ambachtslieden hun geheimen aan vreemde machten overdroegen. Murano zelf was een soort gevangenis, zij het misschien in mindere mate voor iemand als Corradino, die een wonderbaarlijk talent bezat en toestemming kreeg om naar de stad te gaan voor zijn werk.’
Leonora onderbrak hem met de vraag die haar vanzelfsprekend scheen. ‘Maar professore, waarom zouden de Tien enige dreiging voor Corradino kunnen inhouden, als zijn hele familie al dood was?’
‘Omdat, mijn beste jongedame, niet zijn héle familie vermoord was. Ik bezit niet meer dan een elementaire kennis van de biologie, maar ik weet wel dat als ze allemaal dood waren geweest, er geen nazaten als jij zouden zijn geweest, mijn lieve kind. Corradino had een dochter.’
Leonora drukte haar gezicht tegen de handdoek zonder zich erom te bekommeren hoeveel studenten hun groezelige handen daar eerder aan gedroogd hadden. Ze voelde zich belachelijk zoals ze de kamer van de professor uit was gestormd en naar het dichtstbijzijnde toilet was gerend om in de eerste de beste wc-pot over te geven. Waarom was die onthulling zo’n schok voor haar geweest? Als ze logisch had nagedacht, was ze wel tot de conclusie gekomen dat er nog iemand moest zijn geweest, een nageslacht, hoe had zíj hier anders kunnen zijn? Hoe had ze anders het glazen hart kunnen hebben dat hij door de eeuwen heen aan haar had doorgegeven? Ze hield het hart vast om moed te vatten terwijl ze trillerig terugliep door de gang en verlegen de kamer van de professor binnenging. Padovani kwam hoffelijk overeind; er lag een bezorgde blik in zijn ogen. Ze ging weer zitten en verontschuldigde zich.
‘Neemt u me niet kwalijk, ik ben al een paar dagen niet zo lekker.’
De professor knikte en ging verder met zijn verhaal.
‘De dochter van Corradino heette ook Leonora. Zij was het resultaat van een buitenechtelijke verhouding tussen Corradino en een edelvrouw genaamd Angelina dei Vescovi, die in het kraambed is overleden. Leonora werd naar het weeshuis van de Pietà gebracht en kreeg daar een muziekopleiding. Ze kreeg wel de naam Manin, maar in het weeshuis gebruikten ze nooit achternamen. De meisjes in de Pietà werden genoemd naar het instrument dat ze bespeelden: cello, violino, om de anonimiteit van de buitenechtelijke kinderen van sommige zeer vooraanstaande families te waarborgen. Zij werd altijd Leonora dalla viola genoemd en ze speelde uitstekend. Niemand zou haar connectie met Corradino te weten zijn gekomen, of ook maar van haar bestaan hebben geweten tenzij hij er zelf over gesproken zou hebben. Zelfs de Tien moesten de geheimen van de Pietà respecteren, aangezien het weeshuis de bescherming van de Kerk genoot. Na Corradino’s dood werd Leonora opgespoord door een verre neef, een Milanees genaamd Lorenzo Visconti-Manin, die de laatste her en der verspreid levende familieleden probeerde te traceren. Ze werden verliefd op elkaar en trouwden, en zo kreeg zij haar rechtmatige naam weer terug. De familie Manin verwierf opnieuw veel macht in Venetië, en hun nazaat Lodovico Manin is uiteindelijk doge geworden, de laatste doge van Venetië voordat de Republiek viel.’
Leonora voelde haar hoofd tollen, maar haar misselijkheid was verdwenen en vervangen door de hoop die nu bezit van haar nam. ‘Dus Corradino zou nooit weg zijn gegaan, uit angst zijn dochter in gevaar te brengen?’
‘Nee,’ zei de professor. ‘Dat bedoelde ik niet. De Tien wisten niet van het bestaan van het kind, want ze was in het geheim door haar grootvader naar de Pietà gebracht en niemand wist wie haar had verwekt. Angelina heeft de naam van haar verleider nooit genoemd en heeft haar geheim in het graf meegenomen. Ik bedoelde alleen maar dat ik het niet waarschijnlijk acht dat Corradino Venetië zou hebben verlaten terwijl Leonora nog leefde. Bezoekjes aan een geheime dochter in de Pietà zouden weliswaar riskant zijn, maar niet onmogelijk. En ik denk dat hij de verleiding heel moeilijk zou hebben kunnen weerstaan.’
Leonora verwerkte dit in stilte.
Dus het verhaal over zijn verraad zou alsnog waar kunnen zijn. En hoe zit het met dat nieuwe personage, dat eenzame meisje dat mijn naam draagt en behalve de Pietà geen familie had, alleen de muziek als haar enige vriend. Zij heeft uiteindelijk toch nog liefde gevonden.
Ze vroeg: ‘Hoe zouden we meer te weten kunnen komen? Kunnen we er ooit met zekerheid achter komen of Corradino Venetië heeft verlaten?’
‘Je zou de grote bibliotheek aan het San Marco-plein kunnen proberen – de Sansoviniana. Daar bewaren ze eeuwenoude gildedocumenten en geboorte- en overlijdensakten. Maar ik heb je alles wat ik weet over het leven van Corradino verteld, en dat heb ik ook aan Elinor verteld.’ De professor stond op en strekte zijn pijnlijke been. ‘Verder kan ik je alleen nog in overweging geven iets aan de Franse kant te weten te komen. Ik ken mensen op de Sorbonne die je zouden kunnen helpen.’
Leonora volgde zijn voorbeeld en kwam ook overeind. ‘Mag ik u nog eens opzoeken? En wilt u het mij laten weten als u nog iets te binnen schiet?’
‘Dat spreekt vanzelf. En je mag mijn naam noemen als referentie om toegang te krijgen tot de collectie zeldzame boeken in de Sansoviniana.’
Ik herinner me nog mijn eerste dag hier, toen ze me amper binnen wilden laten in de Sansoviniana. Nu word ik straks tot het heilige der heiligen toegelaten.
De professor liep naar zijn bureau om de nummers en namen van verscheidene collecties op te schrijven die haar van nut zouden kunnen zijn. Leonora krabbelde haar telefoonnummers op en terwijl ze die gegevens uitwisselden, vroeg Padovani zich af of Leonora werkelijk van plan was om weg te gaan zonder naar die andere Manin te vragen, maar op het laatst vroeg ze: ‘En mijn vader? Hebt u hem gekend?’
De professor schudde zijn hoofd, en er lag een meelevende blik in zijn ogen. ‘Zoals dat gaat met jonge verliefde vrouwen, zag Elinor haar vrienden nauwelijks en hield ze Bruno voor zichzelf. Ik heb zijn dood uit de plaatselijke krant vernomen.’
Bij het noemen van haar vaders naam in dit verband, voelde Leonora een golf van schaamte door zich heen slaan omdat ze niet de moeite had genomen om eerder naar hem te vragen, zozeer werd ze in beslag genomen door Corradino.
‘Woont er nog familie van hem in Venetië?’
‘Ik weet het niet. Elinor heeft verteld dat Bruno’s ouders in Verona woonden, maar die zijn allang overleden.’
Dat wist Leonora wel, maar ze had nog nooit eerder nagedacht over het verlies van die naaste familieleden die de meeste mensen als vanzelfsprekend beschouwden: grootouders. Ze waren er niet meer – ze had het zonder de gebruikelijke bezoekjes moeten doen, zonder gebreide truien, repen chocolade, of logeerpartijtjes in de vakantie. Ze wist zichzelf te beheersen; ze wist dat ze afscheid moest nemen van de professor en stond te popelen om de documenten te bestuderen die hij haar had genoemd, maar ze had nog zoveel vragen.
Toen ze onder het mompelen van een bedankje en de belofte om nog eens te komen naar de deur liep, omhelsde de professor Leonora hartelijk. Terwijl hij zijn armen om haar heen geslagen hield, zei hij: ‘Nog één ding. Morgen is het Allerheiligen, dan eren de inwoners van Venetië hun doden. Als je naar je vader toe wilt, hij ligt begraven op San Michele. Misschien wil je hem wel bezoeken. Om hem moet ook gerouwd worden.’
Leonora voelde het verwijt maar ook de genegenheid.
Ik weet dat ik zijn graf moet gaan bezoeken. We moeten nu eindelijk eens kennismaken met elkaar. Ik zal vragen of Alessandro meegaat.
Hij begeleidde haar naar de deur en Leonora liep de gang in naar de trap. De professor riep haar na: ‘Leonora!’
Ze draaide zich om. De oude man keek haar recht in de ogen en zei op zachte toon: ‘Er zijn dingen die een oude man wel kan zien, maar die een jonge man niet ziet. Zorg goed voor jezelf.’
‘Dat zal ik doen,’ antwoordde ze.
De eikenhouten deur ging dicht en ze liep de trap af.
Ik vraag me af hoe hij dat kon weten.