4

Achter de spiegel

De muziek ging nog steeds door.

Nora zat in de kerk van Santa Maria della Pietà en probeerde een woord te vinden voor wat ze voelde. Bekoord? Dat deed te veel denken aan ouderwetse hoffelijkheid. Behekst? Nee, dat woord leek bezetenheid door kwade machten te impliceren.

Maar niemand heeft me dit aangedaan. Ik ben hier uit vrije wil naartoe gekomen.

Ze keek links en rechts naar haar onbekende metgezellen. De kerk zat stampvol; haar buurvrouw, een elegante Italiaanse matrone, zat zo dichtbij dat haar rode mouw over Nora’s onderarm lag. Maar dat vond Nora niet erg. Ze waren hier allemaal om dezelfde reden, allen verbonden – dat was het: in vervoering – door de muziek.

Antonio Vivaldi. Nora kende de beknopte versie van zijn levensgeschiedenis: een roodharige priester met astma, die lesgaf aan weeskinderen en De vier jaargetijden had geschreven. Maar hij had haar tot nu toe nog niet echt weten te ontroeren. Als trendy, artistieke studente aan de kunstacademie had ze hem te clichématig gevonden: muziek voor in liften en supermarkten, uitgekauwd. Maar hier, in de warmte van het kaarslicht, luisterde ze naar een liveconcert van Vivaldi in precies dezelfde kerk waar hij deze stukken had geschreven en ze voor het eerst had gerepeteerd met zijn weesmeisjes. De muzikanten waren allemaal jonge, talentvolle Italianen die gepassioneerd en technisch volmaakt speelden. Ze hadden zich niet uitgedost in historische kledij om de toeristen een plezier te doen; ze lieten de muziek voor zich spreken. En hier hoorde Nora De vier jaargetijden alsof het voor het eerst was.

Ze wist natuurlijk wel dat de kerk zelf veranderd was, ze had in haar toeristengidsje gelezen dat de palladiaanse façade uit de late achttiende eeuw stamde en na de dood van de maestro was toegevoegd, maar toch voelde het alsof de priester hier ook was. Ze tuurde in de schaduwen achter de pilaren, waar enthousiaste Venetianen naar de muziek stonden te luisteren, en liet haar verbeelding de vrije loop, op zoek naar zijn rode haar.

Toen Nora in Venetië was aangekomen had ze zich losgeslagen gevoeld, alsof ze de haven uit dreef, op het niet-aflatende getij van het toerisme her- en derwaarts werd gevoerd. Meegevoerd door menigten, verdwaald in een Babel van vreemde talen, ingesloten door de harde keelklanken van Duitsers of door het ratelende Frans van een sliert schoolkinderen. Ronddwalend door San Marco was ze verdwaasd aangekomen bij de beroemde voorgevel van de Libreria Sansoviniana. Nora stortte zich door de poorten naar binnen als iemand die de Spoedeisende Hulp binnenstrompelt en dringend medische verzorging behoeft. Ze wilde zich niet als toerist gedragen en voelde een sterke weerzin tegen hun aantal. De schoonheid die ze overal zag, deed haar bijna in God geloven; maakte in ieder geval dat ze in Venetië geloofde. Maar de stad had haar lichamelijk zo van haar stuk gebracht dat ze er bang voor begon te worden: ze moest een houvast zien te vinden om te ervaren dat ze zich hier als inwoner thuis zou kunnen voelen. Hier in de bibliotheek zou ze op zoek gaan naar Corradino. Vriendelijke, tastbare woorden, concreet proza doorspekt met data zouden de lengte- en breedtegraden worden die haar veilig de haven binnen zouden loodsen. Hier zou hij haar opwachten als een familielid op het vliegveld. Ik zal je de stad laten zien, zou hij zeggen. Je hoort hier thuis. Je bent familie.

De portier van haar hotel, een vriendelijke, vaderlijke man, had haar geestelijke toestand herkend als iemand die weet wat voor effect zijn stad op mensen heeft. Híj had de Libreria aangeraden als een goede plaats om iets over haar voorvader te weten te komen, en had haar gezegd waar ze zijn werk in de stad kon zien. ‘Bijna overal, signorina,’ had hij gezegd. Nora fleurde op omdat hij de naam van Corradino Manin zo goed bleek te kennen; hij sprak over hem als een oude bekende uit de kroeg. Wat betreft de stad zelf klonk zijn advies simpel. Hij maakte een weids gebaar met zijn arm. ‘Soltanto fare una passegiata, signorina. Soltanto passegiata.’ Wandel gewoon maar rond, alleen maar rondwandelen.

Hij had natuurlijk gelijk. Vanuit haar aangename hotel in Castello had ze alle besef van tijd verloren en doelloos door de calli gedwaald. Alles hier was mooi, zelfs het verval. Wegrottende huizen stonden naast prachtige paleizen, aan beide zijden ingeklemd tussen grandeur, met hoogwaterlijnen van erosie op de benedenverdiepingen waar de lagune bezig was ze levend te verslinden. Het verkleurde metselwerk brokkelde af in het kanaal als in marsala gedoopte biscotti, maar dat leek hun charme alleen maar te verhogen. Het was alsof ze zich met plezier aan het getij overgaven – alsof het de vurig verlangde vervulling van hun diepste wensdroom was. Nora dwaalde over de bruggen, evenzeer bekoord door een lijn met wasgoed die over een smal kanaal van raam tot raam hing als door een groepje schoffies die op een verlaten plein een balletje trapten, of door het verfijnde Moorse maaswerk in deuren en ramen.

Nora weerstond de neiging van tevoren haar route uit te stippelen. In Londen was haar leven voor haar in kaart gebracht, van duidelijke wegwijzers en markeringspunten voorzien. Ze was al jaren niet meer verdwaald, echt verdwaald. Ze wist precies hoe ze haar weg in de hoofdstad moest vinden, indien nodig met behulp van de schematisch ingedeelde, van kleurencodes voorziene kaart van de ondergrondse of van de stadsplattegrond. Stephen, die altijd een rijke bron van informatie was, had haar verteld dat bij het ontwerpen van de kaart van de ondergrondse de kaartenmaker de afstanden tussen de stations met opzet gelijk had gehouden, hoewel ze in werkelijkheid enorm verschilden. Dit in een poging om de inwoners van de metropool gerust te stellen, zodat ze deze wonderlijke ondergrondse manier van transport zouden aanvaarden, en konden ervaren dat ze gemakkelijk en veilig door de duidelijk afgebakende kwadranten van de stad konden reizen.

Maar hier in Venetië werd Nora’s verlangen om lukraak rond te dwalen door de stad zelf gestimuleerd. Achter in haar hotelgids zat een kaart, maar die was onbruikbaar. Op de muren van de calli stonden op oude gele bordjes slechts twee richtingen aangegeven: San Marco en Rialto. Maar, vanwege de S-vorm van het Canal Grande, lagen die vaak in dezelfde richting. Ze kwam nota bene op een piazza uit waar op een muur twee gele wegwijzers naar San Marco stonden, elk met een pijl, elk ervan in de tegengestelde richting wijzend.

Ik ben Alice. Dit zijn wegwijzers die door de Cheshire Cat zijn geplaatst.

Het gevoel van Alice in Wonderland, werd nog sterker toen ze op het moment dat de zon begon onder te gaan besloot dat ze maar beter naar de Piazza San Marco kon lopen. Maar toen ze de bordjes probeerde te volgen, lokten die haar steeds verder weg en brachten haar uiteindelijk bij de witte boog van de Rialtobrug.

Onder de brug dronk Nora een kop koffie om even bij te komen. Ze sloeg de stroom toeristen gade die eroverheen trok, gretig op zoek naar nieuwe dingen, net als de kooplieden van weleer, met gidsen en uitgaven van Shakespeare in de hand. In gedachten distantieerde ze zich van deze menigten.

Ik ben geen toerist. Ik ben van plan hier te blijven, hier te wonen.

Haar leven stond ingepakt en opgeslagen in kratten te wachten op een van de de weinig aantrekkelijke scheepswerven van het nabijgelegen Mestre, op het vasteland. Ze had een maand vooruitbetaald – zo lang had ze zichzelf gegeven om een appartement te vinden en een werkvergunning te regelen.

Ze keek naar de voorbijpuffende vaporetti, en dacht aan haar vader. Toen er een volle boot bij de Rialto-fermata stopte, zag ze een jonge man in de gebruikelijke blauwe overall op de kade springen, de sleepkabel oprollen en de boot naar zijn ankerplaats trekken met een gemak dat lange ervaring verried. Mijn vader, dacht ze. Het idee was haar vreemd. Het idee dat haar moeder ooit zo spontaan was geweest om hierheen te komen, verliefd te worden en zwanger te raken, was haar ook vreemd. Ze wilde niet erkennen dat zij haar voor was geweest. Ze wilde dat dit háár odyssee werd. ‘Ik ben niet mijn moeder,’ zei ze hardop. Meteen stond er een ober naast haar met een vriendelijke vragende blik. Ze schudde glimlachend haar hoofd, betaalde, liet een fooi achter en vertrok.

Ditmaal nam ze de strategie over van de Rode Koningin uit Alice in Wonderland. Ze liep de tegenovergestelde richting in dan die op de bordjes naar het San Marco-plein stond aangegeven, en kwam al snel uit in ‘de mooiste salon van Europa’, zoals Napoleon het nogal gebrekkig had uitgedrukt.

De zon zakte steeds lager, de schaduwen werden steeds langer. De Campanile torende boven het plein uit als een gigantische zonnewijzer; de overdekte galerijen herbergden langgerekte bogen van licht. Nora staarde verbluft naar de weelderige, met brons beklede koepels van de Basilica; wat een opsmuk, wat een grandeur, een schat die uit het Oosten was geroofd. Hier hadden Rome en Constantinopel een huwelijk gesloten om dit vreemde en wonderlijk gebochelde beest voort te brengen, een volslagen nieuw wezen, een draak van spiralen en steunberen om de stad te bewaken. En daarmee contrasterend, de exquise bruidstaart van het dogepaleis, sereen en homogeen, geglaceerd met een filigreinwerk van wit steen. Nergens anders zou de Orologio, een klok gemaakt voor reuzen, met in plaats van cijfers de gouden creaturen van de dierenriem op de wijzerplaat, beter op zijn plaats zijn geweest. Nora had het gevoel dat ze even moest gaan zitten. Haar hoofd duizelde. Ze sloeg haar gids open, maar ze kon geen wijs worden uit de woorden; ze zwommen voor haar ogen, de zwarte letters verbleekten bij de aanblik van deze pracht in Technicolor. Bovendien had ze zich van de toeristen gedistantieerd en had ze geen zin om tot hun gelederen terug te keren met de onafscheidelijke gids in de hand en ogen die van de bladzijde naar het monument schoten als een onbeholpen nieuwslezer die aarzelt tussen zijn script en de camera.

Waarom heeft niemand me hiervoor gewaarschuwd?

Jarenlang hadden vrienden, docenten van de kunstacademie, en zelfs haar moeder haar gezegd dat ze hierheen moest gaan. Niemand kon geloven dat ze er nog nooit was geweest, als kunstenaar, als halve Venetiaanse. Maar terwijl ze koffie zat te drinken onder de Rialto-brug had ze het zich gerealiseerd: vanwege haar moeder was ze hier nog niet eerder geweest. Elinor had het Venetiaanse avontuur meegemaakt en was er vreselijk door gekwetst. De Serenissima had haar teruggeworpen, had haar niet goed genoeg bevonden. Nora had hier niet heen willen gaan om vergelijkingen te trekken, om echo’s van die episode terug te vinden, om in haar moeders schoenen te staan. Ze had Italië op eigen houtje willen ontdekken: Florence, Ravenna, Urbino. Al die Venetiëliefhebbers onder haar vrienden hadden haar verteld dat Venetië de enige plek op aarde was die de opgeklopte verhalen waarmaakte. Dat hadden zíj haar verteld.

Maar ze nam het vooral de kunstenaars, de schrijvers, kwalijk dat ze haar zo slecht hadden voorbereid.

Canaletto, waarom heb je deze stad niet goed beschreven? Hoe komt het dat je met al je meesterschap niet in staat was deze stad aan mij te beschrijven? Waarom heb je de schoonheid ervan alleen maar geschetst en niet in al zijn details weten vast te leggen? Turner, waarom heb je de zon die in de lagune bloedt niet weten vast te leggen zoals ik hem nu zie? Henry James, waarom heb je me hier niet op voorbereid? Evelyn Waugh, jouw alinea’s vol lof blijken beledigingen nu ik oog in oog met het echte werk sta. Thomas Mann, waarom heb je zo veel weggelaten? Nicholas Roeg, waarom kon jij het me zelfs met je camera’s en je celluloid niet vertellen?

De jonge vrouw in de voorname ontvangstvertrekken van de bibliotheek legde Nora in haar zorgvuldige en volmaakte Engels uit dat ze het heilige der heiligen van het gebouw jammer genoeg niet mocht betreden. Bezoekers zonder leeskaart mochten echter wel de naslagbibliotheek raadplegen. Nora haalde haar paspoort tevoorschijn en zag hoe het meisje met haar mooie, ronde handschrift een dagpasje uitschreef en volgde haar opgewonden door de dubbele deuren die een begroeting fluisterden toen ze zacht ruisend achter haar dichtvielen. De boeken lagen in de roerloze, bedompte lucht te wachten, ze voelde zich verwelkomd door de vertrouwde geur van stof en warm leer die ze uit haar studententijd kende. Een oudere man was haar enige gezelschap. Hij keek op, knikte even, en richtte zijn heldere ogen toen weer op zijn boeken. Het meisje gaf een korte uitleg over de catalogi en trok zich daarna weer terug.

Nora begon haar zoektocht in de vergeelde kaarten van de catalogi. ‘Manin’ leverde een duizelingwekkend aantal titels op, maar ze besefte al snel dat de meeste ervan te maken hadden met een doge: Lodovico. De zon was al lang langs de imposante ramen geschoven voordat ze de enige verwijzing naar Corrado Manin had gevonden en ergens weggestopt in een afgelegen hoekje een dik boek had aangetroffen van het soort dat op salontafels ligt te pronken. Ze ging aan een met leer beklede tafel zitten en bladerde verbluft door de pagina’s – zelfs de vervaagde fotografie uit de jaren zestig deed weinig af aan de beelden. Pagina na pagina vol schoonheid, complexiteit en virtuositeit maakte dat ze haar hoofd in haar handen verborg, zodat de oude man een bezorgde blik op haar wierp.

Ik ben hier gekomen om een verre neef uit de stad te zoeken die me in Venetië kon introduceren, maar in zijn plaats heb ik een meester gevonden, een Leonardo, een Michelangelo.

Nora voelde zich tegelijkertijd nederig, inadequaat en trots. Haar ogen bleven uiteindelijk rusten op een kroonluchter van een ongeëvenaarde schoonheid en lazen het onderschrift: Candelabra – La Chiesa di Santa Maria della Pietà, Venezia. Ze herinnerde zich dat ze op de warme muren van de stad een affiche aangeplakt had gezien waarop werd aangekondigd dat vanavond de eerste van een reeks concerten begon van Venetiaanse muziek in zijn oorspronkelijke omgeving. De kerk van de Pietà stond er ook bij. Nora zette het boek snel terug, verliet de bibliotheek en liep meteen door naar het VVV-kantoor in het Casino da Caffè. Ze kocht een kaartje voor het concert en liep vandaar naar Zattere, waar ze met haar gezicht naar de in de lagune wegzakkende zon gekeerd een bord pasta at. Nu, in de kerk van de Pietà, wist ze dat ze een goede keus had gemaakt voor haar eerste avond. De dag was zo’n openbaring geweest, zo’n aanslag op haar zintuigen, dat ze dit moment nodig had om alleen maar te zitten, om tot enkele uren van nietsdoen te worden gedwongen. Ze zat, liet de muziek haar oren binnenglijden en probeerde haar gedachten te ordenen.

Vanaf het moment dat ze op het vliegveld Marco Polo was aangekomen, had ze het gevoel de zaak niet meer in de hand te hebben; toen de motorboot haar en haar koffer razendsnel over de lagune naar Venetië bracht, voelde ze zich gegeseld, fysiek door de wind en mentaal door alle indrukken.

Sinds ze in de kleine uurtjes wakker was geworden had ze in een soort roes verkeerd en had ze op de automatische piloot de dingen gedaan die hoorden bij een reis naar het buitenland: een taxi naar het vliegveld nemen, bagage inchecken. Ze ervoer een gevoel van lichtheid en onherroepelijkheid toen ze, niet gehinderd door tassen, langs de belastingvrije winkels dwaalde die vol stonden met spullen die ze niet nodig had. In een boekwinkel had ze een roman met een reproductie van Canaletto op het omslag vastgepakt, en vond het een raar idee dat ze tegen de middag precies in de buurten zou lopen die hij had geschilderd. Ze had het boek weer teruggelegd, ze had geen behoefte aan fantasie. Ze ging haar eigen werkelijkheid van Venetië binnen.

Tijdens de vlucht had ze nog steeds alles in de hand. Ze nam haar eten en drankjes in ontvangst, haar gratis tijdschrift, en luisterde aandachtig naar de veiligheidsinstructies. Maar vanaf het moment dat ze landde begon Nora die nieuwe, niet-onaangename hulpeloosheid te ervaren. Ze besefte dat ze zich in haar belachelijke dagdromen had voorgesteld dat het vliegtuig op het San Marco-plein op een of andere futuristische landingsbaan zou landen. Maar de realiteit was bijna even merkwaardig: Marco Polo leek feitelijk óp het water te liggen, een luchthaven op een eiland, omringd door de zee. Ze had ook niet nagedacht over de volgende stap, maar begreep nu dat ze een boot naar Venetië moest nemen. Natuurlijk. Terwijl de bestuurder haar aan boord van de schommelende watertaxi hielp, vergeleek ze deze ervaring met de zwarte taxi en de goedgemutste Londense chauffeur die haar om zes uur naar Heathrow had gebracht.

Er was nog iets wat ze zich niet had gerealiseerd. De boot kwam al snel bij land en begon door een smal kanaal te tuffen. Nora begreep meteen dat dit niet Venetië zelf was, en hoorde in de verte een merkwaardig klokgelui, als de wegstervende weerklank van een bel, dat haar toeriep. Alsof hij haar gedachten had geraden, maakte de bestuurder met zijn duim een priemend gebaar naar de oude gebouwen en riep boven de wind uit: ‘Murano.’

Murano. De bakermat van het glas. De plek waar haar voorouders hadden gewerkt. Ze voelde een schok bij het passeren van de fondamente waar de glasfabrieken zij aan zij stonden. Dezelfde gebouwen op dezelfde plek, waar al eeuwenlang dezelfde ambachten werden uitgeoefend. Ze wist dat ze er de volgende dag naartoe zou gaan om werk te zoeken. In plaats van zich te laten afschrikken door haar waanzinnige plan, voelde ze zich plotseling zeker worden. Dit was echt, en ze zou er iets van maken. Het woord ‘lotsbestemming’ kwam bij haar op. Een dwaas romantisch woord, maar toen het er eenmaal was, raakte ze het niet meer kwijt. Ze omklemde het glazen hart om haar hals en vond zichzelf plotseling theatraal. Ze wilde een soort gebaar maken. Ze begon de vlechten uit haar haar te halen en liet het in de wind wapperen. Ze wilde Murano een groet brengen, maar ze wist dat het gebaar in werkelijkheid voor Stephen was bedoeld.

Nadat ze in haar hotel had ingecheckt en in de imitatie-rococospiegel in de badkamer de klitten uit haar woeste bos haar had geprobeerd te borstelen, had ze spijt van haar impulsieve daad. Ze zag er zo anders uit dan ze er om vier uur ’s morgens in haar eigen spiegel had uitgezien. Ze keek naar haar Venetiaanse zelf in de Venetiaanse spiegel. Haar haar zat wild, haar wangen bloosden van de zeebries, en in haar ogen lag een felle glinstering. Het glazen hart dat om haar hals hing was het enige dat nog steeds hetzelfde leek. Ze vond dat ze er slordig uitzag, een tikkeltje maf zelfs, maar tegelijkertijd ook wel mooi.

Iemand anders denkt er ook zo over.

Hij zat aan de andere kant van het gangpad in de kerk. Zo te zien een jaar of dertig, buitengewoon goed gesoigneerd, zoals de meeste Italiaanse mannen, en met zijn lange benen ongemakkelijk onder het kerkbankje gestoken. En zijn gezicht… Voordat ze het besefte, had de gedachte zich gevormd.

Hij ziet eruit alsof hij uit een schilderij is gestapt.

Ze herinnerde zich onmiddellijk het verhaal van haar moeder en vond het afschuwelijk dat ze dertig jaar later dezelfde gedachten had. Ze wendde haar blik af. Maar nu de gedachte zich eenmaal had gevormd, kon ze die niet terugnemen. Ze keek weer, en hij keek nog steeds naar haar. Haar wangen gloeiden en ze keek weer vastberaden een andere kant op.

De muziek vrolijkte haar op en Nora richtte haar ogen op hetgeen waarvoor ze was gekomen: de imposante, decoratieve glazen kroonluchter hoog boven haar hoofd, opdoemend uit de duisternis onder het dak als een omgekeerde kristallen boom. Ontelbare druppeltjes hingen aan sierlijke takken die zo onvoorstelbaar fragiel leken dat ze hun diamanten vruchten nauwelijks konden torsen. Nora probeerde iedere arm van het glaswerk te volgen, te zien hoe het kronkelde en draaide, maar raakte telkens de draad kwijt wanneer het ontwerp haar in de luren legde. Iedere kristallen traan leek de kaarsvlammen te vangen en vast te houden in de perfectie van zijn prisma. In haar hoofd hoorde ze de resonerende toon naklinken die ze al eerder had gehoord toen ze Murano passeerde, maar het volgende moment besefte ze dat deze toon echt was. Het glas zelf was zachtjes aan het zingen, het timbre van de strijkinstrumenten en de trillingen ervan lieten iedere tak en iedere kristallen druppel zijn eigen bijna onhoorbare contrapunt zingen. Nora zocht in haar brochure naar informatie over dit wonder dat haar eigen voorvader had vervaardigd. Er was niets te vinden, maar Nora glimlachte in zichzelf om wat ze wist.

Die hing hier al toen jij nog leefde, Antonio Vivaldi.

Toen hoorde je net als nu je eigen composities met deze kristallen harmonie weerklinken. Om precies te zijn hing die hier al voordat je zelfs maar geboren was. En hij was gemaakt door Corradino Manin.