10

Rendez-vous

Corradino keek voldaan naar zijn dubbele spiegel. Hij hing, op een ereplaats, aan de achterste muur van de Cantina Do Mori. Hij wist dat hij goed werk had verricht: het oppervlak zo glad als de lagune op een lentedag, en een volmaakte facetrand; hij zag geen enkele oneffenheid. Hij wendde zijn blik snel af voordat hij zichzelf in de spiegel zag en ging op de bank eronder zitten wachten. Corradino had nog nooit zijn eigen ogen in een spiegel gezien. Hij kende zijn eigen beeltenis nauwelijks. Hij keek altijd naar het glas – zijn blik stopte bij het oppervlak en keek niet verder om zijn eigen gelaat te bestuderen. Misschien vreesde hij wat hij daar zou aantreffen, of misschien had hij geen belangstelling voor de aspecten van zijn eigen gelaat, maar alleen voor die van het glas. Hij stelde zichzelf die vraag nooit.

Hij wist alleen maar dat signor Baccia, de eigenaar van de Do Mori, tevreden zou zijn over deze spiegel. Maar hij vroeg zich wel af waarom hij weer was ontboden; de muren van de Cantina waren nu volledig behangen met schilderijen of spiegels. Die overvloed weerspiegelde het succes van deze zaak, al tweehonderd jaar lang een goed lopende kroeg. Baccia had ongetwijfeld nog meer geld te spenderen, en stond nu op het punt om het te over-drijven. Corradino huiverde even – nog meer spiegels zou afdoen aan het schitterende kristalheldere evenwicht van zijn unieke dubbele spiegel, glanzend in zijn dubbele pracht – als Castor en Pollux, een volmaakte constellatie. Corradino’s afkeer gold ook deels die nieuwe drank, koffie, die hij onder het wachten keurde. Hij had het nooit echt leren waarderen.

Het tast mijn ingewanden aan. Geef mij maar een goed glas valpolicella.

Na een tijdje kwam signor Baccia vanuit de drukke herberg aanlopen. Rondbuikig en rijk uitgedost in een Frans hemd volgens de laatste mode bleef hij even staan praten met een groepje opzichtig geklede Venetiaanse matrones die, ietwat ongemakkelijk, eveneens aan deze laatste mode meededen.

Baccia ziet er vandaag wat vreemd uit.

Gewoonlijk was de proprietario gemoedelijk, vaderlijk en goedlachs. Vandaag was hij dat ook, maar hij maakte niettemin een nerveuze indruk, alsof zijn houding vandaag slechts een façade was. Hij was weliswaar een zwaargebouwde man, maar zelfs op dit koele uur van de dag zweette hij buitengewoon en hij wierp schichtige blikken om zich heen, alsof hij gevolgd werd. Corradino vroeg zich af of hij soms problemen had met de Tien en door een agent in de gaten werd gehouden. Wat hemzelf betrof twijfelde Corradino daar geen moment aan. Hij had de ontspannen manier van doen van iemand die wist dat hij constant gevolgd werd.

Al jaren zag hij ogen vanuit een gemaskerde duisternis naar hem staren. De man die tegen de traghetto-halte stond geleund. De snoepverkoper op straat die hem iets te strak aanstaarde. De courtisane op de Ponte delle Tette met haar warme glimlach, maar met ogen van graniet. Duizend verschillende vermommingen op duizend verschillende plaatsen. Altijd onopvallend, maar door de jaren heen had Corradino hen in een oogwenk leren herkennen. Iedere keer als zijn ogen langs die van de spionnen gleden, of ze nu klein of groot waren, mannen of vrouwen, had hij het misselijkmakende gevoel dat ieder paar aan dezelfde agent toebehoorde: de donkere schim die hem jaren geleden naar de fonderia was gevolgd.

De man die mijn familie heeft vermoord.

Maar Baccia had toch niets te vrezen? Hij was in hart en nieren een man van de staat. Corradino wist dat de Raad aan de pacht van dit perceel meebetaalde, en dat de Republiek veel van zijn zaakjes onder het mom van gezelligheid in de Do Mori regelde. En toch leek Baccia zich… ja, beslist, niet op zijn gemak te voelen. Eindelijk kwam de proprietario naar Corradino toe, en toen ze elkaar begroetten met een kus, voelde Corradino het laagje zweet op Baccia’s wangen.

‘Antonio?’ zei Corradino op vragende toon toen Baccia zich zwaar op de met goudbrokaat geborduurde canapé tegenover hem liet vallen. ‘Wat is het doel van deze bijeenkomst? Toch niet nog méér spiegels om je caffé op een bordeel te doen lijken?’

Baccia zag er ontegenzeggelijk beroerd uit toen hij zich naar Corradino toe boog, zijn ademhaling ging zwaar en hij rook naar wijn. ‘Corradino. Luister goed. Ik wil dat je achteroverleunt in je stoel.’

‘Wat…?’ Corradino was verbijsterd, maar nadat zijn vriend nog eens heftig geknikt had, deed hij wat hem was gevraagd. Hij duwde zijn schouders naar achteren, steeds verder, tot ze andere schouders raakten – van de klant die rug aan rug met hem aan de andere kant van de canapé zat. Corradino maakte meteen aanstalten om de man aan te spreken en zich te verontschuldigen, maar een stem die niet aan Baccia toebehoorde weerhield hem daarvan.

‘Nee. Draai u niet om. We worden in de gaten gehouden.’

Het Italiaans klonk vloeiend, maar het had een Frankisch accent dat Corradino twintig jaar terug in de tijd voerde, naar zijn Franse leraar. Zijn kinderjaren stegen hem naar het hoofd als een blos en het bloed suisde in zijn oren.

‘Monsieur Loisy?’ Hij moest zich uit alle macht inhouden om zich niet om te draaien en zich in de armen van de man te werpen.

‘Nee. Mijn naam is Duparcmieur. Gaston Duparcmieur. We hebben elkaar nog nooit gezien. Maar mettertijd zult u mij beter leren kennen.’ De stem klonk gezaghebbend, maar er klonk ook een zweem van humor in door.

Corradino voelde ergernis opkomen omdat hij zich vergist had – alsof hij zichzelf had blootgegeven. Hij verhulde zijn onbe-hagen met boosheid, maar iets weerhield hem er toch van zich om te draaien. Met zijn ogen op de ongemakkelijk kijkende Baccia gericht, zei hij op scherpe toon: ‘Waar gaat dit over? Ik ben niet van plan mijn leven in gevaar te brengen.’

Hij voelde hoe de man ging verzitten, en opnieuw hoorde hij die mengeling van geamuseerdheid en autoriteit in de stem van de Fransman. ‘Corradino, u hebt altijd al in gevaar verkeerd. Sinds de dag dat uw oom Ugolino uw vader aan de Tien heeft verraden, en u en uw familie moesten vluchten voor uw leven. Wist u trouwens ook dat uw oom de verblijfplaats van uw familie aan de agenten van de Republiek heeft verraden? Hij heeft de dood van uw moeder verkocht om zijn eigen hachje te redden, maar hij is bedrogen – ze hebben hem ook gepakt en alleen u, mijn kleine glasblazer, achtergelaten.’

Corradino sprong overeind en werd onmiddellijk stevig ingesloten door de oersterke armen van Baccia. De proprietario klemde hem tegen zich aan en kuste hem weer op beide wangen. Met luide stem bulderde hij: ‘Dus dat is dan afgesproken. Nog twee spiegels voor de salon. En dat zullen weer net zulke kunstwerken worden als je al hebt gemaakt.’ Hij trok Corradino naar zich toe en deze voelde Baccia’s hete adem in zijn oor toen die siste: ‘Corradino, je moet naar deze man luisteren, niet opstaan en je niet omdraaien. Geef niet toe aan je woede. Deze man kan je helpen, maar we worden in de gaten gehouden. Zwijg. Ga zitten en praat tegen hem alsof je tegen mij praat.’

Langzaam liet Corradino zich weer op zijn stoel zakken en probeerde zich te beheersen. Wat betekende dit allemaal? Zou het waar zijn van zijn oom Ugolino, die zo dol op hem was geweest? Dat hij een verrader was? Er rezen duizend vragen bij hem op. De enige vraag die hij wist uit te brengen was: ‘Wie bent u?’

‘Als u wilt weten wie ik ben, kijk dan in uw eigen schepping. Maar wees snel en doe het ongemerkt.’

Corradino liet zijn ogen naar links gaan en ontmoette die van de man die achter hem zat. Hij ging gekleed in wijnrood fluweel, in de stijl van een dokter uit Padua, en op zijn schoot lag een wit medico-masker met een lange neus. Maar de puntbaard en de krulsnor waren die van een Franse dandy. Zijn ogen, die Corradino strak aanstaarden, hadden de kleur van het grijze leisteen dat hij tot poeder wreef en aan zijn glasblazerssteen toevoegde zodat het een tinkleur aannam. De Fransman zag er jong uit, nog niet op de helft van zijn leven. Misschien een jaar of dertig, net als Corradino zelf.

‘U ziet dat u en ik van dezelfde leeftijd zijn,’ zei de Fransman alsof hij zijn gedachten kon lezen. ‘Maar toch verschillen wij duidelijk. Ik houd van mijn land, terwijl u uw land niet langer liefhebt. En u vervaardigt glas als een alchemist die door engelen is opgeleid. En daarom ben ik hier.’

‘Hoe kent u mijn familie?’

‘U noemde een man uit mijn land die veel van u hield. Ik ken hem ook.’

‘Monsieur Loisy? Leeft hij nog?’

‘Nee.’ De stem klonk kortaf. ‘Hij werd verraden en de moordenaars hebben hem weten op te sporen. Maar voor zijn dood heeft hij ons nog over zijn uitzonderlijke leerling kunnen vertellen. Hij heeft zich namelijk altijd om u en om uw welzijn bekommerd. Hij heeft inlichtingen ingewonnen en ontdekte dat u nog in leven was en op Murano werkte. Hij heeft uw ontwikkeling gevolgd, net als wij. Maar zij die zoeken kunnen zelf ook gevonden worden. Zijn speurtocht naar u had tot gevolg dat hij zelf ook werd opgespoord. Hij is gevonden en vergiftigd door de Tien toen hij deze kust aandeed in de hoop een glimp van u op te vangen.’

Corradino voelde het bloed in zijn hoofd kloppen en kon amper ademhalen. Maar hij kon hier op dit moment geen uiting geven aan zijn smart om Loisy en zijn liefde voor hem, terwijl hij de ene vraag na de andere stelde. ‘Hoe weet u dit allemaal?’

‘Omdat ik een van degenen was die hem geholpen hebben.’

‘En erbij stond toen hij vermoord werd?’

‘Loisy was gewaarschuwd om hier niet terug te keren. Hij heeft mijn raad in de wind geslagen. Probeert u hem vooral niet te evenaren.’

Corradino bleef de zwijgende Baccia strak aankijken terwijl zijn maag zich in zijn lijf omdraaide. De verraderlijke koffiebonen vermengden zich met de sappen in zijn maag en lieten een smerige smaak achter in zijn mond. Zijn zoekende geest vond uiteindelijk de vraag waar het om ging. ‘Wat wilt u van mij?’

‘We willen uw bekwaamheden. Wat zouden we anders van u willen?’

‘En wie zijn “we”?’

‘Ikzelf, natuurlijk. Maar wat veel belangrijker is: Zijne Majesteit koning Lodewijk XIV van Frankrijk.’

Corradino snakte naar adem. Hij staarde in Baccia’s bloeddoorlopen oogbollen, volgde de lijntjes van de bloedvaatjes die hij daarin zag, alsof hij de koninklijke stamboom van Frankrijk aandachtig bestudeerde.

‘Wat hebt u te bieden?’

‘Dat zult u mettertijd te horen krijgen. Maar ik zal u één ding zeggen: wij kunnen u helpen, u het leven bieden dat u toekomt, in Parijs. U zult als een kunstenaar gefêteerd worden, gevierd worden als een genie, niet behandeld worden als de slaaf die u hier bent. Wij kunnen u rijkdom en een adellijke titel schenken. Uw republiek Venetië heeft u voor zichzelf gebruikt, om haar schoonheid te verhogen, maar ze heeft u niets teruggegeven. Ze houdt u in slavernij – u, die tot de adellijke familie Manin behoort. Bovendien heeft ze u ook nog uw familie ontnomen.’ De stem zweeg even. ‘Bijna al uw familie.’

Corradino keek met een ruk opzij in de spiegel en zag weer die tinkleurige ogen. Wat hierna volgde, klonk slechts als een fluistering uit de mond van de Fransman.

‘U kunt haar ook meenemen.’

Leonora. Hij weet van het bestaan van Leonora.

‘U hoeft nu niet te beslissen,’ zei de stem, terwijl Corradino zich onpasselijk van verwarring afwendde. ‘U mag hier niet te lang blijven hangen, anders worden we ontdekt. Blijf nog even met signor Baccia praten. Hij zorgt ervoor dat alles normaal lijkt – hij zal een bestelling doen en u moet de maten nemen en ze in uw velijnen opschrijfboekje noteren zoals u altijd doet. Ga dan weg, ga terug naar Murano en doe niets. Binnenkort zal uw ploegbaas u vertellen dat u een opdracht hebt voor het Oude Theater en dat u naar Venetië moet komen om met een zekere maestro Domenico over een kroonluchter te praten. Als u naar die afspraak gaat, zult u mij weerzien; ik zal maestro Domenico zijn, en ik zal u dan de wensen van de koning overbrengen. Als u besluit om hier niet mee verder te gaan, meld u dan ziek en stuur iemand anders in uw plaats. Dan zullen we u nooit meer lastigvallen.’

Corradino voelde een beweging in de schouders van de Fransman toen hij opstond. Terwijl Duparcmieur zijn mantel om zich heen sloeg en zijn masker rechtzette, zei hij tot slot op gedempte toon: ‘Bedenk dit, Corradino: wat bent u de Republiek van Venetië schuldig? Waarom begint u in Frankrijk niet een nieuw leven, met uw dochter?’

Toen liep hij weg, met zwierige passen.

Corradino zat daar als verdoofd terwijl de proprietario werktuiglijk zijn instructies gaf voor een nieuwe spiegel die er nooit zou komen. Daarna liep hij als een slaapwandelaar door de menigte op het San Marco-plein, gevolgd door zijn immer aanwezige schaduw. In zijn verdwaasdheid liep hij bijna in de richting van Zattere, naar de Pietà, om het Leonora te vertellen. Maar hij wist zich te beheersen. Hij mocht geen risico’s nemen, niet met de voetstappen die hem volgden. Hij mocht het nu niet laten mislukken.

Niet nu er misschien een manier is waarop we samen kunnen zijn.