39

Het notitieboekje

Alessandro liep achter de koster aan en samen beklommen ze een smalle wenteltrap vanuit de consistoriekamer van de Pietà.

‘Het is eigenlijk geen echte bibliotheek, voornamelijk oude muziekboeken en wat archiefstukken,’ vertelde de koster, en zijn woorden werden begeleid door het geruis van zijn wapperende gewaad. ‘Ooit hadden we hier natuurlijk een belangrijke collectie van Vivaldi’s handgeschreven partituren. Toen zijn populariteit in de jaren dertig van de vorige eeuw een opleving doormaakte, hebben we onze boekencollectie laten opslaan bij de juiste temperatuur, zoals het hoort, en laten verzekeren. Die collectie bevindt zich nu in een museum in Wenen, waar hij is overleden. Bent u een Vivaldi-kenner?’ De koster leek geen antwoord te verwachten en begon uit te pakken met zijn grondig uit het hoofd geleerde beknopte geschiedenis van het leven van de roodharige priester. Alessandro klom steeds hoger, en moest zich dwingen beleefd te blijven. Op ieder ander moment zou hij hevig in het verhaal geïnteresseerd zijn geweest, maar vandaag werd hij voortgedreven door de ongepaste impuls zich langs de vriendelijke oude man heen te wurmen en voor hem uit naar de bibliotheek te rennen. Iedere wenteling van de trap leek op een winding van een schroefdraad die Alessandro’s ongeduld nog steviger aandraaide. Eindelijk kwamen ze bij een oude deur, en Alessandro stond ongeduldig te schuifelen terwijl de koster wel tientallen sleutels leek te proberen. Ten langen leste had hij de juiste te pakken en draaide hem om.

De kleine ruimte werd amper verlicht door een boograam. Gouden stofdeeltjes dansten in het licht. De tocht van de open-staande deur deed bladzijden ritselen als dode bladeren die fluisterden dat deze boeken eeuwenlang niet waren ingekeken. Ze stonden opgestapeld van de vloer tot het plafond, niet op planken: de stoffige boeken van Prospero. Alessandro keek rond en hoorde de opgedreunde tekst van zijn gids niet meer. Het zou niet lang duren om te vinden wat hij zocht, als het tenminste bestond. Hij draaide zich gedecideerd om.

‘Signor. Ik ben u zeer erkentelijk voor uw hulp. Mag ik u vragen mij te excuseren terwijl ik hier even rondkijk? U hebt vast wel andere dingen te doen. Ik zal heel voorzichtig zijn, dat beloof ik.’

De koster keek enigszins bedenkelijk, maar daarna begonnen zijn ogen te glimlachen. Ze straalden het diepgevoelde vertrouwen van een geestelijke uit, van iemand die gelooft dat er geen kwaad op de wereld bestaat. Hij gaf Alessandro een klopje op zijn arm. ‘Een persoonlijke kwestie. Ik begrijp het. Ik ben beneden.’

Alessandro toverde zijn charmantste glimlach voor den dag en het gewaad ruiste de kamer uit.

Hij wijdde zich meteen aan zijn taak.

Er stond hier misschien een duizendtal boeken. Niet veel. Maar indien wat hij zocht hier lag, zou het zichzelf verraden door zijn afmetingen. Hij had voorzien dat zijn zoektocht enkele uren in beslag zou nemen. Maar nadat hij pas twee torenhoge stapels boeken had doorzocht en alleen maar in leer gebonden muziekpartituren en gezangboeken had gevonden, zag hij het. Ingeklemd tussen twee stapels zat een klein, in fijn kalfsleer gebonden velijnen boekje van het allermooiste Venetiaanse handwerk. Zoals hij al had gedacht, had het zich door zijn omvang verraden.

Een journaal. Een notitieboekje. Een agenda.

Alessandro ging op de vloer zitten en het fluweel van zijn kostuum viel in plooien om hem heen. Zoals hij daar in dit oude vertrek zat, te midden van de gedrapeerde stof, had hij een man uit een ander tijdperk kunnen zijn en leek hij in het licht van het raam weer een schilderij te zijn geworden. Zijn handen trilden toen hij besefte dat dit het moest zijn: het notitieboekje waarvan hij had vermoed maar niet zeker had geweten dat het bestond. Dit was vast en zeker de graal die het einde van Leonora’s zoektocht betekende. Maar bij het omslaan van de dunne pagina’s en zich verwonderend over de hanenpoten, de gedetailleerde tekeningen, de gekriebelde afmetingen en berekeningen, bekroop hem een nieuw idee. Als dit boekje haar angstige vermoedens nu eens zou bevestigen?

En dat bleek ook zo te zijn. Alessandro’s vingertoppen werden plotseling vochtig en het dunne velijn begon al te bobbelen tot hij zijn handen snel aan zijn gewaad afveegde. Want hier stond het bewijs, onweerlegbaar en onaanvechtbaar. De laatste pagina’s bevatten maten en tekeningen die betrekking hadden op de Spiegelzaal in Versailles. Alessandro leunde achterover, terwijl de omvang van wat hij hier las tot hem doordrong. Die zaal had ooit plaats geboden aan Vittorio Orlando, de premier van Italië. Hadden Orlando en de andere ondertekenaars in Corradino’s spiegel gekeken toen ze het hart en de ziel uit Duitsland wegsneden in het ‘Verdrag’ van 1919 en daarmee de vernietigende machine in gang zetten die onvermijdelijk tot de Tweede Wereldoorlog zou leiden? Het ene kwaad brengt het andere voort, dat gold hier eens te meer. Alessandro keek verslagen voor zich uit. Hij had het geheim opgelost, maar had daarmee het antwoord gevonden dat Leonora zo vreesde.

Leonora.

Zijn oog viel op haar naam op een van de laatste bladzijden van het boekje. Hier was het handschrift anders: hartstochtelijk, vloeiend, en hier en daar waren spetters van water of tranen te zien. Alessandro ging zitten en las de brief die Corradino aan zijn dochter had geschreven, en die evengoed aan Leonora had kunnen zijn gericht, aan zíjn Leonora.