27
•
Een kampioen
Signor Aldo Savini, curator van zeldzame boekwerken in de Libreria Sansoviniana op San Marco, reageerde lichtelijk verrast toen een blonde schoonheid hem vroeg haar te helpen met het naar beneden halen van de gildeboeken van de glasblazers en spiegelmakers uit de zeventiende eeuw. Maar ze moest wel een geregistreerde lezer zijn. Hij bekeek haar gloednieuwe geplastificeerde kaart – uit haar naam bleek duidelijk dat ze een Venetiaanse was. Hij haalde zijn schouders op en overhandigde haar een paar dunne katoenen handschoenen uit een houder. ‘Deze moet u aantrekken, signorina. Deze boekwerken zijn eeuwenoud en heel teer. U moet ook de boekenstandaard gebruiken die daar speciaal voor staat, zodat de rug zo min mogelijk beschadigd raakt, en u mag de bladzijden alleen omslaan bij het gelamineerde strookje. U mag het papier zelf niet aanraken.’
La signorina knikte ernstig onder zijn uitleg. Haar ogen waren groen, met in het midden zilveren spikkels, net als de kleur van de olijfbladeren op de boerderij waar Aldo Savini was opgegroeid. De bibliothecaris voelde zijn hart plotseling sneller slaan en duwde zijn bril omhoog op zijn neus, wat hij altijd deed als hij wat zenuwachtig werd. Aldo Savini was nog geen veertig en onder zijn mouwloze vest en stropdas klopte een romantisch hart. Terwijl hij de signorina de oude boekwerken uit die periode naar beneden hielp tillen, streken haar goudblonde haren langs zijn arm en rook hij haar kokosnootshampoo vermengd met het eeuwenoude leer en velijn van de boeken. Toen ze glimlachte en hem bedankte, bedacht Aldo Savini dat hij bereid was een moord voor signorina Manin te plegen.
Gedurende de daaropvolgende maanden zag Aldo Savini La Principessa, zoals hij haar heimelijk noemde, vele keren. Ze had altijd wel een of ander bijzonder verzoek, wat op hem als bibliothecaris bijna net zo’n effect had als haar uiterlijke verschijning op hem als man. Gildeboeken, inventarislijsten, testamenten, geboorte- en overlijdensakten, brieven, werkinstructies – hij had het allemaal voor haar weten te vinden. Haar vragen, die ze in vloeiend Veneto stelde, maakten hem ook nieuwsgierig. Ze gingen allemaal over dezelfde man, Corrado Manin. Zelfs Aldo Savini, die een kluizenaarsleven leidde, had van hem gehoord. La Principessa overstelpte hem met vragen zodra ze erachter was gekomen dat Aldo paleografie aan de universiteit van Bologna had gestudeerd en de kriebelige oude handschriften kon lezen als het haar niet lukte. Wordt Corrado Manin in deze documenten genoemd? Deze spiegel die de contessa Dandolo aan de Frari-kerk had nagelaten, is dat een Manin? Deze werkinstructies voor het Palazzo Bruni, wordt daarin over de kroonluchter van Manin gerept? In welk jaar was het palazzo gebouwd? Wat staat hier in het lemma van dit scheepsregister, Manin of Marin? In deze overlijdensakten waarin vergiftiging wordt genoemd, staat dat symbool voor kwik of voor iets anders? Aldo Savini raakte gefascineerd door haar zoektocht, en al even gefascineerd door haarzelf. Blijkbaar kreeg ze hulp van de Ca’ Foscari, want ze reisde op en neer tussen de bibliotheek en de universiteit om advies te vragen en kwam dan terug met een nieuwe lading aanwijzingen. Hij kreeg al snel door dat ze geholpen werd door Ermanno Padovani, een vooraanstaande wetenschapper die vele boekwerken in deze bibliotheek had staan. Op sommige zondagen kwam de Principessa helemaal niet opdagen en wist Aldo dat ze haar zoektocht elders voortzette, want het leek erop dat zij dankzij de professore vrijwel onbelemmerd toegang had tot de meest kostbare afgesloten archieven van de stad.
Met zijn romantische ziel werd Aldo Savini een ridder die zich volledig inzette voor de blonde Principessa. Hij zag zichzelf de zwarte ridder, Ermanno Padovani, trotseren met zijn bibliografische kennis. Hij was vastbesloten de professore voor te zijn en een soort doorbraak voor haar te bewerkstelligen, zodat híj haar held zou worden.
Tijdens de koude wintermaanden die daarop volgden, vond er een nieuwe ommekeer plaats in Aldo Savini’s ridderfantasieën. Want het werd hem al snel duidelijk dat de Principessa zwanger was. Hij zag haar buik opzwellen, haar engelachtige gezicht rond worden als dat van een cherubijntje. Op een keer zag hij haar, volkomen verdiept in een scheepsrol, met haar haar dat langs een kant van haar zwanenhals viel, schrijven in een notitieboekje dat op haar buik balanceerde. Zijn hart sloeg bijna over. Hij, Aldo Savini, zou haar tegen haar immorele verleider beschermen, ongeacht wie hij was. Hij zou haar helpen haar zoektocht te voltooien. Hij moest diep gaan nadenken over die doorbraak. En toen, op een dag, kwam die eindelijk.
Al wekenlang had Aldo gemerkt dat er ook Franse elementen in het onderzoek gingen meespelen. Vragen over inschepingen, over het Paleis van Versailles, over de glashandel met Parijs, over het hof van Lodewijk XIV, de Zonnekoning. Toen kreeg hij een inval: als de Principessa geïnteresseerd was in de Europese hoven van de zeventiende eeuw, dan was er één persoon bij uitstek die haar zeker zou kunnen helpen, en afkomstig uit deze stad.
La Principessa reageerde bijzonder opgewonden toen hij haar het document liet zien. Nadat ze het drie keer gelezen had smeekte ze hem om een kopie voor haar te maken, en uiteindelijk nam hij de brief waar het om ging mee naar het heiligdom waar de gespecialiseerde scanners en printers stonden te wachten tot ze gebruikt werden. Deze logge, peperdure machines konden zelfs het meest broze perkament kopiëren met behulp van infrarood lasertechnologie. Dit soort documenten mocht niet blootgesteld worden aan de verblindende stroken licht van de gewone fotokopieermachines, dacht Aldo Savini vol tederheid. Hij bracht de papieren terug naar de Principessa, die bij zijn bureau stond te wachten. Ze greep de papieren vast en hield ze tegen haar buik, met de bedrukte kant naar boven alsof ze niet wilde dat het kind ze van binnenuit kon lezen. Ze keek geagiteerd en niet echt blij. Desondanks gaf ze blijk van haar goede manieren en schonk hem een stralende glimlach. ‘Dank u, signor Savini,’ zei ze.
Hij duwde zijn bril omhoog op zijn neus om moed te vatten, maar ze had zich al omgedraaid voordat hij zijn naam had weten uit te brengen: ‘Aldo.’
Ze had hem niet gehoord; ze liep weg tussen de rijen boekenkasten door, met haar gedachten al ergens anders. En in de traditie van de nobele ridderlijkheid waar Aldo Savini zo aan hechtte, zag hij haar nooit meer terug.