DE GEFLIPTE OLIFANT

Het zal begin jaren zestig zijn geweest, want het gaat over LSD. Overal probeerden mensen hun bewustzijn te verruimen. Ter verkenning werden proefdieren naar het chemisch walhalla vooruitgestuurd. Zo stoned als een garnaal zaten de ratten in hun laboratoriumkooien op hefboompjes te drukken, katten joegen stijf van de drugs achter niet-bestaande muizen aan. Wetenschappelijk klapstuk moest een olifant worden. Maar hoe krijg je zo’n reus helemaal te wow? Hoeveel LSD heb je daar wel niet voor nodig? Voor een kat was de dosis bekend. Die ging van een kwart milligram al uit zijn dak. Een olifant van duizend maal zo zwaar moest duizend maal zoveel kunnen hebben. Er werd 297 mg ingespoten. Vol verwachting keken de onderzoekers wat komen zou. Dat kwam eerder dan verwacht. Vrijwel onmiddellijk na de injectie begon de olifant luid trompetterend rond te rennen. Opeens stopte hij, waggelde en viel. Binnen vijf minuten lag hij in stuipen, kakte en stierf. Voor de onderzoekers was de conclusie duidelijk: olifanten kunnen niet goed tegen LSD.

De Noorse fysioloog Schmidt-Nielsen dacht daar anders over. Volgens hem was de olifant niet zozeer aan de LSD gestorven als wel aan een rekenfout. Al gaan er duizend katten in één olifant, daarom heeft een olifant niet duizend maal zoveel van alles nodig. Duizend katten, dicht opeen gepakt, hoeven lang niet zoveel eten te verstoken als duizend losse dieren. Het gezamenlijk oppervlak is veel kleiner en verliest dus veel minder warmte. Een olifant verstookt maar een kwart van het verwachte duizendvoud. Bovendien moet je niet het hele lijf meerekenen, maar alleen de hersenen. Daar werkt het LSD immers op in. Corrigeer je de dosis voor dit soort factoren, dan kom je uit op 0,4 mg per olifant; 750 maal minder dan het arme dier in werkelijkheid te verduren had gekregen.

Het is duidelijk dat je niet zomaar per kilo van het ene dier naar het andere mag extrapoleren. Toch zijn veel voorschriften voor zo’n groot dier als de mens opgesteld op grond van proeven met zulke kleine dieren als ratten of katten. Nog steeds drukken ratten over de hele wereld in hun proefkooi op die ene toets waarmee ze met zijn allen de proefschriften tikken voor al die wetenschappers die zo graag voor geleerde worden aangezien.

Wil je het verschil tussen groot en klein onderzoeken zonder ratten, katten of olifanten lastig te vallen, word dan je eigen proefdier. Om te weten hoe het voelt om twee keer zo groot te zijn, kleed je je uit en ga je naakt met een vriend of vriendin naar bed. Slaap. In de lepeltjeshouding, achter elkaar. Voor je gevoel ben je nu niet alleen twee keer zo groot maar ook twee keer zo warm. Dat komt natuurlijk door die ander. Maar die wordt juist warmer van jou. Thermodynamisch ben je tot één wezen versmolten. Met jouw buik tegen de ander z’n rug is het totale oppervlak met één buik en één rug afgenomen, zodat je samen minder warmte verliest. Dat is lekker. Het enige nadeel is dat je je niet als één geheel om kunt draaien. Maar zie hoe de evolutie dat heeft opgelost. Op een gegeven moment splitst het dubbelwezen zich als een delende cel, draaien de helften afzonderlijk maar synchroon en versmelten ze weer tot één dubbelwezen, zij het nu met de ander z’n buik tegen de een z’n rug. Wie dat voor elkaar krijgt zonder wakker te worden, hoeft geen rare middelen meer. Die haalt zijn vijftigjarig huwelijk op zijn sloffen.