DE LEZER

Waar moet je lezen? Lezen móét, dat weten we nu wel, en ook waarom en wat, maar wáár dan? In mijn jeugd had je de leeszaal. Hier stonden de boeken in massief mahoniehouten kasten, vanaf de balustrade keken geleerde bustes op je neer. Natuurlijk was er de bibliotheekjuffrouw met de knot in het haar, maar die hoefde ons nooit tot stilte te manen, dat deed de zaal zelf, zoals een béétje kathedraal waar ook ter wereld elke toerist de lust tot luidruchtigheid ontneemt. Mijn leeszaal was een tempel. Je voelde je er trots deel uit te mogen maken van iets wat duidelijk groter was dan het hier en nu. Elk boek las je tot de laatste letter.

De leeszaal uit mijn jeugd heb ik nooit terug kunnen vinden. In bibliotheken tref je hem niet meer aan. Wel is er een coffee corner die tot schrik van echte lezers gezelligheid probeert uit te stralen. De kasten zijn zo licht geverfd als de inhoud van de aanwezige boeken, op het dragen van knotjes door het personeel lijken strenge straffen te staan. Alle drempels zijn hier zo grondig weggehaald dat je meteen in een diep gat stort. Er is vast nog wel iets groters dan het hier en nu aanwezig, maar ik weet niet zeker of ik daar nog deel van uit wil maken.

Om te lezen trek ik me nu liefst terug op mijn wc. Geen enkele plek noodt zo tot concentratie. Wil dit zeggen dat lezen de eigenlijke functie is van het toilet? Geoefend lezer Karel van het Reve vond van niet. Volgens hem is die andere functie van de wc toch de eigenlijke, al was het maar omdat mensen die wel in de ‘wc is om te lezen’-theorie geloven, zich in zoveel bochten moeten wringen ‘om die bril, dat doorspoelmechanisme en dat wc-papier te verklaren’.

Eenzelfde probleem doet zich voor bij het vrouwelijk orgaan waar je in deze warme tijd van het jaar telkens weer met de neus op wordt gedrukt: de boezem. Je zou denken dat die dient om baby’s te zogen. Maar daar heb je zo’n decolleté niet voor nodig. Behalve baby’s, lokken borsten vooral mannen. De gedachte om zijn hoofd tussen die verrukkelijke bollen te ruste te leggen, maakt menig man uitzinnig. Vaak hoor je dat het een uit het ander voortkomt. Mannen zouden van borsten houden uit heimwee naar hun tijd als baby aan de tepel. Dat argument is echter al ontzenuwd door de Britse bioloog Julian Huxley, die erop wees dat mannen die met de fles waren grootgebracht later toch ook ‘geen uitzonderlijke voorliefde voor flessen aan de dag legden’. Wie gelooft dat borsten niet voor baby’s maar voor mannen zijn uitgevonden, zal zich in allerlei bochten moeten wringen om dat witte vocht, die afkolfapparaten en die uierzalf te verklaren.

Wat is de echte functie van borsten? Joost mag het weten. Waarschijnlijk deugt de vraag niet. ‘Waartoe dienen borsten’ is van dezelfde orde als de vragen waartoe golfjes zo lieflijk kabbelen, waartoe poezen spinnen, waartoe weemoedige herinneringen dienen. Wat kan het je schelen voor wat iets dient. De vraag moet zijn voor wie.

Voor wie dienen borsten? Misschien wel voor mij. Of voor u. Maar wáár dan en vooral: wanneer?