DE KOKKEL

De zee is een zij. De zee, zíj klotst voort in eindeloze deining. Daarmee beantwoordt ze aan de vuistregel dat het geslacht van een woord mannelijk is als iets ergens in kan en vrouwelijk als het zo’n ‘ergens’ is. Elke avond neemt de zee heel de zon in haar lichaam op. De volgende ochtend wordt die weer door de zee gebaard. La mer, de zee, is ook la mère, de moeder.

Maîtresse en moeder, het is geen wonder dat de zee in zoveel tonen is bezongen, in zoveel kleuren afgeschilderd. Maar ook zo bruut verkracht. Van alle kanten wordt de zee gebrandschat, vernederd, geplunderd, uitgewoond en bescheten. Met schepen wordt ze uitgewrongen, met eilanden aangeboord. De mens is een hij. Een zeerover.

Wat mij er als kind al van weerhield om zeerover te worden, was het marginale bedrijfsresultaat. Zelden loopt het goed af met een kaper. Maar dat geldt ook voor vissers, reders, werven en oliemaatschappijen. Vissers verzuipen, reders gaan failliet, de ene na de andere werf sluit, geen hond zou het in zijn hoofd halen in zee naar olie te boren als er op het land niet zoveel oorlog om olie werd gevoerd. Zo gebruikelijk als het is dat mensen hun geld in het water gooien, zo zelden zie je iemand geld uit het water halen. Nederlandse zeerovers zonken zo diep dat ze de kokkels voor de snavels van de zeevogels weg visten. Het is alsof je iemand de vetbollen uit je tuin ziet jatten.

Waarom geeft de zee ons haar schatten zo moeizaam prijs? Omdat wij landdieren zijn. Wij horen niet in het water. Een paar minuten kopje-onder en je bent er geweest. Natuurlijk kun je het met luchtflessen en duikboten een tijdje rekken, maar dat is duur en onhandig. Onder water blijf je vergeleken bij een haring of sardien een stumper.

Of neem de lucht. Daar hebben we ook niks te zoeken. Wie toch voor vogel speelt, met Dakota’s, Concordes en oceanen van kerosine, komt van een koude kermis thuis. De ene vliegtuigmaatschappij na de andere legt er het loodje; netto heeft de luchtvaart sinds de gebroeders Wright geen stuiver verdiend. En hoe hoger je gaat, des te erger wordt het. Van al onze dromen over ruimtevaart is niets terecht gekomen. We winkelen niet op de maan en gaan niet met vakantie naar Mars. Het geld is op. Met oude plannen en nieuw schroot scharrelen alleen de Russen en Chinezen nog wat na, als de armoedzaaiers van het heelal. Niet met raketten is de ruimte gevuld maar met loos gebabbel van mobieltjes.

Zelfs op het land zijn we aan ons milieu gebonden. Niet zo lang geleden hadden wij Europeanen alle continenten ingepikt. De meeste van onze koloniën hebben we inmiddels teruggegeven. Uitbuiten bleek duurder dan gedacht. Alleen in landen met net zo’n milieu als het onze, zoals Amerika, hadden we iets te zoeken. Nu nog heeft Nederland spijt dat het Suriname en de Antillen niet wat nadrukkelijker heeft teruggegeven.

Waar je niet hoort, kun je niets verdienen. De baten wegen er niet op tegen de kosten. Dat zouden we nu toch geleerd moeten hebben. Laten we dan ook oprotten met onze boortorens en windmolens en schepzuigers, te beginnen uit de Noordzee. Geef de zee terug. Dan kan de hoogmoed eindelijk weer plaatsmaken voor de vorm van moed die de zee zo goed past, de heerlijkste moed om je in onder te dompelen: de weemoed.