Vuur
‘Mannen houden van vuur’, om mijn buurman te citeren toen ik van hem drie oude Ronson-aanstekers kreeg. Ze deden het niet meer, maar zoals alle goede dingen waren ze nog wel te repareren. Dat duurt dan een paar weken, en net als je de oude Ronsons bent vergeten, belt de sigarenzaak om te zeggen dat ze terug zijn, en of je ze maar even wilt komen halen. Als nieuw!
Het schijnt dat ergens in Delft een werkplaatsje zit met twee mannen die de hele dag oude Ronson-aanstekers repareren. Er valt overigens een hoop aan te verhapstukken, aan zo’n eenvoudig apparaatje: de tank kan lekken, het tandwieltje op de vuursteen kan kapot zijn, de veer onder de vuursteen kan defect zijn, de vlamregelaar kan het niet meer doen, de gastoevoer kan geblokkeerd zijn, het ventiel kaduuk, enzovoorts. Maar onder enorme vergrootglazen en met engelengeduld maken die mannen in Delft de aanstekers weer gezond. Iedere roker die zijn verslaving serieus neemt en van mooie hulpstukken houdt, weet hoe belangrijk dat is. Nog meer vuur.
Ik ben er eerlijk gezegd niet zo handig mee. Maar het trekt wel altijd. Zo zal ik een mooie petroleumlamp nooit aan mijn neus voorbij laten gaan. Moet ik hebben. Niet zo’n flutding uit China natuurlijk, maar een originele uit Duitsland – een Feuerhand. Mooie naam ook. Fransen maken ook goeie stormlampen: daarvoor moet je in Nantes zijn, daar zit de firma Guillouard. De laatste die ik kocht deed het niet helemaal lekker en om erachter te komen wat het probleem was, draaide ik de dop van het tankje om bij het schijnsel van de vlam van mijn Ronson te kijken of ik misschien niet genoeg petroleum in de lamp had gedaan. Dat had ik wel. Een schitterende steekvlam volgde, en ik stond eventjes van top tot teen in brand. Leuk voor de kinderen, dat wel.
Ook leuk: afval verbranden.
Eén keer per jaar doe ik dat op het erf van ons Franse buitenhuis. Meestal weet ik feilloos het verkeerde moment te kiezen: een snikhete dag, met plotseling aantrekkende wind. Heb ik net een vuur gemaakt met vlammen zo hoog als de omringende bomen, begint het als een gek te waaien. De laatste keer dat me dit overkwam, brandde de halve tuin af en moesten zowel de visite, de buren als de kinderen helpen met scheppen, tuinslangen en emmers. Nog een wonder dat de brandweer niet uitrukte. Toch zal ik ook dit jaar weer een enorm vuur stoken, want er gaat toch werkelijk niets boven in een korte broek en zwetend en zwart van het roet over je eigen erf hollen, terwijl je eigen rook in machtige pluimen naar de hemel opstijgt. Ik bedoel, op zulke momenten voelt een man zich pas een man, zeg maar: het Bavaria-gevoel; met blote handen een levende kip aan stukken rijten en hem rauw opvreten. Een rustige variant. De vuurkorf.
Nu het woord er staat, schaam ik me toch een beetje. Vuurkorf. Dat is toch wel heel erg IKEA, heel erg geciviliseerde, gekanaliseerde bruutheid. Maar evengoed geweldig, zo’n vuurkorf, vooral ’s nachts als het regent, en dan het vuur aan de praat houden. Het geeft een man iets te doen, en een vrouw iets om naar te kijken, want wat is er romantischer dan in de vlammen staren? Het leuke van een vuurkorf is bovendien dat alles wat echt brandt, eruit valt, dus je blijft lekker bezig. Dat brengt ons bij de open haard.
Daar hou ik niet zo van, tenzij het een heel grote haard is, maar zeker niet eentje op gas of met een ruitje ervoor. De mooiste open haard die ik ken, bevindt zich in Drenthe, in hotel De Jufferen Lunsingh, vlak bij Norg. Bij een ander hotel, De Havixhorst in De Wijk, hebben ze vuurkorven langs de oprijlaan staan die altijd branden. In beide hotels kom ik graag. Een man en vuur, het is een wonderlijke combinatie. Lucifers, barbecues, aanstekers, kampvuren, vuurstenen die je tegen elkaar ketst tot er een vonk komt, schoorstenen, rookgordijnen, vuurwerk, vuurpijlen, kaarsen – ik ben er dol op. Het zal de oertijd zijn, en de geur, en het zo duidelijk te beïnvloeden resultaat. Een vuur kan een man in de hand hebben (tenzij het uit de klauwen loopt), een vuur kan een man meester zijn. Zat ik maar bij de brandweer, dan zou ik dromen van branden die niet te blussen zijn. Gewoon kijken, en de hitte op je wangen voelen, de tranen in je ogen. Dat is vuur. Het verteert alles, behalve de jongens in ons.