Baard

 

 

 

 

Het leek me een leuk idee om eens een baard te laten staan. Ik heb wel vaker pogingen in die richting gedaan, meestal op vakantie, maar zodra het begon te kriebelen, schoor ik hem af. Nu had ik me voorgenomen de jeuk te weerstaan, ja, ik ging ervoor, een echte baard.

Nu is het zo dat mannen die ineens een baard laten staan meestal in de war zijn – ze twijfelen aan zichzelf, de zin van het leven, de keuzen die ze hebben gemaakt, ze verlangen terug naar de oertijd, het Bavaria-gevoel. Of ze willen er ineens gedistingeerd uitzien. Maar dat had ik allemaal niet. Ik wilde gewoon een baard, je moet het één keer in je leven hebben meegemaakt, ja toch? Dus ik schoor me niet meer.

Dat leverde meteen tijdwinst op, maar ik vond het wel jammer dat ik dit mooie ritueel moest missen. Ik troostte me met de gedachte dat een baard ook beslist mooie rituelen zou opleveren, al kon ik me daar geen voorstelling van maken. Maar er hoorden vast leuke hulpstukken en hebbedingetjes bij, en daar ben ik dol op, gadgets.

De baard groeide.

De omgeving begon commentaar te leveren. Waarom zag ik er zo wild uit? Was ik moslim geworden? Zat ik in een fase dat ik overal schijt aan had? Wilde ik mezelf niet meer zijn, maar iemand anders, en wie dan? Kluun? Als gezegd, dat speelde allemaal niet: ik wilde gewoon die verdomde baard.

Hij bleef groeien.

Ik heb grijs haar, zeggen ze, en de baard die zich op mijn kin en kaken aftekende, zag er wit uit, met hier en daar kleine zones rode haren. Ik begon me zorgen te maken. Straks had ik een baard in dezelfde kleuren als mijn hond. Aan de andere kant: kleurcoördinatie is een groot goed, en als ik de hond als modeaccessoire zag, zou ik wel eens een trend kunnen zetten. Minder mooi was het dat de beharing ook mijn wangen dreigde te overwoekeren, sterker nog: als ik niet oppaste, zou de baard zo mijn ogen in groeien. Hiermee dreigde het gevaar dat ik op een aap zou gaan lijken, en dus moest ik aan de slag. Ik ging de baard bijscheren, zeg maar: modelleren.

Dit leverde fris geschoren en glanzende appelwangen op die mevrouw Bril deden verzuchten dat ik op Hans Dorrestijn begon te lijken.

Tsja.

Hiermee kwam het experiment in een gevaarlijke fase, want wie wil er nou op Hans Dorrestijn lijken? Wat te doen? De hele boel er maar weer af scheren, of proberen de baard toch verder bij te werken? Ik zocht op het internet naar een foto van Dorrestijn en ging aan de slag. Al snel leek ik in niets meer op de geprangde cabaretier, maar veel baard was er niet over. Eerlijk gezegd kon ik nog kiezen uit een sikje, zo’n klein matje midden op de kin, een soul patch, of een ringbaard, een zogenaamd PK’tje, waarbij PK voor pratend kutje staat.

Om, uitgerekend in de tijd dat het geschoren geslachtsdeel de toon zet, aan te komen met een behaard exemplaar op mijn eigen gezicht leek me absurd, en dus restte de sik. Ik liet dat ding nog even staan, maar zette toen ook daar het mes in. Nu ben ik dus weer baardloos, maar ooit zal er een dag aanbreken dat ik het weer ga proberen. Eén keer een baard, dat moet toch lukken, dat moet een man kunnen bereiken.