Occhiali
‘Dat is niks.’
‘Vind je? Ik vind hem wel cool juist.’
‘Mmm. Beetje gewoon, hoor.’
‘Ja, nou ja, wat moet ik dan? Zo’n Gucci waar iedereen mee loopt? Staat me niet. Ik zit met mijn wenkbrauwen, hè? Die komen erbovenuit.’
‘Valt nu wel mee trouwens.’
‘Ja, deze kan.’
‘Van wie is-ie?’
‘Armani.’
‘Helpt het nou ook in de zon, die roze glazen? Volgens mij niet.’
‘Volgens jou niet? Het is toch een zonnebril? Of niet?’
‘Ja, hè hè, maar je hebt zonnebrillen en je hebt zonnebrillen. Dit is meer zo’n bril voor erbij.’
‘Ik vind hem leuk. Hoe langer ik ernaar kijk.’
‘Hij is wat smalletjes misschien, vergeleken bij je hoofd.’
‘Ooh. Dank je.’
‘Sorry, zo bedoelde ik het niet.’
De vrouw die bij Occhiali op het Koningsplein, hoek Herengracht, een nieuwe zonnebril aan het passen was, nam het roze exemplaar waarmee ze voor de spiegel stond van haar neus. De man naast haar pakte een andere.
‘Probeer deze eens.’
‘Hè nee, Versace. Too much, hoor.’
‘Deze dan.’ Hij pakte een andere en gaf hem aan de vrouw. Zette hem op de neus. Man lachte.
‘Ga weg. Wat is het?’ De man bekeek de bril. ‘Chanel,’ zei hij toen. Hij zette hem zelf op. ‘Ik zie het.’
De man deed de bril weer af en draaide het montuur wat rond. De merknaam stond precies op het verbindingsstuk tussen de glazen dat over de neus viel. ‘Rare plek voor een logo,’ zei hij, ‘zit je met iemand te praten die zo’n bril op heeft, zit je de hele tijd naar Chanel te kijken.’
‘Waardeloos,’ zei de vrouw. ‘Hier, deze, wat vind je daarvan?’ Ze had een andere bril gepakt, een groot exemplaar – groene glazen en een zwart montuur. Ze zette hem op. ‘Mmmm,’ deed de vrouw. Ze draaide voor de spiegel rond. ‘En je wenkbrauwen komen erbovenuit.’
‘Dank je, schat.’ Maar ze hield de bril op en schudde haar lange, zwarte krullen.
‘Maakt je zo donker.’
‘Ja, dat heb je dan, hè.’
‘Zet deze nog eens op.’ De man gaf haar de Armani met roze glazen waarmee ze begonnen waren. De vrouw zette de zwarte bril af, ook een Gucci, stelde ze nog even snel vast, en nam de Armani over.
‘Kleurt leuk bij je truitje.’
‘Ik heb ook wel eens een ander truitje aan, schat.’
De vrouw lachte, en de man volgde het voorbeeld. De meneer van de winkel, die zich tot nog toe afzijdig had gehouden, gleed nu iets dichterbij, hij rook dat er handel in de lucht zat.
‘Vind je hem niet te licht?’
‘Nee. Je gezicht krijgt er een soort gloed van.’
‘Toe maar.’
‘Nou ja, jij vraagt ernaar, hoor.’
‘Sorry.’
‘Zal ik hem dan maar nemen?’ Ze deed de bril af om te kijken hoe duur hij was. ‘Tweenegenenveertig. Valt me nog mee.’ Ze zette hem weer op. Nu de prijs meeviel, stond hij nog beter. ‘Alles ziet er een stuk zonniger uit ook meteen,’ zei de vrouw.
‘Handig,’ zei de man.
De vrouw keek hem onderzoekend aan. Haar donkere ogen waren goed te zien door het roze glas. Ze vermoedde dat hij iets bedoelde met zijn opmerking. Ze leek er even op door te willen gaan, maar bedacht zich toen en draaide zich weer naar de spiegel. Ze speelde wat met heur haar. ‘Ik neem hem,’ zei ze toen. ‘Heb jij plastic bij je? Ik heb niks bij me.’
‘Tuurlijk, schat,’ zei de man en hij stak zijn hand al in zijn binnenzak. Het was een mooi gebaar.