Ontmand

 

 

 

 

Er is een beroemd boek van Saul Bellow, Humboldt’s Gift, dat ik nodig weer eens zou moeten herlezen. Maar zo zijn er wel meer boeken die ik ooit als jongen las en die ik nu als man nog eens aan een grondige studie zou moeten onderwerpen.

Bellows boek opent met een beroemde scène: Charlie Ci­-
trine (goeie naam ook) heeft een gezellige avond achter de rug en wandelt terug naar zijn auto. U kent dat, een klassiek gevoel. Lekker naar huis, nog even het koele leder van de stoelen opsnuiven, de auto als een tweede huid om je heen voelen, misschien wel een betere huid dan je eigen huid. Een auto kan passen.

Goed.

Daar nadert Charlie zijn auto, als ik me niet vergis een splinternieuwe Mercedes, maar dat doet er niet toe. Het zou net zo goed een splinternieuwe Volvo kunnen zijn, zeg een XC60, vers uit de fabriek, nog niemand heeft er eentje. En wat ziet Charlie? Zijn pride and joy is hopeloos verwoest door vandalen! Spiegels afgebroken, een knoop in de antenne, het linnen dak aan flarden gesneden, de banden lek gestoken, de uitlaat afgebroken, koplampen ingetrapt. Zo groot is de ravage dat Charlie maar nauwelijks beseft dat zijn leven op instorten staat. Je zou zeggen: ach, materiële schade, de verzekering betaalt, beetje gezeik bij de garage, gedoe, maar zo werkt het dus niet met een auto. Een gevandaliseerde auto is een gevandaliseerd leven, en ik kan het weten.

Laatst stapte ik goedgemutst mijn voordeur uit. Verderop in de straat zag ik mijn auto staan blinken. Daags tevoren was hij naar de poetser geweest. Nu had ik dat triomfantelijke gevoel met iedere voetstap dichter bij mezelf te komen. Kijk, daar stond ik op mezelf te wachten. Helemaal af en compleet zou ik zijn als ik zo aanstonds de motor liet zoemen.

En toen?

Toen zag ik de verschrikkelijke, diepe kras die over de volledige rechterflank van de auto was getrokken, met een sleutelbos. Het enige wat ontbrak was bloed. Maar dat voelde ik in mijn eigen aderen; het leek wel weg te stromen – ontmand was ik.