26. Billies hut wordt gesloopt

De volgende dag at Kent tussen de middag samen met Sherry Collier.
„Sinds je speurder bent geworden, zie ik je niet dikwijls meer,” zei Sherry.
„Ja,” grinnikte Kent. „Ik ben dan ook een drukbezette speurder. Zodra ik klaar ben met eten, bijvoorbeeld, moet ik in verband met een speurzaak naar de hut van Billie Groene Boom. Jeff is er al naar toe. We gaan de hut afbreken.” „Waarom? Nog steeds op zoek naar de rode kalebas?” vroeg zij spottend. „Ben je dan vergeten, dat Spikes die kapotgeslagen heeft op het hoofd van kolonel Pepperton?”
„We zoeken geen rode kalebas, maar een bruine! Zodra ik meer tijd heb, zal ik je alles vertellen.”
„Ik zou best mee willen, maar ik moet werken!”
„Daar zou toch niets van komen,” zei Kent plagend. „Geen plaats voor dames! Dat werk is te ruw en te gevaarlijk! Veronderstel, dat er een dakspant op je valt, of een schoorsteen!”
„Of veronderstel, dat ik de kalebas en de smaragden vind!” lachte Sherry. „Dat zou je helemaal niet leuk vinden!”
„Ik ga eerst even naar de bungalows om Digby McShane op te zoeken,” zei Kent, zijn servet neerleggend. „Nadat kolonel Pepperton is weggebracht, heb ik hem niet meer gezien. Jeff logeert in de bungalow van meneer McShane.” In bungalow nummer 3 trof Kent niemand meer thuis. Het vrachtwagentje van Jeff stond onder de dennebomen, maar de auto van Digby McShane was weg. Hij liep de heuvelweg op tot aan het begroeide, smalle pad, dat naar de hut van Billie Groene Boom voerde. Daar hoorde hij het geluid van stemmen en hij begreep, dat Digby McShane met Jeff meegegaan was. Hij wilde net een luid hallo laten horen, toen hij plotseling bleef stilstaan. Van achter een groepje jonge eikebomen ving hij een glimp op van iets bruins. Slechts even zag hij het, daarna was het verdwenen. Maar het was onmiskenbaar de zwaai van een vrouwenrok geweest, een bruine rok.
De jongen riep luid: „Hallo! Juffrouw March, hallo!”
Maar er kwam geen verontwaardigde vrouw, beladen met camera en verrekijker, het struikgewas uitstormen. Geen
boze stem kwam hem een uitbrander geven, omdat hij vogels verjaagd had.
„Nou, als dat niet vreemd is!” mompelde Kent niet-begrijpend, intussen verder lopend naar de hut. „Als dat juffrouw March was, zou ze woedend op me zijn en me dat duidelijk zeggen ook! Zij neemt nooit een blad voor haar mond. Als het juffrouw March niet is geweest .... Nou ja, er zullen nog wel meer vrouwen zijn met bruine rokken. Hoewel ik me niet kan voorstellen, dat die hier door de bossen dwalen.”
Er kwam antwoord op zijn geroep. „Hallo! Ben jij het, Kent?” Het was de stem van Jeff.
Kent liep snel verder. Bij de hut vond hij Jeff en Digby McShane in de schaduw zitten. Zij zagen er verhit, vuil en ontmoedigd uit.
„We hebben de hele boel ondersteboven gekeerd,” zei Jeff, zijn gezicht met een zakdoek bewerkend.
„Wat heb je gevonden?” Kent begreep zelf, dat het een dwaze vraag was, en hij ging dan ook zonder op antwoord te wachten verder: „Ik heb gisteren dokter Endicott ontmoet. We mogen de hut steen voor steen afbreken.”
„O ja?” zei McShane, overeind komend. „Dan kunnen we beter meteen beginnen, want ik vertrek morgenochtend naar Saint Louis. Ik heb een brief gekregen van Jeanie, mijn vrouw, dat ze naar huis gaat. Bovendien zit mijn vakantie erop.” Met een kort lachje liet hij erop volgen: „En wat voor een vakantie!”
„Jeff zou ook teruggaan,” grinnikte Kent, „maar hij heeft besloten te blijven tot de bruine kalebas is gevonden.”
„Nou, maar ik kan mijn vertrek niet uitstellen,” antwoordde McShane. „Laten we dus opschieten en de kalebas opsporen voor mijn tijd erop zit.”
Kent wist dat het een grapje was. Hij was er zich van bewust, dat Digby McShane niet meer hoop had de kalebas of de smaragden te zullen vinden dan Jeff of hijzelf.
In de auto lag gereedschap en ook vonden zij nog wat bij de spullen van Billie. Het duurde dan ook niet lang of zij waren druk bezig het bouwvallige hutje neer te halen. „Heb je juffrouw March nog gezien?” schreeuwde Kent boven het lawaai uit.
„Wie?” schreeuwde Jeff terug intussen een paar spinnewebben uit zijn nek vegend.
„Juffrouw Constance March! Dat is een kennis van me, die in het hotel logeert.. Ze is een vogelliefhebster. Zij heeft die rare foto van Spikes gemaakt.”
„Maar ik heb helemaal niemand gezien,” antwoordde Jeff. Het gehamer ging verder. Plank voor plank werd de hut afgebroken. Ieder hoekje en ieder gaatje werd zorgvuldig onderzocht: de muren, het dak, de vloer, de grond onder de vloer.
„Vóór jij kwam, hebben we zitten praten,” zei McShane, toen er tenslotte niets anders overbleef dan de kleine stenen schoorsteen. „We betwijfelden of er in die keet iets te vinden zou zijn. Hij is al eerder tamelijk grondig doorzocht. Ik heb Jeff gezegd dat we, als het huis niets zou opleveren, aan het einde van ons Latijn zouden zijn, afgezien van....
Tja, er is geen andere mogelijkheid meer dan.... ”
Zonder zich er ook maar in het minst van bewust te zijn, liet Kent zijn hamer vallen. Met grote ogen stond hij de verslaggever aan te staren, volkomen sprakeloos en met een gevoel, dat veel op angst leek.
,,U . . . . u bedoelt de . ... de begraafplaats?” bracht hij er eindelijk met moeite uit.
McShane knikte. „Dat is nog de enige mogelijkheid, als die schoorsteen ook niets oplevert.”
Kent bukte zich om zijn hamer óp te rapen. „Daar heb ik ook aan gedacht,’' gaf hij toe. „Er ligt daar een steen.... Jeff en ik hebben die ontdekt. We snapten er niets van. Het schijnt niet helemaal te kloppen. Ik heb er met dokter Endicott over gesproken, maar hij wist niets van die steen. Ik heb hem verteld dat ik dacht dat daar een kind begraven lag. Dat heb ik ook tegen Jeff gezegd, maar....”
„Maar zij hebben allebei geantwoord dat de Cherokezen nooit een van hun kinderen zouden begraven naast een blanke man, die aan de pokken is gestorven,” vulde McShane aan.
Toen de laatste steen van de schoorsteen afgebroken was, was het al laat. De drie vermoeide werkers stonden midden in de ruïne en staarden somber naar de overblijfselen van Billie Groene Booms huisje.
„Nou, dat is het!’’ zei Digby McShane.
„De laatste mogelijkheid,” voegde Kent eraan toe, „afgezien van.... ”
„Is zo iets eigenlijk niet in strijd met de wet?” vroeg Jeff aan Digby McShane. „Moeten we het niet éérst aan sheriff Harper of aan iemand anders vragen?”
„Dat geloof ik niet,” antwoordde McShane. „Natuurlijk moeten we wel toestemming vragen aan dokter Endicott, want het is zijn eigendom. Maar de wet.... Ach, we gaan toch geen graf openbreken?”
„O, n . . . . nee?” stotterde Kent. „Maar als het nu het graf is van een kind?”
„Dat is het niet,” antwoordde McShane. „Nadat Jeff me verteld had van die steen, ben ik ernaar toe gegaan om hem te bekijken. Luister eens, jongens, het begint donker te worden. We zullen het vanavond moeten doen. Laten we dus opschieten. We zijn allemaal moe en hongerig en daarom kunnen we beter naar mijn bungalow gaan. Terwijl ik dan vlug voor een hapje eten zorg, kunnen jullie naar Riverboro rijden om dokter Endicott toestemming te vragen te mogen graven. Als we gegeten hebben en een beetje uitgerust zijn, gaan we op pad om de kalebas te halen. De bruine kalebas en zestigduizend dollar aan smaragden!”
Niemand lachte, ofschoon niemand geloofde, dat Digby McShane het ernstig meende. Zij zouden immers alleen maar op de begraafplaats gaan zoeken, omdat daar hun laatste mogelijkheid lag?