17. Een bekentenis uit
1908
„Om twee uur moet ik weer aan het werk,” zei Kent, terwijl hij
de kast in zijn kamer openmaakte en de oude koffer voor de dag
haalde. „Maar vanavond kom ik naar u toe.”
Digby McShane had Kent teruggereden naar het hotel en nu kon
hij tegelijk Josiah Addisons boek meenemen. In de tijd, dat Kent in
de stad was geweest, had hij Jeff niet kunnen bezoeken, maar
McShane had beloofd de jongen te zullen zeggen, dat hij naar hem
had gevraagd.
„Ik vermoed, dat de sheriff een ander standpunt zal innemen
als hij dit gezien heeft,” zei McShane en hij tikte op het boekje
dat Kent hem overhandigd had. „Maar vóór ik ga, wil ik het nog eens
zelf lezen.”
„Ik verzoek u hieronder de geschiedenis, die de arme man
neerschreef, te willen lezen,” las McShane hardop voor, nadat hij
de verklarende inleiding van de priester vluchtig had doorlopen,
„en onbevooroordeeld te beoordelen.”
Mijn naam is Lew Cassidy. Ik ben een oude man en zal weldra
afscheid moeten nemen van deze wereld. Maar eer ik sterf wil ik een
bekentenis afleggen. Door de jaren heen heb ik van tijd tot tijd
getracht er met mijn familie over te spreken, maar niemand heeft
mij ooit ernstig genomen. Met mijn vrouw, met mijn kinderen, zelfs
met mijn kleinkinderen heb ik erover gesproken, doch niemand heeft
ooit geloof gehecht aan mijn woorden. Het is een verzinsel van een
beverige oude man, dachten zij. Het is mogelijk, dat ook de pastoor
de waarheid, van hetgeen ik neerschrijf, in twijfel trekt. God
evenwel zal het niet betwijfelen, want Hij weet, dat het is
voorgevallen.
Ik werd geboren in het Ozarkgebergte in Arkansas. Het was
een woest land en mijn aard als jongeman was dienovereenkomstig.
Samen met mijn oudere broer Jake werd ik vogelvrij verklaard. Roven
was ons beroep. Vaak is daarbij geweld te pas gekomen, maar slechts
eens moord. Dat gebeurde op een zomeravond in het jaar 1838. Jake
en ik hadden het plan opgevat de postkoets uit het zuiden, even
vóór die de Herberg in de Bocht zou bereiken, te overvallen. Naar
onze mening zou het bemachtigen van de portefeuilles, horloges,
juwelen en eventuele andere kostbaarheden van de inzittenden niet
veel om het lijf hebben. Maar het toeval wilde, dat het helemaal
geen gewoon zaakje zou worden. De postkoets bevatte die avond voor
ons een grote verrassing, een fortuin, waarvan we nooit hadden
kunnen dromen het nog eens in de wacht te slepen. Een van de vier
reizigers had een kleine verzegelde doos bij zich. Na het
zegel verbroken te hebben ontdekten we, dat de doos een smaragden
halssnoer bevatte. Jake en ik hadden al lang geleerd de waarde van
edelstenen te schatten en wij waren ons ervan bewust een buit van
enorme waarde veroverd te hebben. De koetsier en drie van de
reizigers hadden wij gekneveld, geblinddoekt en een prop in de mond
gestopt, maar de eigenaar van het halssnoer bevocht ons met de moed
der wanhoop. We namen de wijk de heuvels in, maar hij achtervolgde
ons. Toen hebben we hem gedood. Nadat we het lijk in een spelonk
verborgen hadden, zijn we er vandoor gegaan. Gewoonlijk hielden we
ons met onze buit enige tijd verborgen in de heuvels, totdat de
kust weer veilig was. Dit echter was een ander geval. We begrepen
dat het, met die schat in ons bezit, geraden was ons zo ver
mogelijk van ons oude werkterrein te verwijderen. Jake en ik
besloten naar Mexico te gaan. Onopgemerkt zochten we onze weg door
de wildernis en bereikten zo de weg, die de regering ten behoeve
van de Indianen door het leger had laten banen. De Indianenstammen
werden gedwongen vanuit het oosten naar het nieuwe reservaat te
trekken en kwamen in drommen voorbij. Jake kwam, op het idee ons
bij hen te voegen.
,Jk hou het halssnoer bij me,” zei mijn broer, „en jij
neemt het andere spul. We blijven niet bij elkaar. Maar als de
karavaan Fort Smith bereikt heeft, zoeken we elkaar weer op en gaan
vandaar naar Mexico, waar we veilig zijn."
Ik dacht dat hij gek was geworden.
„Hoe lang denk je dat het zal duren eer men ons ontdekt?”
vroeg ik hem. „De Indianen worden begeleid door soldaten en die
kunnen we het beste zoveel mogelijk uit de weg blijven!”
Maar Jake had alles goed overlegd.
„We moeten er alleen maar voor zorgen dat we twee Indianen
tussen duizenden andere zijn. Op die manier betekent de
aanwezigheid van soldaten alleen maar voordeel voor ons.” Vanaf het
begin van hun uittocht uit Georgia stierven die mensen als ratten.
Ziek en gewond, hongerig en vervuld van heimwee vielen zij neer
langs de weg en kropen dan naar een rustig plekje, waar zij gingen
liggen totdat zij stierven of weer in staat waren verder te
trekken. Vanuit onze schuilplaats zagen wij dat twee mannen het
opgaven. Wij zagen dat zij strompelend een stukje schaduw tussen de
rotsen wisten te bereiken en daar op de grond neervielen. Wij
wisten, dat wij niet lang zouden hoeven te wachten. Nadat de arme
kerels de geest hadden gegeven, ontdeden wij hen van hun kleren.
Het lichaam van een van hen vertoonde de zo gevreesde merktekenen
der pokken, maar door de haast, waarmee we te werk gingen,
besteedden we er weinig aandacht aan. De dode mannen trokken we
onze eigen kleren aan.
„Maak van je buit een zo klein mogelijk pakje,” raadde Jake
mij aan, en verberg dat onder je kleren. Voor die kostbare juwelen
weet ik een betere oplossing.”
Als men nooit tussen Indianen verkeerd heeft, is men
natuurlijk niet op de hoogte van hun muziekinstrumenten. Een van
die instrumenten is een soort rammelaar, die zij vervaardigen van
een gedroogde kalebas. De kalebas wordt gevuld met zand en
kiezelsteentjes. Een van de mannen, die Jake en ik hadden zien
sterven, had bij zijn stam klaarblijkelijk de rol van muzikant
vervuld, want hij had zo’n kalebas bij zich. Daarin zou Jake de
smaragden verbergen. Hij sneed er een klein stukje uit en liet het
zand en de steentjes eruit lopen. Vervolgens haalde hij het
halssnoer uit elkaar en liet de edelstenen een voor een in de
kalebas vallen. Toen het gat weer dichtgemaakt was, zag de kalebas
er precies zo uit als daarvoor en bracht hij ook een zelfde geluid
voort.
Door ons leven in de vrije natuur waren Jake en ik haast
even donker van huid als de Indianen. Daardoor konden we doorgaan
voor twee Indianen, die zich gereedmaakten om weer met de karavaan
verder te trekken. Ik verliet onze schuilplaats het eerst en voegde
mij onopvallend bij de eindeloze stroom van trekkenden. Na mij zou
Jake volgen en ik veronderstel, dat hij dat ook gedaan heeft.
Zekerheid daarover heb ik echter niet, want het was de laatste
keer, dat ik mijn broer gezien heb. Aangekomen bij Fort Smith
verdween ik uit de karavaan en begaf me naar de plaats, waar we
elkaar volgens afspraak zouden treffen. Jake was er nog niet.
Dagenlang heb ik op hem gewacht, maar hij kwam niet opdagen. Toen
ben ik alleen verder gegaan en ik belandde veilig en wel in Mexico,
waar ik vele jaren ben gebleven. Het aandeel in de buit, dat ik bij
me droeg, heb ik van de hand gedaan en tot de dag van vandaag heb
ik nooit meer iets bedreven dat in strijd met de wet was. Ik werd
een fatsoenlijk man en vestigde me na verloop van tijd met mijn
gezin in Californië. Maar de herinnering aan die vreselijke misdaad
daar in het Ozarkgebergte is mij altijd bijgebleven. Ook heeft mij
steeds de vraag gekweld wat er van mijn broer geworden is. Heeft
hij me bedrogen en is hij er met dat fortuin aan smaragden alleen
vandoor gegaan? Is hij, evenals al die anderen, tijdens die
verschrikkelijke trektocht omgekomen. Waardoor de kalebas en de
inhoud ervan zoek zijn geraakt? Is hij vermoord en heeft de
moordenaar misschien de juwelen gestolen? Op al die vragen wist ik
geen antwoord te vinden, maar ik ben geneigd aan te nemen,
dat Jake daar in de heuvels zijn einde heeft gevonden. Aldus luidt
de geschiedenis, die ik mijn kinderen en kleinkinderen
herhaaldelijk heb trachten te vertellen, maar zij willen niet naar
mij luisteren.
„Geen wonder!” mompelde Kent, toen McShane de laatste woorden
had voorgelezen. „Het is ook een ongeloofwaardige
geschiedenis!”
„Maar een paar van zijn familieleden hebben uiteindelijk wel
naar hem geluisterd,” zei McShane. „Zijn kleinzoons, kolonel
Humphrey Pepperton en Spikes, om precies te zijn. De oude man was
al lang dood. Volgens pastoor Comelius is hij in 1908 overleden.
Maar zij herinnerden zich het oude verhaal en gingen op zoek. Naar
we van dokter Endicott gehoord hebben is het al een aantal jaren
geleden, dat Spikes er dat deel van zijn vinger bij ingeschoten
heeft. Waarschijnlijk heeft Billie Groene Boom hem betrapt terwijl
hij op verdachte wijze rondsnuffelde en toen op hem geschoten. Toch
gaven zij het niet op. Waar zij naar de Kalebas moesten zoeken,
wisten zij niet precies, totdat de kranten met het bericht over
Billies dood kwamen.”
„Eigenaardig, vindt u niet?” vroeg Kent. „Een paar schurken
roven de smaragden, maar ondervinden daarvan niets dan ellende. Nu,
meer dan honderd jaar later, roven twee andere schurken de
smaragden en....”
„En zullen, als we ons niet haasten, zestigduizend dollar in
de wacht slepen,” voegde McShane eraan toe, terwijl hij het boekje
onder zijn arm stopte.
De journalist had de pleister van zijn wang verwijderd. De
grote schram, die de rozedoornen hem bezorgd hadden, tekende zich
vurig rood af op zijn gezicht. Hij ging de deur uit en reed
weg. Kent begaf zich naar het hotel. Bij de receptie kreeg hij de
opdracht zich te melden in het kantoortje van mevrouw QToole. Daar
kreeg hij te horen, dat hij met de bestelwagen naar Riverboro
moest.
Dat komt prachtig uit, dacht hij verheugd.
Kent deed eerst alle boodschappen voor het hotel en ging toen
naar de winkel van de fotograaf.
Je kunt nooit weten, dacht hij toen hij de winkel naderde.
Meneer Brink was zó in zijn schik met die foto, dat hij misschien
wel een extra afdruk heeft gemaakt.
Bij de deur viel zijn blik op de glazen vitrine naast de
ingang, die diverse foto’s van klanten bevatte, waarbij ook
een
afdruk van het vreemde kiekje van juffrouw March!
„Dat moest kolonel Pepperton eens weten!” mompelde Kent. Hij
staarde gefascineerd naar het vreemde, boosaardige gezicht, dat hij
zich maar al te goed herinnerde.
Toen Kent in de winkel over de foto begon, straalde meneer
Brink van genoegen.
„Het is werkelijk een verbazingwekkende foto,” zei hij nog
eens. „Een enkele keer komt zo iets voor, meestal per
toeval.”
„Eerst was juffrouw March ontzettend teleurgesteld,”
antwoordde Kent. „Dat kwam, zoals u weet, doordat zij een opname
wilde hebben van dat lijsternest. Maar toen u er haar een
complimentje voor had gemaakt, begon zij die foto hoe langer hoe
meer te waarderen. Zij liet hem aan haar kennissen in het hotel
zien en was van plan hem mee te nemen naar Boston. Hoewel zij zich
bij de neus genomen voelde, kon zij toch de grappige kant ervan
inzien. Maar ongelukkigerwijs heeft juffrouw March de foto
verloren, zowel de afdruk als het negatief. Zij trok het zich
werkelijk aan. Ik had met haar te doen en het schoot me te binnen,
dat u misschien wel een extra afdruk had gemaakt. En dat hebt u
inderdaad gedaan!”
„Ja, dat heb ik gedaan!” glimlachte meneer Brink, kennelijk in
zijn nopjes over zijn vooruitziende blik. „Vooral omdat dit
werkelijk iets bijzonders is. Maar nu juffrouw March haar eigen
afdruk en het negatief verloren heeft, ben ik dubbel blij dat ik
een extra afdruk gemaakt heb. Wilt u hem voor haar meenemen?”
„Dat zou ik erg op prijs stellen,” zei Kent, „en juffrouw
March vanzelfsprekend ook.”
Met de foto in zijn zak liep Kent naar het gevangenisgebouw.
Ik zal hem nu nog niet aan de sheriff laten zien, dacht hij. Eerst
wil ik er met meneer McShane over spreken. Maar ik denk wel, dat,
meneer Harper blij zal zijn met de foto. Die en de wetenschap,
dat de dader een deel van een vinger mist, kunnen de opsporing
aanzienlijk vereenvoudigen.
Bij de portiersloge van de gevangenis verzocht Kent toegelaten
te worden bij Jeff Groeneboom. Weliswaar had meneer McShane hem
aangeraden de sheriff tijdens het verhoor van Jeff niet lastig te
vallen, maar dat was ’s ochtends geweest. Nu was het middag.
Jeff is mijn vriend, dacht hij opstandig. Hij is hier helemaal
vreemd en ik ken hem beter dan wie ook uit deze buurt. De cipier
gaapte eens en zei: „Die is er niet meer. De sheriff heeft hem
laten gaan.”
Een gevoel van opluchting doorstroomde Kent en hij riep uit:
„O ja? Hij is nu dus vrij?” ' .
„Ja. Uiteindelijk bleken er toch geen steekhoudende bewijzen
te zijn om die Indiaan nog langer vast te houden. Nu het geld in
zijn geheel is teruggevonden, kan het aan de bank worden
teruggegeven. De jongen bleef volhouden dat hij ontvoerd en
mishandeld was. Todd heeft de jongen meegenomen naar de kassier en
hem gevraagd of hij de dader was. Jasper Hardy kon het niet zeggen,
omdat de dief zo dik gekleed was geweest. Wel dacht hij, dat de
Indiaan groter was dan de dader. Hoewel het vanwege de zware
overjas en al het andere moeilijk te zeggen was, leek hij hem, toch
te groot. Toen ze Jeff Groeneboom bevalen zijn stem te laten horen,
zei Jasper Hardy meteen, dat hij de man niet kon zijn. De dief had
zijn bevelen met een hoge, schrale stem gegeven, terwijl de stem
van de jongen vol en diep was. Toen de sheriff juist op het punt
stond de Indiaan vrij te laten, kwam die knaap van de krant weer.
De hele ochtend heeft hij hier al rondgehangen. Nu had hij een boek
bij zich en hij en Todd Harper hebben met zijn tweeën een lang
gesprek gevoerd. En steeds bleven zij in dat boekje neuzen. Daarna
zei die krantekerel, dat de Indiaanse jongen in ieder geval gewond
en ziek was en dat daar nodig wat aan gedaan moest worden. Hij en
de jongen zijn toen samen weggegaan.”
Kent bedankte de cipier en reed terug naar het hotel. In geen
dagen was hij zo blij geweest. Al wist niemand waar de rode kalebas
was, Jeff bevond zich veilig en wel in bungalow nummer 3 bij meneer
McShane!
Kent reed langs het meer en toen hij op de plaats was gekomen
waar hij de vorige keer was gaan zwemmen, stopte hij even.
Het water zag er koel en verlokkelijk uit. Kent kreeg zin om
een duik te nemen, maar hij had zijn zwembroek niet bij zich.
Bovendien was hij het avontuur van de vorige keer nog niet
vergeten. Als Jeff er toen niet was geweest....
Goeie Jeff! Hoe was het mogelijk dat ze zo'n eerlijke jongen
van zo’n geraffineerd opgezette misdaad als de bankoverval hadden
kunnen verdenken?
Kent glimlachte. Dat was nu voorbij.
Toen hij de motor startte en wegreed, lag die glimlach nog om
zijn lippen.