5

De woede liet haar niet los. Zijn bericht bleef maar voor haar ogen dansen. Laat me met rust. Anders vermoord ik je. Het was vooral de dreiging in de laatste woorden waar ze razend óver werd. De superieure overmoed van die woorden.

De macht.

Ze kon de kille houding die hij had laten zien na de dood van Steffie niet van zich af zetten. De afwijzing deed opnieuw pijn. Fysiek pijn. Ze voelde elke spier in haar lichaam. Ze kromp ervan in elkaar. Maar ze besefte dat woede haar zou blokkeren en minder alert zou maken. Ze ging op het bed liggen en concentreerde zich vijftien minuten op haar ademhaling, haar spierspanning en daarna op de spierontspanning. Ze voelde dat haar hart weer normaal ging kloppen en de pijn uit haar lijf verdween. Ze nam een hete douche en trok andere kleren aan. En ze besloot toen te gaan doen wat ze zich al eerder had voorgenomen. Ze ging blond worden. Een van haar collega’s verfde iedere zes weken haar haren en die had Emma verteld hoe eenvoudig dat was. De verkoopster in de drogisterij beaamde dat nog eens. Ze wees op de gebruiksaanwijzing. Die zag er inderdaad niet moeilijk uit. Het avontuur kon beginnen.

Ze bekeek zichzelf in de spiegel van de badkamer. Het was niet te geloven. Met het uiterst korte blonde haar leek ze nauwelijks meer op zichzelf. Ze had de neiging zich om te draaien en te kijken wie er achter haar stond. Ze maakte haar gezicht zorgvuldig op en verliet het hotel. Toen ze bij het standbeeld van Anne Vondeling zat, had ze een eetcafé gezien dat haar wel wat leek. Bij dat eetcafé hoorden twee terrassen. Eentje lag tegen het café aan en het andere aan de overkant van de straat aan de gracht. Op het terras bij de gracht stonden rieten fauteuils met witte kussens. Daar ging ze iets drinken en misschien ook wat eten. Het terras aan de gracht was leeg. Ze keek om zich heen en haar blik viel op het eetcafé. Fire Café heette het. Fire, dat was het juiste woord voor haar plannen. Ze ging brand veroorzaken. Vlammen moest het.

Ze had behoefte aan een uitslaande brand.

Ze merkte dat er iemand naar haar keek. Een man op het andere terras probeerde oogcontact te maken. Ze negeerde hem. Ze bestelde een saté van de haas met extra satésaus, patat, stokbrood met kruidenboter en een glas bier. Er liepen een man en een vrouw langs. De man droeg een blond kindje in een draagzak. Emma schoot vol.

Ze verlangde naar Isha.

Het overviel haar. Isha was voortdurend ergens op de achtergrond aanwezig. De ogen van het kind volgden haar. Haar mond maakte kwebbelende geluiden. Haar lach straalde. En haar armen strekten zich uit naar Emma.

Isha. Haar Isha. “Ze is van mij,” zei Emma tegen zichzelf. De man op het terras keek naar het bewegen van haar lippen en glimlachte. Emma wendde haar gezicht af. Ze haalde diep adem. “Kijk voor je, rund,” siste ze tussen haar tanden. “Haal je vooral niets in je hoofd.” De serveerster zette het bier voor haar neer en kondigde aan dat de rest eraan kwam. Op hetzelfde moment was er opeens lawaai bij de deur van het café.

Er schreeuwde iemand. “Oprotten!”

Emma keek langs de serveerster naar de plek waar het kabaal vandaan kwam. Ze zag het van woede vertrokken gezicht van een man en direct daarna zijn been dat iemand een schop gaf. Hij schopte een vrouw. Ze verloor haar evenwicht en kwam op het tafeltje terecht van de man die met Emma probeerde te flirten. Zijn glas viel op de grond. Het tafeltje wankelde. De man greep de vrouw vast en kon daardoor voorkomen dat ze op de grond terechtkwam. Het volgende moment stond Emma naast haar. Ze duwde de arm van de man weg en pakte de vrouw vast. “Kom even bij mij zitten,” zei ze. De vrouw liet zich gewillig meenemen naar de rieten banken met de witte kussens.

Ze heette Janet en ze wilde een cola light. Geen alcohol. Ze slikte medicijnen. Emma zag haar naar de saté kijken en deelde het vlees met haar. Daarna bestelde ze nog een portie.

Janet leek uitgehongerd. Ze at behalve het vlees alle patat op en ook het stokbrood met de kruidenboter en de salade. En ze dronk nog twee glazen cola light achter elkaar op. “Ik krijg altijd honger als ik geëmotioneerd ben,” legde ze uit.

“Wie is die vent die jou naar buiten kieperde?” wilde Emma weten.

“Mijn ex. Hij heeft me gedropt toen ik voor de laatste keer manisch was. Ik ben manisch depressief. Daar valt mee te leven als je je medicijnen slikt. Maar ik heb me heel lang verzet tegen die medicijnen en het is vaak fout gegaan.”

“Hoe fout? Wat deed je dan?”

“De laatste keer verkocht ik zijn nieuwe auto voor tienduizend euro. Hij had hem drie weken en de auto had vierenvijftig gekost.”

“Waarom deed je dat?”

“Om hem terug te pakken. Hij ging vreemd. Dat pikte ik niet. Nu woont de trut waar hij het mee deed bij hem. En zij heeft mijn kind.”

Emma schrok. “Je kind?”

“Hij heeft geld en nam een goede advocaat. Hij heeft de volledige voogdij gekregen, hij nu wil hij niet praten over een bezoekregeling. Maar hij is nog niet van me af. Het is ook mijn kind. Het is een meisje. Mijn meisje. Ik laat haar niet van me afpikken. Zeker niet door dat hoerige wijf. Ik slik goed mijn medicijnen. Ik ben stabiel. Nee, hij komt niet van me af.”

“Ik heb ook een kind,” zei Emma. “En mijn ex wil ook geen bezoekregeling toestaan.”