23

Martine vindt het prima om nog een paar uur op Isha te passen. Ik druk haar nog eens op het hart om goed op te letten. Ze stelt geen vragen over de nadruk die ik op Isha’s veiligheid leg. Ze vraagt niet waar ik heen ga. Ik zou het ook niet verteld hebben. Aan niemand.

Leve mijn vooruitziende blik, die me vlak na Steffies dood liet vragen waar die dokter woont. Martine vertelde het me spontaan. Hij woont net als Emma op de Westfriese Dijk maar wel een heel stuk verder. Ik ga eens kijken of hij thuis is. Of zou hij alweer aan het werk zijn? Iedereen in de buurt weet dat hij is opgepakt na de moord op Steffie. Ook al lijkt het erop dat hij er niets mee te maken had, dit zal zijn reputatie geen goed doen. Waar rook is, is vuur. Ik kan het de boeren uit de streek al horen beweren.

Als ik op de dijk rij, komt er opeens een idiote gedachte in me op. Zou Emma bij Edo van Heemskerk zijn ondergedoken? Maar ik verwerp die gedachte onmiddellijk. Zo dom zullen ze niet zijn. Ze zullen alle schijn van een eventuele relatie vermijden. Zeker Emma is veel te slim om dit soort risico’s te nemen. Die speelt op safe. Die heeft het momenteel veel te druk met mij op stang jagen. Maar ze heeft nog niet in de gaten dat ik mijn eigen messen slijp. En niet alleen figuurlijk.

Het is er weer. De lust om op haar in te steken. Om haar longen aan flarden te scheuren. Om haar bloed uit haar halsslagader te laten spuiten. Ik vind mijn eigen fantasieën verbijsterend. Die drang ken ik niet van mezelf. Die lust in wraak en dan op deze manier. Maar het komt uit mijn tenen.

Er schijnt een mager zonnetje vandaag. De lente heeft moeite tevoorschijn te komen. De wind is weer guur. Het waait hier in de polder bijna altijd. Voor mij zou het wel wat minder mogen. Emma was dol op de wind. “De wind geeft je vleugels,” zei ze vaak.

Steffie was bang voor storm. Ze kroop ervoor weg. Ze vroeg me tien keer per dag om te controleren of de pannen nog op het dak lagen. En ze ging alleen naar buiten als het absoluut nodig was. Ik denk veel te weinig aan Steffie en veel te veel aan Emma. Later haal ik het in. Later maak ik ruimte voor haar.

Eerst de kwestie Emma oplossen.

Eerst met haar afrekenen.

Er staat een Mercedes voor het huis. Ik zet mijn auto er nadrukkelijk naast. Er beweegt niets binnen. Ik geef een ram op de bel.

Stilte.

Ik bel nog eens. De deur gaat vrijwel direct na mijn tweede poging open. Er komt een man tevoorschijn. Hij heeft een aardig gezicht.

Hier had ik niet op gerekend. Waar had ik eigenlijk wél op gerekend? Ik weet het niet. Nu ik hier sta, realiseer ik me dat ik niet eens precies weet wat ik hier kom doen. Wat moet ik tegen die man zeggen? Heb ik hem iets te vragen? Mijn hersens lijken te zijn leeggelopen. Ik kan niets anders doen dan staren. En me vergapen aan dat aardige gezicht. “Ik ben de man van Steffie,” zeg ik. “Cees Grewel.”

Hij schrikt. Hij lijkt te aarzelen. Wil hij soms de deur voor mijn neus dichtsmijten? “Ik heb haar niet vermoord,” hoor ik hem zeggen. “Echt niet. Ik heb er niets mee te maken.”

We kijken elkaar strak aan.

“Wil je binnenkomen?” vraagt hij.

Nu aarzel ik. Is dit verstandig? Wat doe ik hier? Wat bezielt me om hier te willen zijn? Dan denk ik aan de SMS-jes. Het is mogelijk dat hij met Emma onder één hoedje speelt. Ik moet me niet laten misleiden door een aardig gezicht en trieste ogen. Want triest zijn ze. Maar ik heb niets te maken met zijn verdriet. Hij kan de vijand zijn. Vooralsnog is hij de vijand.

Hij stapt opzij. Ik loop naar binnen.