ZONDAG
1
Ze is op de bank in haar zitkamer in slaap gevallen. Ze schrikt wakker van de klok en telt de slagen. Het is acht uur. Buiten kwetteren de vogels.
Welke dag is het?
Zondag.
Wat is er aan de hand?
Steffie is dood. Cees is terug.
Ze heeft zijn komst niet afgewacht. Na het onaangename telefoongesprek zijn de rechercheurs vertrokken en Emma is tegelijk met hen weggegaan. De vrouwen zullen later terugkomen om met Emma’s ouders en met Cees te praten. Ze doen maar. Ze hoeft niet te horen wat die allemaal te vertellen hebben.
Edo zit nog vast. Het ziet ernaar uit dat dit voorlopig zo blijft, was de strekking van de beknopte uitleg van Lies van der Steen. Ze had het over binnenkort voorgeleid worden. Emma heeft niet geluisterd. Edo interesseert haar niet meer.
Cees is terug. Ze moet een plan bedenken om zijn belangstelling opnieuw te wekken. Hij wil niet, dat is duidelijk. Maar zij wil wél. Ze kan vandaag helder denken. Het wordt tijd voor een goed plan. Cees terugkrijgen.
Dat gaat lukken.
Ze zet een pot thee en smeert een paar beschuiten. Haar maag rammelt. Maar als ze de eerste hap neemt, weigert haar keel zich te openen. Ze stikt bijna in de beschuit. Ze schrikt en denkt snel na.
Er is een obstakel. Er broeit iets in haar gedachten. Iets waar ze niet aan wil denken. Ze heeft ervan gedroomd. Het ging over een paar opmerkingen van Steffie. Die had het over Lex. Ze wilde weten of Emma er moeite mee had dat ze over zijn broer sprak. En of ze nog wel eens aan Lex dacht.
“Ik denk nooit aan Lex,” zegt ze hardop. Haar stem klinkt vertrouwd in de akelige stilte die zich in het huis lijkt te hebben genesteld.
Ze sprak ook vaak hardop in zichzelf in de periode dat Lex vermist werd. Vreemd dat ze daar nu aan denkt. Dat ze überhaupt nog aan die tijd denkt. Dat was toch een afgesloten hoofdstuk in haar leven?
Ze probeert haar gedachten in de richting van plan Cees te draaien.
Het lukt niet.
Lex heeft plaatsgenomen in haar hoofd.
De herinnering werkt totaal verlammend. Emma zit aan de keukentafel met de beker thee en de beschuit waar één hap uit is. Ze wil eten en drinken, de kranten van vrijdag en zaterdag lezen, een bonte was draaien, nog een keer goed controleren of ze alle sporen van Edo verwijderd heeft, en ze komt tot niets. Ze zit daar maar en denkt aan Lex. Herinnert zich de schrik en de verbijstering toen ze erachter kwam dat de heks Steffie voor de tweede keer haar vriendje had ingepikt. En dat ze met hem een nacht had doorgebracht in een motelkamer.
De herinnering doet opnieuw fysiek pijn. Zelfs ademhalen is een afschuwelijke sensatie. Haar luchtpijp verkrampt.
Steffie dacht dat ze na dat motelavontuur de nieuwe vriendin van Lex was geworden. “Ik ben nu mei Lex,” beweerde ze glashard. Emma’s moeder presteerde het weer eens om de daden van haar oogappel te bagatelliseren. Het viel allemaal wel mee, was ze van mening. Steffie overdreef graag. Het was een slippertje, meer niet. Negeren, was haar advies aan Emma. Negeren en het Lex vergeven. Hij was zijn piemel achternagelopen. Dat doen de meeste mannen, vooral als ze jong zijn. Mannen zijn jagers. Daar kunnen vrouwen zich niets bij voorstellen. En het was verstandig om dat ook niet te proberen.
Zand erover. Uithuilen en opnieuw beginnen. Lex was leuk. Hij was bijna ingenieur en het bedrijf waar hij stage liep wilde hem als hij was afgestudeerd graag in dienst nemen. Zo’n man moet je niet zomaar laten lopen. Dat hij twee jaar jonger was dan Emma maakte ook niet veel uit. Hij was altijd al rijp voor zijn leeftijd geweest. Hij paste bij haar. En hij was kapot van haar. Ze vond dat Emma nogal lichtgeraakt reageerde.
Emma werd razend. Ze trok zich terug in haar huis en hield haar deur gesloten. Als de telefoon ging, nam ze niet op. Ze kwam alleen buiten om naar haar werk te gaan. Maar ook in de apotheek weerde ze elke poging tot contact van haar collega’s af. Ze was strak en ontoegankelijk.
Lex liep regelmatig de apotheek binnen en probeerde haar te spreken te krijgen. Hij zag eruit als een wandelend geraamte. Ze hoorde haar collega’s op een meewarige manier over hem praten. Ze vonden zijn snelle en duidelijk zichtbare gewichtsverlies zorgelijk. Ze fluisterden, maar deden dat nét hard genoeg om haar te laten horen wat ze zeiden. Ze hadden het over een mogelijke, ernstige ziekte. Over levensgevaar. En over haar onbegrijpelijke opstelling. Ze vonden haar hard.
Meedogenloos.
Ze begrepen niet wat Lex ooit in haar had gezien.
En opeens verscheen hij niet meer. De eerste dag dat hij zich niet vertoonde, viel het nog niet iedereen op. Emma keek wel een paar keer tersluiks naar de deur van de apotheek, alsof ze verwachtte hem te zien binnenkomen. Maar hij bleef weg. Ook de dag erna en de week erna. Toen stond in de krant dat Lex werd vermist. Zijn ouders hadden aangifte gedaan. Hij was opeens verdwenen en geen mens wist waar hij was. Hij had geen bericht achtergelaten. Niemand had ook maar het flauwste idee waar hij kon zijn. Maar iedereen was bang dat hij zichzelf iets had aangedaan.