4
“Wat ben je toch slecht te bereiken.” De stem van Emma’s moeder klinkt verwijtend.
“Ik was naar de crematie van Jannie van Hal.”
“O, natuurlijk. Heb je nog bekenden gezien?”
“Wat doet het ertoe?”
“Het was een aardige vraag, Emma. Gewoon een aardige vraag. Meer niet. Ik probeer niet voortdurend aan Steffie te denken. En het niet de hele dag over haar te hebben.”
Emma’s vader onderbreekt het sluimerende gekibbel met de vraag of Emma iets wil eten. Er ligt nog een vispizza in de vriezer. Een grote. Die kunnen ze wel met hun drieën delen.
“Waar is Cees?” wil Emma weten. “Nee, dank je, ik hoef geen pizza. Ik hoef helemaal geen eten, voorlopig. Ik heb alleen zin in drank. Sterkedrank. Ik wil dronken worden.”
“Je moet nog rijden,” bitst haar moeder.
“Dan neemt ze maar een taxi,” stelt haar vader voor. “Ik wil ook wel dronken worden. Als een balletje. Waar zullen we mee beginnen?”
Cees heeft vrienden op bezoek, vertellen ze Emma. Ze wilden hem condoleren. En hulp aanbieden. Later op de avond komt hij Isha ophalen. Hij wil dat ze zoveel mogelijk in haar eigen bedje slaapt. In haar eigen huis.
“Gaat hij binnenkort weer werken?” vraagt Emma aan haar vader.
“Daar heeft hij het nog niet over gehad. Voorlopig niet, denk ik. Hij zal wel een langdurig verlof krijgen. Daar had Job het al over.”
“Cees kan momenteel niet helder denken,” vult Emma’s moeder aan. “Wie wél?” Ze staart uit het ra;un. Emma heeft de neiging op te staan om te gaan kijken naar wat ze daar lijkt te zien. “Ik denk steeds dat ik dit droom,” stamelt haar moeder. “Ik verwacht haar elk moment te zien aankomen. Ik hoor die klikhakken van haar, ik voel de dreun die ze veroorzaakt als ze de voordeur weer eens veel te hard dichtgooit. Denk jij dat die dokter ook zijn vrouw heeft vermoord?” gooit ze het opeens over een heel andere boeg.
Emma aarzelt. Ze zorgt ervoor dat dit net lang genoeg duurt om een onbehaaglijke sfeer op te roepen. “Iedereen schijnt daar zo zijn twijfels over te hebben. Ik weet het niet. Ik kan het me niet voorstellen. Maar ik ken hem ook niet goed. Hoe moet ik weten wat er met zijn vrouw is gebeurd? Volgens hem was ze depressief en zat het er al jaren in dat ze het ooit zou doen. Waarom zou ik dat niet geloven?”
“Waarom zou je dat nog steeds geloven, nu hij je zusje heeft vermoord? Of denk je dat hij niet de moordenaar is?” De vraag van Emma’s moeder knalt naar buiten.
Emma kijkt haar recht aan. “Ik ben ervan overtuigd dat hij Steffie heeft vermoord.” Haar ogen boren zich in die van haar moeder. Die kijkt de andere kant op.
“We beginnen met een stevig biertje,” zegt Emma’s vader. “En daarna gaan we over op de sterkedrank. Ik heb nog een Kanon van Grolsch koud staan. Dat is tien procent. Sterk genoeg?” Hij doet wanhopig zijn best om opgewekt te klinken.
Emma’s moeder bekijkt hen misprijzend. “Ik zal wel nuchter blijven. Jullie zijn toch niet te stuiten. Hoe kun je,” verwijt ze haar man.
Ze proosten en slaan het eerste glas achterover. “Ik maak een paar toastjes klaar,” beslist Emma’s vader. “Met brie. Volgens mij is er ook nog een zak chips. Op je moeders zogenaamde geheime plaats. In de hapjespan.” Hij probeert te grinniken maar zijn gezicht vertrekt in een verwrongen grimas.
“Die was bestemd voor Steffie,” zegt Emma’s moeder.
Ze drinken eerst bier en gaan daarna over op rode wijn. Emma’s vader snijdt dikke plakken brie voor op de toast en ze zijn het erover eens dat dit de beste brie is die ze ooit gegeten hebben. De zak chips komt niet op tafel. Emma vraagt er niet naar en haar vader lijkt er ook geen zin in te hebben. Hij zit op zijn praatstoel en vertelt voortdurend anekdotes van vroeger, uit zijn jeugd. Het zijn verhalen die Emma kent, maar ze luistert geduldig. Hij moet het kwijt. Hij wil met leuke dingen bezig zijn. Niet met nu. Niet met Steffie. Niet met haar dode lichaam dat nu ergens in een koelcel ligt en dat ze binnenkort gaan begraven. Cees wil een graf waar zijn dochter later naartoe kan. En Emma zal haar brengen. En iedere keer als ze daar bij de steen staan met haar naam erop, zal ze de triomf voelen. Ze heeft voor de eerste keer in haar leven van Steffie gewonnen en de overwinning is definitief. Ze heeft geen weerwoord meer. De kopie van Julia Roberts vergaat tot stof.
En tot stof zal zij wederkeren. Wat is dit opeens voor krankzinnige gedachte? “Luister je wel?” vraagt haar vader. “Ik vroeg je iets.”
“Sorry, ik zat even ergens anders. Ik dacht aan Steffie.”
“Ik probeer juist even niet aan Steffie te denken. Het doet te veel pijn.” Emma’s vader begint te huilen.
Emma weet dat hij van haar verwacht dat ze hem nu troost. Hij hoopt natuurlijk op ten arm om zijn schouders of op een knuffel. Ze moet waarschijnlijk iets zeggen. Maar ze kan het niet. Ze zit als een zoutpilaar op haar stoel en kijkt toe hoe haar moeder ten slotte haar armen om hem heen slaat. Ze hoort iets in de gang. Haar moeder komt weer overeind. “Daar is Cees. Gelukkig, Cees is er weer.”