3
Ze herkende zichzelf bijna niet.
“Het staat u prachtig.” meende de kapper. “U lijkt vijf jaar jonger.”
Dat vond Emma een idiote opmerking, maar ze reageerde niet. Ze betaalde en vertrok.
Ze had zin om te kopen. Om gruwelijk veel geld uit te geven. Ze passeerde een damesmodezaak. La Ligna. Mooie etalage. Dure merken. Ze stapte naar binnen.
“Steffie smijt soms zo met geld,” mopperde haar moeder wel eens tegen Emma. “Ze kan zo ongeremd zijn. Ik ben blij dat ik ook nog een zuinige dochter heb.” Je moest eens weten, dacht Emma op zulke momenten. Met geld smijten, wat een prachtige uitdrukking. Er stond genoeg op de bank. Lang leve oma. Ook al was ze al jaren dood. Ze leefde in ieder geval voort in haar geld.
“Ik wil graag zelf even rondkijken,” weerde Emma direct het aanbod van de verkoopster af. Ze moest geen gezeur aan haar kop. Daar was ze te gespannen voor. In deze stemming lag de ruzie voortdurend op de loer. Ruzie kostte veel te veel energie. Die kon ze beter gebruiken voor een goed plan. Het kreeg iedere minuut meer vorm. Maar ze zou hulp nodig hebben. Daar zat nog een probleem. Want wie moest ze daarvoor gebruiken?
Ze kocht twee stretchspijkerbroeken, drie T–shirts, een vest, een colbertjasje en een lange regenjas. De verkoopster vouwde alles zorgvuldig op en deed het in een grote zwarte tas. Toen Emma weer buiten liep, zag ze een schitterende zonnebril liggen in een etalage. Miedema’s Modebrillen. Mooie vermomming. Een grote zonnebril en een kort koppie. Wie zou op het idee komen dat zij het was? Ze stapte naar binnen en kocht de bril.
Op het einde van de straat viel haar oog op een etalage met schitterende bruidsjaponnen. Ze stond stil en bekeek ze een voor een. In een flits zag ze zichzelf naast Cees in een van die japonnen.
Ze liep snel door.
Het straatje kwam uit op een gracht met aan twee kanten een winkelstraat. Emma ontdekte een groot standbeeld en liep eropaf. Anne Vondeling, las ze. Aan weerszijden stonden twee stenen banken. Ze ging rechts van het beeld zitten en dacht na. Ze moest in ieder geval een mobiele telefoon hebben. Dat had nu de prioriteit. Anders kon ze Cees niet verrassen met berichten. Er schoot heel even een verlangen door haar heen. Ze voelde hem weer. Ze hoorde hem weer roepen. “Emmaahhh.”
Ze schoof haar verlangen opzij.
Ze moest kwaad blijven. Geen ruimte geven aan sentimenten.
Een vriendelijke man die met zijn vrouw even kwam uitrusten op de bank waar Emma zat, wees haar de weg naar het Zaailand, waar een winkel van BelCompany moest zitten. Daar scoorde ze een nieuwe prepaidtelefoon met een ruime hoeveelheid beltegoed. Daarna wandelde ze op haar gemak terug naar het hotel en bracht de nieuwe kleren naar haar kamer.
Ze was moe. Het brede bed lonkte. Ze plofte erop en viel in slaap. Maar het was geen rustige slaap. Ze droomde van Steffie. En van Edo. En van Cees. Iedereen was boos en schold op haar. Ze droomde ook van de dood. Die was vriendelijk. “Kom toch mee,” lonkte hij. Emma probeerde hem met alle kracht die ze in zich had weg te duwen. En ze werd wakker.
Het was vier uur ‘s middags. Ze was op haar rechterzij gaan liggen en ze voelde de sleutels die in haar broekzak zaten tegen haar heup drukken. Het deed pijn. Ze draaide zich op haar rug en haalde de sleutelbos uit haar zak. Ze keek naar het exemplaar dat ze van Steffie had gepikt. Ze moest zorgen dat ze een duplicaat kreeg. Dat bracht haar op een nieuw idee.