ZATERDAG
1

Ze wil naar huis. De muren van haar oude slaapkamer komen op haar af. Het lukt haar niet om in slaap te komen. Iedere keer als ze wegzakt, zijn daar de muren die haar lijken te verpletteren en waardoor ze rechtovereind schiet.

De huisarts van haar ouders heeft haar moeder een injectie gegeven waardoor ze de komende uren zal slapen, heeft hij hun verzekerd. Ik kan niet weggaan, denkt Emma. Ik moet voor Isha zorgen. Maar ze houdt het niet uit in dit huis.

Ze hoort de klok in de woonkamer drie keer slaan. Het geluid dreunt door het hele huis. Ze slaat de dekens van zich af en stapt uit bed. Ze gaat thuis slapen. Al is het maar een paar uur. Ze moet hier weg.

Haar vader zit aan de eettafel. Ze schrikt als ze hem ziet. Hij zit daar doodstil voor zich uit te kijken.

“Ik ga een paar uur slapen in mijn eigen bed,” zegt Emma. “Dan kom ik terug.”

Hij zegt niets maar beweegt wel zijn hoofd. Ze loopt snel naar buiten en drukt de voordeur zo zachtjes mogelijk in het slot.

De nacht is roerloos stil. De wereld voelt onmetelijk leeg aan. Het hele leven is weg, verdwenen.

Emma voelt zich eenzaam. In de steek gelaten.

Belazerd.

Er golft een onrustbarende woede door haar heen. Ze wil met haar vuisten ergens op timmeren, met haar voeten ergens tegenaan schoppen. Maar het lukt haar om zonder aan die drang toe te geven bij haar auto te komen. Ze scheurt de straat uit.

Ze had het gisteravond willen doen. Op het moment dat ze haar eigen huis binnenkomt, weet ze waarom ze niet kon slapen.

Zijn sporen moeten weg uit haar huis. Worden uitgewist. Vernietigd.

Hij moet worden vernietigd.

Het huis moet weer zijn zoals het was voordat ze hem binnenliet. Ze maakt een emmer met sop en giet er een paar flinke scheuten Dettol doorheen. Dat desinfecteert goed.

Het huis ruikt besmet. Het ruikt naai hem. Emma huivert. Er flitsen beelden door haar hoofd. Beelden die ook doordringen tot haar oren. Ze hoort zijn opgewonden, fluisterende stem. Ze ziet zijn naakte lijf op dat van haar liggen. Ze voelt hem diep in haar stoten.

Tevergeefs probeert ze haar lippen stevig op elkaar te houden. Ze wil geen geluid maken. Maar toch doet ze het.

Ze fluit.

Ze snerpt.

Het geluid is hard en doordringend. Haar oren verdragen het nauwelijks. Maar ze barst los. Ze valt op volle kracht de herinnering aan Edo van Heemskerk aan, de godvergeten klootzak, de verdomde verrader. “Hij moet weg!” gilt ze. “Hij moet dood!” Het wordt zwart voor haar ogen. Ze grijpt de tafel vast en probeert rustiger te ademen. De aanval trekt weg. Haar hartslag wordt weer normaal. Ze pakt de emmer en grist een paar poetsdoeken uit een van de keukenkasten.

Ze gaat na welke route hij heeft afgelegd. Vanaf de voordeur liep hij direct naar boven. Ze begint bij de trap. Elke centimeter wordt grondig gesopt en geschrobd.

Het beddengoed heeft ze al vernietigt maar het bed moet ook worden schoongemaakt. Daarna volgt de douchecabine, de wastafel, de vloer van de badkamer. Ze heelt de radio in de woonkamer aangezet en de geluidsknop helemaal opengedraaid, zodat ze de muziek goed kan horen. Het mag hier niet stil zijn. Ze hoort de radioklok vier keer piepen, vijf keer, zes keer. De keuken moet ook worden gedaan.

Ze heeft pijn in haar rug. Maar ze kan niet ophouden.

Hij moet weg. Er mag geen millimeter geur of welk ander bewijs van zijn bezoek dan ook in het huis achterblijven.

Ze grist het bord waar hij van at uit de afwasmachine. Was het dit bord wel? Ze pakt voor de zekerheid alle borden, loopt naar buiten en smijt ze op de grond.

Ze gilt het uit.

Ze snikt.

Tot haar verbazing wordt ze van het ene op het andere moment rustig. Ze hoort haar eigen geluid wegdrijven, de ruimte in, en ze ontdekt dat het licht is geworden. Het geluid lijkt te worden opgenomen door het licht. Het verdwijnt.

Er fluiten vogels in haar buurt. Ze klinken vriendelijk.

Geruststellend.

De nieuwslezer op de radio kondigt het journaal van acht uur aan. Emma draait de geluidsknop weer op normale sterkte en loopt terug naar de keuken om een kop thee te zetten. Als ze de rode knop van de waterkoker indrukt, voelt ze het.

Ze is niet alleen.

Ze concentreert zich op wat er in haar buurt is. Het voelt bekend. Is het Jannie? Steffie?

Nee.

Ze houdt van schrik haar adem in. “Ga weg,” zegt ze. Haar stem klinkt vreemd. “Ik wil dat je weggaat. Ik ga nog niet mee. Nog lang niet. Ik heb me bedacht.”

Het is weg. De keuken is weer hetzelfde als een paar seconden geleden. Het water kookt. Ze giet het in het theeglas en hangt er een theezakje in. Haar handen trillen een beetje. Ze smeert snel een boterham en eet die staande op. Ze moet hier weg. Ze gaat terug naar het huis van haar ouders. Die hebben haar nodig. Isha ook. Er flitst een gedachte door haar hoofd die ze snel verwijdert. De gedachte aan Cees die thuis zal komen en geen moeder voor zijn dochter meer heeft.