19

Mijn vingers trillen als ik het nummer van André en Martine intoets. Ik moet ze waarschuwen. Ze moeten opletten. Isha is bij hen.

Ze nemen niet op. Ik bel nog een keer.

Geen gehoor.

Ik heb het gevoel dat er iemand naar me kijkt en zoek met mijn ogen de blik die op mij gericht lijkt te zijn. Meter voor meter inspecteer ik de voorkant van Emma’s huis. Als ik bij het raam van haar slaapkamer beland, hou ik mijn adem in.

Beweegt daar iets achter de vitrage? Ik stap uit de auto en ga er wijdbeens naast staan. Als er nu iemand naar buiten komt, spring ik eropaf. Het maakt me niet uit of het een man of een vrouw is. Of het een lichtgewicht is of een tank. Ik grijp hem.

Of haar.

De vitrage hangt doodstil. Er is niemand. Ik heb het me verbeeld. Ik zie spoken. Emma is hier niet. Maar waar is ze dan wél? Waar is haar auto gebleven?

Ik wil hier weg. Het is beter als ik hier niet meer kom. In ieder geval moet ik hier niet meer alleen naartoe. Het voelt niet goed. Er klopt hier iets niet.

Mijn gedachten vliegen alle kanten op. Ik moet mezelf beter in bedwang houden. Er zal wel een simpele verklaring zijn voor het feit dat de auto van Emma verdwenen is. Waarschijnlijk heeft André hem hier weggehaald en in zijn eigen garage gezet. De auto staat hier totaal onbeheerd. Ik kan André hier horen mopperen dat Emma die gammele carport eens moet laten slopen en een fatsoenlijke garage moet laten neerzetten. Dat kan ze gemakkelijk betalen.

Ik zie mezelf weer voor de eerste keer haar huis binnenkomen. Na het etentje in Callantsoog bracht ik haar thuis. Ze stapte boven aan de dijk uit. Ze werd van het ene op het andere moment afstandelijk. Een totaal andere vrouw dan ze was toen we samen aten.

Ze leek bang.

Ik wilde haar vragen waarom ze bang was maar ze gaf me daartoe geen gelegenheid. “Ik moet morgen vroeg beginnen,” zei ze vriendelijk. Ze was vriendelijk en correct. Een vreemde. “Het was leuk. Bedankt. En tot ziens.” Daarna liep ze snel de dijk af en verdween uit mijn zicht.

Toen ik haar een paar dagen later in de apotheek belde, reageerde ze blij verrast. Ik vroeg haar opnieuw mee uit eten en het spel herhaalde zich. Twee keer, drie keer.

Het intrigeerde me. Ik bedacht allerlei verklaringen voor het spel van aantrekken en afstoten dat ze leek te spelen. Maar iedere keer als ik meende de oorzaak op het spoor te zijn, wierp ze die met één enkele opmerking volslagen omver. Ik besloot een andere tactiek te gaan gebruiken. De overval. Toen ik haar na onze vijfde ontmoeting thuisbracht, reed ik gewoon de dijk af en parkeerde de auto voor haar huis. Ze vroeg niets. Ze stapte uit en liep naar de voordeur. Ik volgde. Ze liet me binnen.

Het was een mooie zomeravond. Emma gooide de tuindeuren open en nodigde me uit op het terras. Ik bekeek haar huis op mijn gemak. Het was een mooi huis. Een ruim, zonnig huis. Ze vertelde dat ze het heel goedkoop had gekocht en het totaal had laten renoveren. Aan de achterkant was een ruime tuinkamer aangebouwd. In alle muren zaten ramen. Dat gaf de kamer een extra groot effect.

Ze had mooie, stijlvoile meubels. Een roestbruine bank waar grote fleurig gekleurde kussens op lagen. Twee roomkleurige designstoelen. Een strakke, glazen salontafel. In de uitbouw stond een grote eettafel met zes rechte rieten stoelen. Ze zagen eruit alsof je er pijn in je rug van zou krijgen maar als je er eenmaal op zat bleken ze heel comfortabel te zijn. De lichte houten vloer glansde. Het was een chic huis. Het had een rijke uitstraling.

Haar zusje en zij hadden een enorm kapitaal geërfd van hun oma, vertelde ze. Ik wilde meer weten over dat zusje. Maar ze ontweek het onderwerp.

Het zusje betekende pijn.

Ik wilde haar geruststellen. In mijn armen nemen. Haar troosten. Ik had het gevoel dat ze troost nodig had. Ze liet het niet toe. Ik begreep dat het een kwestie was van het juiste moment kiezen. Dat moment kwam pas drie maanden later, toen ik de moed al bijna had opgegeven.

Ik bracht haar weer thuis en wilde direct doorrijden als ze was uitgestapt. Maar ze stapte niet uit. Ze greep mijn gezicht vast en kuste me. Ik aarzelde. Ze likte mijn lippen. Ik nam de leiding over en klemde me aan haar vast. “Ik wil met je vrijen,” hijgde ik toen we even ademhaalden. “Kom mee naar binnen,” zei ze.

Er was niets meer te merken van weerstand, afstand of angst. Ze klauwde haar benen om mijn romp, ze pijpte me tot ik haar smeekte op te houden. Toen trok ze me op haar buik en liet me binnen. Ik brulde haar naam toen ik klaarkwam. “Emmmaahhhh!”

“Wanneer krijg ik je familie eens te zien?” vroeg ik na twee maanden.

Ze aarzelde.

“Denk je soms dat ik me laat inpalmen door je zusje?”

“Ja.” Ze klonk breekbaar.

Ik greep haar vast. “Ik hou van je,” zei ik.

Ik meende het.

Ik hield van Emma.

Het huis is weer gewoon. Niet dreigend meer, niet eng. Er is niemand binnen. Ik ga naar André en Martine. Isha ophalen. Later rij ik wel eens langs die dokter.

Als ik de straat in rij waar mijn schoonouders wonen, zie ik ze net met Isha naar binnen gaan. Mijn kleine meid ligt in de buggy met de lila bekleding die Steffie heeft gekozen omdat ze die kleur zo mooi vond. Ik krijg een wee gevoel in mijn maag. Ik heb de afgelopen uren niet voldoende aan Steffie gedacht. Dat voelt als ontrouw.

Later, sus ik mijn eigen bezwaren. Later komt Steffie weer aan de beurt. Eerst Emma afhandelen.

Het unheimische gevoel is opeens terug.

Mijn mobiel geeft een signaal. Mijn hart staat bijna stil van schrik. Mijn vingers trillen als ik het bericht open.

Blijf uit de buurt van mijn huis.