6
Emma is ervan overtuigd dat ze de zaak stevig in de hand heeft. Het verhaal van de gedwongen rondleiding zat goed in elkaar. Het kwam in haar op toen ze uren achter elkaar ieder spoor van Edo uit haar huis verwijderde.
Tijdens die schoonmaakuitbarsting bedacht ze dat er sporen van haar in het huis van Edo gevonden konden worden. Ze heeft een paar weken geleden in de krant een artikel gelezen over forensisch onderzoek en daaruit bleek dat ze zich bij zo’n onderzoek richten op de meest minimale sporen die iemand heeft achtergelaten. Als ergens een lijk wordt gevonden, kan er gezocht worden naar haren, huidschilfers, vezels en vingerafdrukken.
Ze droeg handschoenen toen ze het lichaam van Steffie naar de zolder sleepte. Maar ze zal zeker andere sporen hebben nagelaten en ze moet dus niet ontkennen dat ze ooit in dat huis is geweest. Dit verhaal staat als een huis. Ze is tevreden. Ze voelt een soort triomf.
Een triomf ten opzichte van de dood.
Pak me maar, denkt ze. Probeer het eens. Denk maar niet dat jij het tijdstip kunt bepalen. Dat doe ik zelf.
Al snel nadat ze het glas bier achterover had geslagen, zakte Steffie in elkaar. Ze zei nog dat ze het geen lekker bier vond. Het had een zoete bijsmaak. Haar tong sloeg dubbel en de rest van haar zin werd een vreemdsoortig gebrabbel. Toen was ze stil. Doodstil.
Ze gleed uit haar stoel maat Emma ving haar op en legde haar op de leren bank. “Mooie bank, hè?” glimlachte ze. “Ik denk dat Cees hem ook prachtig vindt. Neem me niet kwalijk dat ik even iets heel vervelends met je doe. Maar we zijn zusjes. Zusjes kunnen dat rustig bij elkaar doen, vind je niet?” Ze haalde de zetpil uit zijn verpakking.
Ze had opeens het gevoel dat er iemand naar haar keek. Er prikte iets in haar rug. Er stond iemand achter haar. Ze keek snel achterom.
Niets.
Op dat moment wist ze zeker dat Cees aan haar dacht. Hun gedachten raakten elkaar. Ze trok hem verder naar zich toe. Maar het volgende moment v⁄as hij verdwenen. “Je komt wel terug,” fluisterde ze.
“Waar zit je met je gedachten?” vraagt Lies.
“Ik dacht aan mijn zusje. En aan haar dochtertje. En aan mijn zwager. Wat een ellende is dit. Hoe moet het nu verder?”
De telefoon gaat. Het toestel ligt in de keuken, kan Emma horen. Ze loopt eropaf en ziet een onbekend nummer op de display staan. Ze aarzelt even, maar drukt dan toch de groene knop in.
Het is Cees. Hij staat bij een tankstation. Hij verwacht dat hij tegen een uur of vier bij hen kan zijn.
Emma luistert naar zijn stem. Hij klinkt somber. Ze zoekt naar woorden om hem te troosten. Maar ze komt niet verder dan te zeggen dat ze het heeft begrepen.
“Hoe gaat het daar?” informeert hij.
“Goed.” Terwijl ze dat zegt, realiseert ze zich dat dit een volslagen misplaatst antwoord is. “Voor zover dat mogelijk is,” voegt ze er snel aan toe. “Ma en pa zijn even wandelen met Isha. De politie is hier. Ze hebben de uitslag van de sectie.”
“Die ken ik al.” Hij is tamelijk kortaf. Zou hij iets vermoeden?
“O. Hoe kan dat?”
“Ik heb al contact gehad met de politie. Ze heeft een dodelijk slaapmiddel te drinken gekregen. Iemand heeft haar dat gegeven.”
“Die iemand heet Edo van Heemskerk.” Ze klinkt triomfantelijk, ze hoort het zelf.
“Dat moet nog bewezen worden, Emma.”
Hij spreekt haar naam uit. Hij noemde haar naam voortdurend als ze lagen te vrijen. Hij schreeuwde haar naam altijd uit als hij klaarkwam. “Emmaaaahh” Langgerekte kreten waren het. “Emmaaaaahhh.”
Nu is hij koel en afstandelijk. Ze vraagt zich opnieuw af of hij iets vermoedt. Maar ze duwt die gedachte resoluut opzij. Hij is geschokt. Zijn vrouw is dood. Hij staat er plotseling alleen voor. Het kind kent hem nauwelijks. Hij is al een tijd alleen de weekenden thuis. Ze hing erg aan haar moeder. En aan haar oma. Voor Isha zijn dat de meest bekende figuren in haar leven. En ik, denkt Emma. Ze kent mij nu ook. Ze geeft me kusjes. Ze strekt haar armpjes naar me uit. Ze wil bij mij zijn. Ik wil Isha.
Ze is van mij.
“Heb je me gehoord?” vraagt Cees. “Ben je er nog?”
Emma schrikt. “Ja.”
“Ik neem Isha vanavond mee naar huis. En ik wil graag dat je ouders met me meegaan.”
“En ik dan?” Het vliegt eruit eer ze er erg in heeft.
“En jij?” De kilte in zijn stem is gruwelijk. “Wij spreken elkaar later nog wel, Emma.”
“Emmaaaahhh.”
Ze wil haar oren bedekken. Ze wil het beeld van Cees verjagen. En ze wil de aanval van verlangen naar zijn lijf op haar, in haar, om haar heen, vernietigen. Maar in plaats daarvan wordt ze geil. Haar hele onderlijf trekt zich samen. Ze klemt haar bovenbenen tegen elkaar. “Dat kun je niet maken, mij nu buitensluiten.” Ze hoort de boosheid in haar stem. De weerstand.
De aanval.
“Probeer je eens wat te beheersen,” zegt Cees.