Hoofdstuk 29
Galimore belde om twintig over negen. Het duurde niet lang meer voordat de weekendraces zouden beginnen. De media stonden te springen om meer nieuws over de dood van Wayne Gamble. Hij kon de Speedway onmogelijk verlaten.
Galimore klonk zo gehaast dat ik geen kans zag om te vertellen dat het vuilstortlijk geïdentificeerd was, laat staan om uit te leggen hoe dat in zijn werk was gegaan.
Rond tien uur belde Slidell. Ik praatte hem bij over de laatste ontwikkelingen. Hij beloofde Maddy Padgett op te sporen zodra hij klaar was met het controleren van de documenten en het natrekken van de computer die in Wayne Gambles caravan was geconfisqueerd.
Williams belde om kwart over elf. Ik was in de stinkkamer bezig schedelfragmenten aan elkaar te lijmen. Wayne Gambles gedeeltelijk gereconstrueerde schedel lag in een schaal met zand naast mijn elleboog.
Williams klonk buiten adem. ‘Toen we de MCME verlieten, is Winge in zijn truck gestapt en van zijn moeders huis naar natuurreservaat Stephens Road gereden. Kent u dat?’
‘Dat ligt toch tussen Mountain Island Lake en Lake Norman?’
‘Juist. Stephens Road snijdt eerst Beatties Ford Road en slingert zich vervolgens langs een woningbouwproject en loopt dood in een nogal dicht bos.’
Ik hoorde iemand roepen.
‘Ogenblik.’
Er klonk een gedempt geluid alsof Williams zijn telefoon tegen zijn borst gedrukt hield. Enkele seconden later was hij weer aan de lijn.
‘Sorry. Winge parkeerde zijn auto en is het bos in gelopen. De politie heeft hem op ongeveer vijftig meter van de weg gevonden. Hij zat op zijn knieën en leek te bidden.’
Ik voelde mijn hartslag een tikje versnellen.
‘De politie heeft me gebeld. De plek waar ze hem geknield hadden aangetroffen was volgens hun beschrijving een soort kuil. Ik heb ze opgedragen Winge in hechtenis te nemen en een lijkenhond op de plek los te laten.’
Mijn hand klemde zich om de hoorn van mijn toestel. Ik wist wat er ging komen.
‘De hond sloeg bij de bewuste plek aan.’
‘Wat gaat er nu gebeuren?’
‘De CSU is onderweg.’
‘Ik ook.’
‘Ik hoopte al dat u dat zou zeggen.’
Op het moment dat alle botten waren geborgen, stond de zon al laag. Het ene skelet lag boven op het andere. De armbeenderen waren verstrengeld, alsof de slachtoffers elkaar tot in de dood hadden omhelsd.
Het graf was ondiep, snel uitgegraven en weer gevuld. Zoals meestal het geval is. Bovendien had Winge, of wie dan ook de lijken had begraven, de gebruikelijke fout gemaakt. In plaats van de berg aarde op de kuil te laten liggen was de grond aangestampt. Met het verstrijken van de tijd was de aarde ingeklonken met als gevolg een kuil die hen had verraden.
Omdat het de hele middag al zo warm en vochtig was geweest, was er geen teken van leven te bespeuren in het bos. Bomen, vogels en insecten hielden zich stil.
De hond was er nog. Ze heette Clara. Haar africhter was een paar keer met haar langs onze kuil gelopen. Ze snuffelde en ging zitten, met de tong uit haar bek. Het oranje zonlicht kleurde haar vacht.
Kort nadat ik een vierkant had afgebakend en een scherm had opgezet, arriveerde Slidell. Zwijgend keek hij toe terwijl ik de CSU-technici uitlegde hoe ze de aarde moesten uitscheppen en zeven. Ze werkten langzaam, lamgeslagen door de verzengende hitte.
Toen ik Slidell vroeg waarom hij gekomen was, antwoordde hij dat zijn groepschef van mening was dat er een verband bestond tussen de dood van Wayne en Cindi Gamble. Hij had de opdracht gekregen om Gambles laptop naar de technische dienst te brengen en daarna zo snel mogelijk naar het graf te gaan. Vanaf dat moment draaide hij geen wisseldienst meer en kon hij zich uitsluitend met dit onderzoek bezighouden.
We hadden de vindplaats afgezet met hekken en geel lint, maar dat was eigenlijk niet nodig want de hitte en de afgelegen ligging van de plek zorgden ervoor dat er tijdens de uitvoering van ons macabere klusje geen pottenkijkers waren.
De stoffelijke resten van – vermoedelijk – Cindi Gamble en Cale Lovette lagen nu op de grond, dichtgeritst in twee jammerlijk platte lijkenzakken.
Ik zat in een surveillancewagen en dronk water uit een plastic fles. De radio kraakte en rondom me werden de gebruikelijke werkzaamheden uitgevoerd. Ik was gekomen om op professionele wijze mijn werk te doen, maar op een of andere manier vond ik dat moeilijk.
Was het echt pas een week geleden dat ik voor het eerst over Gamble en Lovette had gehoord? Het leek veel langer geleden. Ik had het gevoel dat ik ze kende. Ik had lang hoop gehouden, maar nu was het vonnis geveld. Dood.
Ik probeerde de beelden uit mijn hoofd te bannen. Ik wilde niet meer voor me zien hoe de met zand bedekte botten langzaam tevoorschijn kwamen naarmate de lagen grond werden afgegraven of hoe de schedels, met de twee kleine ronde gaten in het achterhoofdsbeen, me vanuit de kuil toegrijnsden.
Ik herkende de oorbellen onmiddellijk toen ik ze in de zeef zag liggen. Kleine zilveren ringen waar raceautootjes aan bungelden.
Ik stelde me het ovale gezichtje voor. Het ondeugende blonde haar.
Niet aan denken.
Jij hebt haar niet vermoord, zei ik in gedachten tegen Cale Lovette. Je hebt waarschijnlijk geprobeerd haar te redden.
Ik had toezicht gehouden op de berging en een voorlopige monsteranalyse van de skeletten gemaakt. Daarna had Slidell de zaak overgenomen.
Ik zag hem nu vanachter de bomen tevoorschijn komen. Na even met Williams gepraat te hebben draaide hij zich om en liep naar me toe.
Hij trok een broekspijp op en ging op zijn hurken naast de auto zitten, met een hand leunend op de armsteun in het geopende portier. Zijn gezicht was frambozenrood en zijn haren en oksels waren nat van het zweet.
‘Dit is niet de afloop waarop we hadden gehoopt.’ Slidells stem klonk wat hees.
Ik zei niets.
Slidell stak zijn hand achter zijn rug en haalde een zakdoek uit zijn achterzak. Zijn hand liet een natte zweetplek achter op de plastic armsteun.
‘Heb je nog iets bij hen gevonden?’ vroeg hij.
‘Haar oorbellen. Ritssluitingen. Een paar beschimmelde flarden van kledingstukken.’
‘Schoenen?’
‘Nee.’
Slidell schudde zijn hoofd.
‘Denk je dat ze hier vermoord zijn?’ vroeg ik.
‘Moeilijk te zeggen. Het is mogelijk dat ze gedwongen waren hun schoenen uit te doen. Of dat hun lichamen van een andere plek hiernaartoe gebracht zijn.’
‘Is er iets gevonden met de metaaldetector?’
‘Niets bruikbaars.’ Hij wist dat ik op kogels of hulzen doelde.
Achter Slidell zag ik twee broeders met een draagbaar. Samen hevelden ze de twee lijkenzakken over op de brancards van het mortuarium en gespten ze met zwarte riemen vast.
Ik wendde mijn blik weer af. Slidell keek me onderzoekend aan.
‘Kan ik iets voor je halen? Nog wat water?’
‘Ik hoef niks.’ Ik slikte. ‘Heeft Winge het gedaan?’
‘Die idioot blijft maar “sorry sorry” mompelen. Steeds maar weer. Lijkt op een bekentenis, als je het mij vraagt.’
‘Waarom zou hij het gedaan hebben?’
‘Ik heb nooit kunnen begrijpen hoe die mafkezen denken. Maar reken er maar op dat we alles wat hij weet boven tafel zullen krijgen.’
De hitte in de auto voelde als warme stroop op mijn huid. Ik stapte uit en tilde mijn haar omhoog om de wind in mijn nek te voelen. Helaas was er geen wind.
Toen de mortuariumbroeders de portieren van de bus dichtsloegen en vergrendelden, voelde ik een brok in mijn keel. Slikte hem weg.
Williams kwam naar ons toe. Als hij ook maar iets tegen me zegt, sla ik hem op zijn gezicht, sprak ik met mezelf af. Ik meende het.
Williams richtte zich tot Slidell. ‘Zijn we klaar hier?’
‘Ja.’
‘Waar is Winge?’
‘Al overgebracht naar het politiebureau.’
Enige ogenblikken stonden we met zijn drieën ongemakkelijk te zwijgen. Mijn heftige emoties aanvoelend wisten de mannen niet hoe ze zich moesten gedragen of wat ze moesten zeggen. Ik had geen zin om ze te helpen.
Slidell ontweek mijn blik en wendde zich tot Williams. ‘Laten we elkaar straks in de stad treffen. We zullen die klootzak eens grondig aan de tand voelen.’
Onderweg naar huis voelde ik mijn ogen branden en mijn borst hortend en stotend op en neer gaan.
Niet huilen. Waag het niet te huilen.
Op een of andere manier lukte me dat.
Een schuimbad en schone kleren deden wonderen voor mijn lichaam. Mijn humeur bleef echter onder nul.
Slidells bezoek bracht geen verbetering. Misschien kwam het door zijn lichaamsgeur, maar meer misschien door zijn verslag over Grady Winge.
‘Die klootzak weigert medewerking.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Hij wil niet praten. Hij blijft met zijn ogen dicht zijn lippen bewegen alsof hij aan het bidden is.’
‘Wat zei hij over de graven?’
‘Luister je wel naar wat ik zeg?’
‘Je hebt heus wel andere verhoortechnieken.’
‘Oké. De rubberen slang had ik even over het hoofd gezien.’
‘Je zou een psycholoog kunnen inschakelen.’
‘We hebben meneer Winge eraan herinnerd dat de doodstraf in deze staat grote populariteit geniet. Daar mag hij nu even over nadenken.’
Het beeld van de twee skeletten dook ineens weer op voor mijn geestesoog. Ik voelde boosheid en verdriet. Duwde het weg.
‘En nu?’
‘Ik wil iets meer druk zetten op Lynn Nolan. Ik zal haar thuis met een bezoekje overvallen.’
‘Waarom?’
‘Ik wil meer weten over die vent met wie Lovette in de Double Shot gesproken heeft.’
‘Denk je dat Nolan niet alles heeft verteld?’
‘Laat ik het erop houden dat ik haar nog een keer wil spreken.’
‘Heeft Williams je verteld dat de FBI het Gamble-Lovette-dossier in beslag heeft genomen?’
‘Nee.’
‘Hij gaf het zo goed als toe.’
‘O ja?’
Ik beschreef mijn aha-ervaring met betrekking tot de verklaringen van Winge in 1998 en die van afgelopen maandag.
‘Randall heeft gebeld en hij bevestigde dat Winge precies dezelfde woorden gebruikte. Kennelijk heeft hij iemand het originele dossier laten natrekken.’
‘Arrogante klootzakken zijn ’t.’ Slidells gezicht zwol op en ontspande zich weer. ‘Maakt niet uit. De vent is schuldig en gaat achter de tralies. De vraag is wie nog meer?’
‘Waar woont Nolan?’ vroeg ik.
‘Waar ik vandaan kom. Kannapolis.’
Het was duidelijk dat Slidell nog niet thuis was geweest. Met zijn lichaamsgeur kon je een paard vloeren. Het vooruitzicht van een gezamenlijk autoritje was niet echt aantrekkelijk.
‘Ga je nu meteen?’
‘Ik wilde eerst even een paar biertjes drinken en misschien een film kijken.’
De klok gaf tien voor half tien aan.
Ik viel om van de slaap.
‘Wacht even.’ Ik rende naar mijn werkkamer en pakte mijn tas.
Ik had de reistijd overschat. En de geur onderschat.
Tegen de tijd dat we in Kannapolis aankwamen, snakte ik alweer naar een warm bad.
Nolan woonde in een quasikoloniaal appartementencomplex dat eruitzag alsof het in vijf minuten in elkaar gezet was. Haar appartement bevond zich in het middelste gebouw, op de bovenste verdieping. Haar voordeur en die van drie andere bewoners was te bereiken via een trap van staal en beton.
Slidell en ik beklommen de trap en belden aan.
Nolan deed bijna onmiddellijk open. Ze had erg weinig aan, en wat ze droeg was zwart en doorschijnend.
‘Was je je sleutel vergeten, suffie?’
Toen ze ons zag, schoot de ene na de andere uitdrukking over haar gezicht. Het begon met verbijstering, gevolgd door herkenning en eindigde met angst.
‘Wat doe ú hier?’ Ze sprong naar achter en keek om de deur.
‘Komt het ongelegen, mevrouw Nolan?’
‘Ja.’ Nolan keek langs ons heen naar het trappenhuis achter ons.
‘Er zijn nog een paar puntjes die ik graag met u zou bespreken,’ deed Slidell Columbo na.
‘Het is al laat. Kunnen we dat morgen niet doen?’ De vrouw was op van de zenuwen. ‘Ik kom wel naar de stad. Zegt u het maar.’
Op de parkeerplaats beneden werd een portier dichtgeslagen.
Nolans gezicht drukte pure angst uit.
Voetstappen weerklonken op de treden.
‘Blijf daar,’ schreeuwde Nolan. ‘Ga terug.’
Te laat.
Een mannenhoofd verscheen ter hoogte van de vloer.
Even twijfelde ik.
Maar niet lang.
De man verstijfde, draaide zich om en denderde de trap af.
Slidell stormde achter hem aan.
Ik kon hem alleen maar verbijsterd nakijken.