Hoofdstuk 5

 

 

 

Die nacht stortregende het. Daarbij vergeleken was de neerslag van donderdag een lieflijk lentebuitje. Toen ik wakker werd, zag ik dat de ramen bedekt waren met natte magnoliablaadjes en bloesem.

En hoorde ik een Chet Baker-ringtone.

Nadat ik Birdie naar de linkerkant van mijn bed had verplaatst, pakte ik mijn iPhone. Met een half geloken oog zag ik dat het Larabee was. Ik nam op.

‘Hallo.’ Ik probeerde klaarwakker te klinken.

‘Sliep je?’

‘Nee, nee. Is er iets?’

‘We hebben elkaar niet meer kunnen spreken voordat je wegging.’

‘Ik moest nog boodschappen doen.’

‘Luister. Er was gisteren een man bij me die zich afvroeg of het vuilstortlijk Ted Raines zou kunnen zijn, de man die eerder deze week verdween.’

Ik kwam overeind en propte een kussen achter mijn hoofd. Birdie strekte zijn vier poten en spreidde zijn tenen.

‘Ik denk eerlijk gezegd niet dat het vat de afgelopen week op de vuilstort is beland. Wie is die Raines?’

‘Een blanke man van tweeëndertig. Getrouwd, één kind. Woont in Atlanta. Werkt voor de CDC.’

Larabee doelde op de Centers for Disease Control and Prevention, een overheidsinstelling ter bestrijding en preventie van ziekten.

‘Hoe lang is hij?’

‘Eén meter zesenzeventig.’

Mannen zijn geneigd hun werkelijke lengte aan te dikken. Bovendien zijn de maten van lijken vaak onnauwkeurig. Een paar extra centimeters was geen probleem. Raines voldeed aan mijn profiel. Maar dat wist Larabee. Dus waarom belde hij dan?

‘Heeft mevrouw Flowers je mijn voorlopige conclusie niet doorgegeven?’ vroeg ik.

‘Jawel, maar ik wilde jouw mening horen.’

‘Op grond van de fysieke kenmerken die je net noemde is er geen reden om hem uit te sluiten.’

Birdie rolde zich op tot een heel klein balletje.

‘Hoe zit het met het tijdstip van overlijden?’

‘Ik heb weinig aanknopingspunten, behalve de inschatting van Molene dat het vat afkomstig is van een deel van de stort dat in de late jaren negentig in gebruik was en het feit dat het ding oud en verroest is. Hij kan een maand geleden overleden zijn. Of tien jaar geleden. Maar minder dan een week geloof ik niet.’

‘Wat zegt je intuïtie?’

‘Je had gelijk wat betreft het asfalt. Het heeft voor een luchtdichte verpakking gezorgd en aaseters weggehouden, zodat het lijk in behoorlijk goede conditie verkeert. Maar het vat is flinterdun. Gezien de conditie en de locatie schat ik dat de man er al een tijdje in heeft gezeten.’

‘Had hij iets bij zich? Kleren, persoonlijke spullen, misschien een sofinummer?’

‘Niks.’

‘Dan kan ik een natuurlijke doodsoorzaak wel uitsluiten.’

‘Heeft Hawkins nog vingerafdrukken kunnen afnemen?’ vroeg ik.

‘Zes stuks. Ik zal ze laten natrekken.’

‘Zou de vrouw van Raines voor gebitsgegevens kunnen zorgen?’

‘Eigenlijk wilde ik eerst een reden hebben om het haar te vragen.’

‘Rookte hij?’

‘Daar kan ik wel achter komen.’

‘Ga jij vanochtend met de autopsie beginnen?’

‘Zodra ik de telefoon heb neergelegd.’

Ineens schoot me de man te binnen die ik de vorige dag in Larabees kantoor had gezien. ‘Was dat naaste familie die gisteren bij je was?’

‘Je bedoelt die grote vent met armen als betonzuilen?’

‘Ja.’

‘Nee. Het was Cotton Galimore, hoofd beveiliging van de Charlotte Motor Speedway.’

Dat verraste me. ‘Wat voor belang heeft Galimore hierbij?’

‘Beperking van de schade.’

‘Leg eens uit?’

‘Stel je voor dat Raines zijn vrouw heeft verteld dat hij de evenementen tijdens Race Week zal bezoeken. Vervolgens wordt hij vermist. Er wordt een lijk gevonden op een steenworp van de tribunes waar tweehonderdduizend fans op hun krent zitten.’

NASCAR wil natuurlijk toestanden voorkomen. Met name negatieve publiciteit.’

‘Niet alleen NASCAR. Wat dacht je van de Speedway en de Kamer van Koophandel? Ik weet niet wie het initiatief heeft genomen, maar als blijkt dat Raines tijdens zijn bezoek aan de Speedway is omgekomen, dan willen de bobo’s de situatie zo gunstig mogelijk afschilderen. Galimore had opdracht gekregen om zich te laten informeren.’

Birdie kwam overeind, kromde zijn rug en begon kopjes tegen mijn kin te geven.

‘Ik moet gaan,’ zei ik.

‘Nog één ding.’ Ik hoorde papieren ritselen. ‘Een man genaamd Wayne Gamble heeft vier berichten voor je achtergelaten.’

‘Wat wil hij?’

‘Hij wil je spreken. Wie is hij?’

‘Iemand van de pitscrew van Sandy Stupak.’ Ik vertelde Larabee over Cindi Gamble en Cale Lovette.

Even was het stil. Toen zei Larabee: ‘Denk je dat ons vuilstortlijk te oud is om Lovette te kunnen zijn?’

‘Waarschijnlijk wel, maar ik kan het niet uitsluiten.’

‘Bel Gamble,’ zei Larabee. ‘Als mevrouw Flowers zijn telefoontjes steeds moet opnemen, zal ik haar met een emmer koud water moeten afkoelen.’

Larabee las een telefoonnummer voor. Ik schreef het op.

‘Bel me als je me nodig hebt.’ Ik zei het op een toon alsof ik het meende.

‘Ik ga een beetje snijden. Eens kijken hoe het vuilstortlijk er vanbinnen uitziet.’

Nadat ik de verbinding had verbroken, schoot ik in een spijkerbroek en T-shirt en ging naar beneden. Birdie hobbelde achter me aan.

Terwijl de koffie zijn werk deed en Birdie bruine kattenbrokjes weg knaagde, pakte ik de krant van de veranda aan de achterkant. Ook de Observer was in de ban van Race Week. Op de voorpagina prijkten foto’s van Richard Petty, Junior Johnson en Dale Earnhardt. Grote namen. Een halve pagina. Full color.

Ter informatie: ik woon in het mekka voor NASCAR-fans.

Waarom Charlotte, vraagt u zich af?

Tijdens de Drooglegging gebruikten dranksmokkelaars in de Appalachen onschuldig uitziende sedans om de illegaal gestookte alcohol te verspreiden die ze in hun stokerijen hadden gebrouwen. Om de politie te snel af te zijn voerden ze hun auto’s op. Velen kregen een kick van het in vliegende vaart over de kronkelige bergweggetjes naar beneden rijden.

Dus gingen ze ook voor de lol tegen elkaar rijden.

Hoewel er na afschaffing van de Drooglegging geen vraag meer was naar illegale drank, hadden zuiderlingen een voorkeur voor ‘illegaal gestookte whisky’ ontwikkeld. Chauffeurs die bleven ‘smokkelen’, moesten nu proberen de douane, die hun handel wilde belasten, te omzeilen.

Nog meer gesleutel aan de auto’s.

Hogere snelheden.

Meer rivaliteit.

In de jaren veertig van de vorige eeuw doken er overal in Dixie racebanen op. In plaatsen als Wilkes County, North Carolina, werden stockcarraces de grootste evenementen in de stad.

Maar destijds was het een ongeorganiseerde bende. Er waren geen schema’s, zodat de fans niet wisten waar hun favoriete coureurs reden. Auto’s noch banen waren aan veiligheidsnormen onderworpen. En sommige organisatoren waren verre van eerlijk.

Bill France sr., coureur en organisator van races, vond dit een waardeloze manier van sport bedrijven. In 1948 richtte hij NASCAR op, de National Association for Stock Car Auto Racing.

Frances idee was simpel. NASCAR zou raceseries instellen, net als in de honkbal- en rugbycompetitie gebeurde. In elke serie zou een groep coureurs aan een vastgesteld aantal onderdelen meedoen en zich aan dezelfde regels moeten houden. Aan het einde van elk seizoen zou er op basis van een uniform scoresysteem een kampioen worden uitgeroepen.

Vanuit de chaos ontstond orde.

Tegenwoordig steunt NASCAR de Sprint Cup, de Nationwide Series en de Camping World Truck Series. Ook zijn er touringwedstrijden waarvan de namen me ontschoten zijn.

In 1948 vond in Dayton Beach, Florida, de eerste NASCAR-race plaats, waarbij het ene rechte stuk over het strand liep en het andere over een smalle asfaltweg. Er kwamen veertienduizend fans op af.

De belangrijkste NASCAR-races werden aanvankelijk de Strictly Stock Car Series genoemd, vervolgens twintig jaar lang de Grand National Series en daarna ruim dertig jaar de Winston Cup Series. Van 2004 tot 2007 heetten ze de NEXTEL Cup Series en sindsdien de Sprint Cup Series. In 2007 stemden bijna 250 miljoen kijkers hun tv af op de Sprint Cup Series. Daarmee is NASCAR na de nationale footballcompetitie tweede op de ranglijst van populaire sportevenementen.

Veel coureurs begonnen een bedrijf in Charlotte.

In mei 2010 werd op een paar kilometer van mijn huis het NASCAR-museum geopend. Het project heeft Charlotte tweehonderd miljoen dollar gekost en trok in de eerste week na de opening al tienduizend bezoekers.

Puur omdat Amerikanen van auto’s en drank houden.

Van sommige coureurs ken ik de namen. Jimmie Johnson, Jeff Gordon. En van enkele voormalige coureurs: Richard Petty, Junior Johnson. Sterker nog, een aantal van hen heeft dezelfde postcode als ik. Overigens, veel verder dan dit strekt mijn kennis van NASCAR niet.

Normaal zou ik de Race Week-hype hebben overgeslagen en alleen het verslag van de NBA-play-off hebben gelezen, maar nu bladerde ik meteen door naar de autoracepagina.

Die dag zou de Charlotte Motor Speedway een barbecue organiseren en ’s avonds zouden er afgezien van de All Star Race nog meer evenementen plaatsvinden, waarvan de precieze aard me niet duidelijk was.

Snel bekeek ik de voorpagina en de pagina’s met het lokale nieuws. Nergens stond iets over Raines of het lijk van de vuilstortplaats.

Ik at wat cornflakes. Gaf Birdie het restje melk. Spoelde mijn kom en kopje af en zette ze in de vaatwasmachine. Veegde de tafel schoon. Gaf de kleine cactussen water die op mijn vensterbank staan.

Het was acht over tien.

Omdat ik geen smoesjes meer had om het uit te stellen, belde ik Summer.

‘Hallo. Ik ben Summers antwoordapparaat. Als je je naam achterlaat, zal Summer je vast en zeker terugbellen.’

Ik rolde met mijn ogen, verbrak de verbinding en toetste het nummer in dat Larabee me had gegeven.

Na één keer overgaan nam Wayne Gamble op.

‘Met dokter Brenn…’

‘Is er nieuws?’ Op de achtergrond hoorde ik het gebulder van motoren en het blikkerige geluid van een elektronisch versterkte stem die aankondigingen deed.

‘Dokter Larabee gaat vanochtend de autopsie doen. Maar ik kan u alvast vertellen dat het slachtoffer van de vuilstortplaats een man is.’

‘Ik word gevolgd,’ zei Gamble op zachte, afgemeten toon.

‘Wat?’ Ik had het vast verkeerd verstaan.

‘Een ogenblikje.’

Ik wachtte. Toen Gamble weer aan de lijn kwam, klonk het achtergrondgeluid gedempt.

‘Ik word gevolgd. En volgens mij is mijn achterdeur vannacht opengebroken.’

‘Meneer Gamble, ik begrijp dat u zich zorgen maakt…’

‘Dat is destijds ook gebeurd. Bij mijn ouders, bedoel ik. Ik zag steeds een stel jongens bij ons huis rondhangen. Er werden vreemde auto’s in onze straat geparkeerd of we werden gevolgd als we wegreden.’

‘Was dat nadat uw zus was verdwenen?’

‘Ja.’

‘Hebben uw ouders de politie daarvan de hoogte gesteld?’

‘Mijn ouders hebben de politie van Kannapolis en de korpschef van Cabarrus gebeld. En de FBI en misschien ook wel de politie van Charlotte. De plaatselijke politie had de hulp van het bureau in Charlotte ingeroepen. Niemand nam hen serieus. Iedereen dacht dat ze paranoia waren geworden.’

‘Waarom de FBI?’

‘De FBI-agenten deden mee aan het onderzoek.’

‘Maar waarom?’

‘Het waren de jaren negentig. Lovette ging om met extreem-rechtse gekken.’

Het duurde even voordat ik begreep wat Gamble bedoelde.

In 1995 pleegde Timothy McVeigh een aanslag op het Alfred P. Murrah-gebouw in Oklahoma City. In 1996 explodeerde een bom tijdens de Olympische Zomerspelen in het Centennial Olympic Park in Atlanta. In 1997 was het doelwit een abortuskliniek in Sandy Springs, Georgia. In hetzelfde jaar werden bommen geplaatst bij een lesbiënnebar, Otherside Lounge, in Atlanta. Een jaar later bij een abortuskliniek in Birmingham, Atlanta.

Toen Gamble en Lovette in 1998 verdwenen, ging de meeste aandacht van de FBI uit naar binnenlands terrorisme. Als Lovette bekendstond om zijn contacten met antiregeringsextremisten, verbaasde het me niet dat het bureau hem in het oog hield.

‘Helaas zie ik geen verband tussen uw zus en het slachtoffer dat op de vuilstortplaats is gevonden. Zoals ik al eerder zei blijkt uit mijn voorlopige bevindingen dat de persoon van het mannelijk geslacht is en ouder was dan vierentwintig jaar.’

‘Waarom word ik dan door een of andere idioot gevolgd?’

Hij klonk boos.

‘Rustig aan, meneer Gamble.’

‘Sorry. Ik voel me beroerd, waarschijnlijk is het de griep. Over slechte timing gesproken.’

‘Als u het onderzoek naar de verdwijning van uw zus wilt heropenen, kunt u misschien het best contact opnemen met de afdeling onopgeloste zaken van het politiebureau van Charlotte-Mecklenburg.’

‘Denkt u dat ze zullen toegeven dat ze de zaak in 1998 in de doofpot hebben gestopt?’

‘Wat bedoelt u?’

‘De politie had een taskforce gevormd en deed voor het oog van de wereld alsof ze druk aan het zoeken waren, maar vervolgens werd de zaak onder het tapijt geveegd.’

‘Meneer Gamble, ik ben forensisch antropoloog. Ik weet niet hoe ik u kan helpen.’

‘Tja, ik had niet anders verwacht.’ Hij verborg zijn woede met minachting. ‘Cindi liep geen stage in de Senaat en ze was niet de dochter van een hoge piet. Destijds kon het niemand een barst schelen en nu nog steeds niet.’

Ik wilde verontwaardigd reageren, maar toen dacht ik aan Katy, die maar een paar jaar ouder was dan Cindi. Ik probeerde me de martelende onzekerheid voor te stellen wanneer mijn dochter vermist zou zijn.

Hoeveel tijd zou het me kosten om een beetje rond te snuffelen?

‘Ik kan u niets beloven, meneer Gamble, maar ik zal u vast een paar vragen stellen.’ Ik pakte pen en papier. ‘Wie had de leiding van het onderzoek naar de verdwijning van uw zusje?’

De naam schokte me.