Hoofdstuk 18

 

 

 

Ik voelde een ijskoude rilling over mijn rug lopen.

Vanuit mijn ooghoek zag ik een donkere figuur naast mijn auto staan. Hij of zij drukte een geweer tegen mijn schedel.

Door het open raampje hoorde ik jankend gegrom.

Ik verstijfde van angst. Ik bevond me in een afgelegen uithoek. Alleen. Met een geweer tegen mijn hoofd gedrukt en een paar valse honden die me het liefst te lijf zouden gaan.

Waar was Galimore in godsnaam?

‘Wat moet je?’

De raspende stem ging door merg en been. Een lage, diepe stem. Mannelijk.

Ik slikte. ‘Meneer Fries?’

‘Wie ben je?’

‘Temperance Brennan.’ Houd het simpel. ‘Ik ben een vriendin van Wayne Gamble. Cindi’s broer.’

Het valse gegrom ging over in geblaf. De honden sprongen tegen het portier op. De Mazda schudde.

‘Af, verdomme!’ brulde de man. Oorverdovend.

De adrenaline gierde door mijn lijf.

‘Rocky! Rupert! Lig!’

Ik hoorde het doffe geluid van een laars tegen ribben. Gejank.

Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik durfde niet opzij te kijken. Wie was deze gek? Had hij Galimore vermoord?

De man drukte de geweerloop harder tegen mijn schedel. ‘En nu uitstappen. Langzaam. Handen omhoog, zodat ik ze kan zien.’

Ik hoorde dat het portier werd opengetrokken.

Met mijn handen omhoog stapte ik uit.

Rocky en Rupert leken wel elanden, zo groot. Ze waren gitzwart en hadden bruine maansikkels boven hun ogen die strak in mijn richting wezen. Uit de gespierde kelen kwam een laag gegrom, maar geen van beide honden wekte de indruk te gaan aanvallen.

Hun baas zag eruit als een stokoude man. Ouder kon een mens er niet uitzien. Zijn bleke huid lag als vloeipapier over zijn prominente kin, neus en voorhoofd, en zijn uitgemergelde wangen waren bedekt met borstelige witte bakkebaarden.

Ondanks de drukkende warmte, droeg de man een wollen broek, een flanellen overhemd met lange mouwen, een oranje jagerspet en een half dichtgeritste regenjas.

Met de Winchester, die er al even oud uitzag als zijn eigenaar, volgde hij elke beweging die ik maakte.

De man nam me met zijn waterige blauwe ogen op, zijn blik al even gespannen als zijn hand om de geweerkolf.

‘Wie heeft je gestuurd?’

‘Niemand, meneer.’

‘Lieg niet!’ barstte hij uit.

Ik kromp weer ineen.

‘Die kant op.’ Met de geweerloop gebaarde hij naar de rand van het terrein.

Ik bleef staan, in het besef dat de ontsnappingsmogelijkheden beperkt waren zodra ik in zijn caravan zou stappen.

‘Lopen!’

‘Meneer Fries, ik…’

Hij stootte hard met de geweerloop tegen mijn borstbeen, waardoor ik achteroverviel, met mijn ruggengraat op de punt van het openstaande portier. Ik gilde het uit van de pijn.

De honden sprongen op.

De man wees ze hun plaats.

De honden gingen zitten.

‘Ik zei lopen.’ Een koude, dreigende stem. ‘Die kant op.’

Weer gebaarde hij met het wapen.

Omdat ik geen keus had, liep ik zo langzaam als mijn overvaller het toeliet in de aangewezen richting. Achter me hoorde ik gehijg en het geknerp van laarzen.

Wanhopig overwoog ik wat ik moest doen. Ik zag geen telefoon- of elektriciteitskabels. Mijn mobiele telefoon lag in de auto. Ik had tegen niemand gezegd waar ik naartoe ging.

Mijn hart bonsde in mijn keel.

Ik stond er helemaal alleen voor.

Een gek hield me onder schot en Galimore was nergens te bekennen.

Bij de caravan aangekomen bleef ik staan. ‘Meneer Fries, ik heb geen kwaad in de zin,’ probeerde ik nogmaals.

‘Eén verkeerde beweging en je krijgt een kogel door je kop.’

De man ging voor me staan en knipte met zijn vingers naar zijn honden. ‘Lig!’

Ze lieten zich meteen hijgend op hun buik zakken; hun paarsrode tong hing over hun vergeelde tanden.

Met de Winchester nog altijd op mij gericht, bukte de man zich om een ketting met halsband op te rapen waaraan hij Rocky of Rupert vastlegde. Toen hij de andere hond ook aan de ketting had gelegd, zag ik achter hem iets bewegen.

Galimore schoot als een ninja vanachter de caravan tevoorschijn.

Hij haakte een arm om de hals van de oude man, sleepte hem bij de honden weg en rukte het geweer uit zijn handen. De jagerspet viel in het zand.

De honden gingen als gekken tekeer.

Doodsbang vloog ik achteruit.

In hun razernij en verwarring deden Rocky en Rupert dan weer een uitval naar Galimore, dan weer naar mij. Schuimbekkend en met strakgespannen spieren.

‘Zeg dat ze zich koest houden!’ beval Galimore, nauwelijks verstaanbaar boven het woeste geblaf uit.

De oude man stootte een kokhalzend geluid uit.

‘Laat ze ophouden of ik schiet ze neer!’

‘Zit.’ Het was niet meer dan een fluistering.

Galimore liet de oude man los, die zich hoestend en spugend vooroverboog.

De honden waren gek van woede.

De oude man kwam overeind en probeerde het nog eens. ‘Zit,’ zei hij, luider, een trillende hand naar de honden uitstekend.

De honden gingen zitten, maar keken bevend en met vertwijfelde blik op naar hun baas.

‘Hoe heet je?’ vroeg Galimore.

‘Eugene Fries.’ Zijn adamsappel leek bijna uit zijn keel te springen. ‘Ik woon hier. Je hebt het recht niet me zo te behandelen.’

‘Je richtte een geweer op het hart van die dame daar.’

‘Ik was niet van plan te schieten.’

‘Daar leek het anders wel op. En dat dacht zij ook.’

Reken maar. Het hart van de dame bonsde nog tegen haar ribben.

De oude man boog zich weer voorover en rochelde hartgrondig.

Galimore klapte de Winchester open. Toen het geweer ongeladen bleek, raapte hij de pet op en klopte hem af op zijn bovenbeen.

‘Ik wil je een paar vragen stellen.’ Galimore zette de pet op het oude, kale hoofd. ‘Daarna laten we je weer met rust.’

Galimore duwde de zwijgende Fries in mijn richting, ervoor wakend dat hij buiten het bereik van de honden bleef.

Fries keek me even met lodderige ogen aan en richtte zijn blik toen weer op Galimore. Nog natrillend van angst liet ik Galimore het woord doen.

‘We zijn geïnteresseerd in twee jongeren die in 1998 zijn verdwenen op de Charlotte Motor Speedway. Cale Lovette en Cindi Gamble. Weet je wie ik bedoel?’

‘Ik weet wie je bedoelt. Ik kende ze niet.’

‘Je hebt gezegd dat ze op de avond van hun verdwijning rond acht uur in je snackbar waren. Klopt dat?’

Fries knikte.

‘Hoe wist je dat zij het waren?’

‘De politie heeft me foto’s laten zien. Lovette was makkelijk te herkennen aan zijn tatoeages.’

‘Zo veel jongens hebben tatoeages.’

‘Oké. Ik was op de hoogte van Lovettes reputatie.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Hij ging om met van die extreem-rechtse types. Het gerucht ging dat het tuig was.’

Galimore dacht even na en zei toen: ‘Ken je Grady Winge?’

‘Die is gestoord.’

‘Volgens Winge verlieten Gamble en Lovette de Speedway die avond om zes uur.’

‘Ik zeg toch dat Winge gestoord is.’

‘Hoe komt het dat jij zo zeker van de tijd bent?’

‘Ik hield de klok in de gaten.’

‘Waarom?’

‘Ik had om negen uur een afspraak met een dame.’

‘Kwam ze opdagen?’

‘Nee. Luister, ik heb dit allemaal al eerder aan de politie verteld. Het had me bijna mijn kop gekost.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik bedoel dat het me bijna mijn kop had gekost.’

Met zijn blik dwong Galimore de oude man te antwoorden.

‘Nadat ik met de politie had gepraat, werd ik gebeld door een of andere gek. Hij zei dat hij me naar de klote zou helpen als ik mijn verhaal niet aanpaste.’

‘Wie was dat?’

‘Als ik dat wist, lag hij nu onder de groene zoden.’

‘Wat heb je toen gedaan?’

‘Ik zei dat hij de tyfus kon krijgen. Een paar dagen later vond ik mijn hond dood op de veranda.’

‘Misschien is hij gewoon een natuurlijke dood gestorven.’

‘Wat je gewoon noemt. Uiteengereten door een schot hagel uit een luchtbuks. Twee dagen daarna brandde mijn huis af.’

‘Denkt u dat de beller zijn dreigement heeft uitgevoerd?’ vroeg ik verbijsterd.

‘Nee.’ Fries wendde zich tot mij en trok zijn dunne, korstige lippen in een omgekeerde U. ‘Al Qaida probeerde me te rekruteren voor de jihad, nou goed?’

‘Wat heb je toen gedaan?’ vroeg Galimore.

‘Wat denk je? Ik heb ontslag genomen en ben vertrokken. Totdat mijn broer me een paar jaar geleden deze caravan aanbood. Ik dacht dat de kust wel weer veilig zou zijn, dus ben ik teruggekomen.’

‘Je hebt er jaren over kunnen nadenken,’ zei Galimore. ‘Wie denk je dat erachter zit?’

Fries zweeg lange tijd. Uiteindelijk verscheen er een frons tussen zijn borstelige wenkbrauwen, die diep over zijn oogleden zakten. ‘Het gerucht ging dat Lovette en zijn vriendjes problemen veroorzaakten. Meer kan ik niet zeggen.’

‘Bedoel je de Patriot Posse?’

Fries knikte.

‘Waarom zouden ze u bedreigen?’ vroeg ik.

Zijn wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Zie ik eruit als een detective? Hoe zou ik dat moeten weten?’

Ik stelde hem dezelfde vraag die ik de anderen had gesteld.

‘Meneer Fries, wat denkt ú dat er met Cindi Gamble en Cale Lovette is gebeurd?’

‘Ik denk dat Lovette en consorten iemand hebben vermoord of iets anders op hun geweten hebben. Daarna zijn hij en zijn vriendin uit elkaar gegaan.’

 

‘Waar bleef je nou?’ vroeg ik, mijn gordel vastklikkend. De adrenaline gierde nog altijd door mijn lijf.

‘Ik ben even het pad achter de caravan af gelopen, voor het geval Fries ons vanuit het bos wou verrassen.’

‘Heel slim.’

De eerste paar kilometers concentreerde ik me op de weg. En op mijn zenuwen.

Galimore leek mijn stemming aan te voelen. Of hij was verdiept in zijn eigen gedachten.

Toen we de I-485 op reden, voelde ik me eindelijk genoeg gekalmeerd om een gesprek te voeren. Er kwam zelfs iets vrolijks over me. Waarschijnlijk als reactie op het feit dat ik een gek met een geweer en een paar valse honden had overleefd.

Niettemin bleef ik professioneel.

We bespraken Fries’ versie van de gebeurtenissen. Galimore was van mening dat de oude baas de bedreigingen en gebeurtenissen waarschijnlijk had overdreven. Ik was het niet met hem eens. Je huis brandt af of brandt niet af. Dat was makkelijk na te gaan. Waarom zou hij liegen?

We begrepen nog altijd niet waarom er in ’98 tegenstrijdige verklaringen waren afgelegd. Hadden Lovette en Gamble de Speedway om zes uur verlaten, zoals Grady Winge had beweerd? Of waren ze later weggegaan, zoals Fries volhield? Had een van de twee zich vergist? Of opzettelijk gelogen? Zo ja, wie van de twee? En waarom? Als ik moest gokken wie de waarheid sprak, zou ik mijn geld op Fries zetten.

We bespraken de diverse theorieën over het mogelijke lot van Gamble en Lovette. We hadden er vijf.

Eén: Cale en Cindi hadden vrijwillig de benen genomen, ofwel om te trouwen, ofwel om zich elders aan te sluiten bij een militie. Tot deze conclusie was de taskforce gekomen. Ik geloofde niet in de weggelopen-om-te-trouwen-theorie. Zelfs het simpelste onderzoek zou daar bewijzen voor hebben gevonden.

Twee: Cale vermoordde Cindi en dook vervolgens onder. Wayne Gamble vermoedde dat zijn zus voor haar leven vreesde omdat ze Lovette aan de kant had gezet. Lynn Nolan vermoedde dat Lovette Cindi mishandelde.

Drie: óf Cale óf Cindi werkte undercover voor de FBI. De Patriot Posse had onraad geroken en hen allebei vermoord. Zoiets vermoedde Slidell.

Vier: toen de FBI ontdekte dat Cale (of Cindi), als informant gevaar liep, kregen ze getuigenbescherming. Dit leek mij het waarschijnlijkst.

Vijf: Cale had een misdrijf begaan voor de Patriot Posse, waarna Cindi en hij waren ondergedoken. Eugene Fries had dit scenario bedacht dat voor een groot deel op geruchten gebaseerd was.

Toch bleef de perfecte uitvoering van de verdwijningen me dwarszitten. In al die jaren was er niet één telefoontje gepleegd. Niet één vergissing gemaakt. Vandaar dat ik twijfelde aan de weglooptheorie.

Owen Poteat vormde een uitzondering. In zijn ogen had iemand een fout gemaakt.

Ik dacht aan mijn gesprek met Slidell en vroeg me af of hij al meer wist over Poteat, behalve dan dat hij dood was.

Toen we de parkeerplaats van Bad Daddy’s op reden, stelde Galimore voor samen iets te gaan eten. Een verleidelijk voorstel, maar hoewel ik honger had, deed ik het niet.

Galimore bracht me in verwarring. Hij was egoïstisch, kon behoorlijk irritant zijn en had een dubieuze moraal. Maar hij had bewezen dat je iets aan hem had als het erop aankwam.

En eerlijk gezegd vond ik hem erg aantrekkelijk.

Alsjeblíéft.

‘Nee, dank je,’ zei ik. ‘Er wacht een schedel op me.’

Galimore keek op zijn horloge. ‘Het loopt tegen zessen.’

‘Ik ben ’s avonds op mijn best.’

Stom!

Voordat Galimore de bal kon inkoppen, vervolgde ik: ‘Alléén.’

Galimore knipoogde en opende het portier. ‘Ik zie je, doc.’

Een paar minuten later was ik op de MCME.

Domme actie.

Er stonden me vier voicemails te wachten.