Hoofdstuk 3

 

 

 

Leeftijd? Opvoeding? Hormonen? Ik weet niet hoe het komt, maar in het bijzijn van aantrekkelijke Y-chromosomen moet mevrouw Flowers steevast blozen en krijgt haar stem iets hijgerigs.

‘Dokter Brennan, mag ik u voorstellen aan Wayne Gamble?’

Ik keek op.

In de deuropening stond een stevig gebouwde man met doordringende bruine ogen en kortgeknipt donkerblond haar dat hij strak achterover had gekamd. Hij droeg een spijkerbroek en een zwarte, gebreide polo met het rode logo van Hilderman Motorsports erop geborduurd.

Ik legde mijn pen neer.

Gamble stapte mijn kamer binnen en stak zijn hand uit. Hij had een stevige handdruk, maar niet die van een vrouwenversierder.

‘Neemt u plaats.’

Ik gebaarde naar een stoel die aan de andere kant tegen de muur stond. Dat wil zeggen twee meter van mijn bureau vandaan. Gamble sleepte de stoel naar voren, ging zitten en plantte zijn handpalmen op zijn knieën.

‘Wilt u iets drinken?’ kirde mevrouw Flowers. Het klonk als Marilyn Monroe die de president voor zijn verjaardag toezong. ‘Water? Fris?’

Gamble schudde zijn hoofd. ‘Nee, mevrouw.’

Mevrouw Flowers bleef roerloos in de gang staan.

‘Wilt u misschien de deur dichtdoen?’ vroeg ik vriendelijk.

Met blozende wangen voldeed mevrouw Flowers aan mijn verzoek.

‘Wat kan ik voor u doen, meneer Gamble?’

Even staarde de man naar zijn handen. Om nog even na te denken? De juiste woorden te zoeken?

Zijn stilzwijgen verbaasde me. Ten slotte was híj naar mij toe gekomen. Dus waarom was hij zo voorzichtig?

‘Ik ben monteur in Stupaks pitscrew. Ik sleutel aan zijn Chevy ’59.’

De verwarring moest van mijn gezicht af te lezen zijn.

‘De Sprint Cup Series? Sandy Stupak?’ zei hij.

‘Dat is een NASCAR-coureur.’

‘Sorry. Ja. Stupak rijdt de Chevy ’59 voor Hilderman Motorsports. Ik zit in zijn pitscrew.’

‘Vandaar die foto van u in People.’

Gamble grijnsde vol zelfspot. ‘Ze maakten een artikel over de racesport en toevallig stond ik op een paar foto’s. De fotograaf had het eigenlijk op Sandy voorzien.’

‘Bent u hier voor de Coca-Cola 600?’ vroeg ik, pronkend met mijn kennis van NASCAR.

‘Ja. Ik woon eigenlijk in Kannapolis, iets verderop. Daar ben ik opgegroeid.’ Weer aarzelde Gamble. Hij was duidelijk niet op zijn gemak. ‘Mijn zus, Cindi, was vijf jaar ouder dan ik.’

De verleden tijd gaf me een hint waar hij naartoe wilde.

‘Cindi is sinds haar laatste jaar van de middelbare school vermist.’

Weer aarzelde hij. Ik wachtte af.

‘Ik las in de krant dat er een lichaam is gevonden op de vuilstortplaats bij de Speedway. Ik vroeg me af of zij het zou kunnen zijn.’

‘Sinds wanneer is uw zus verdwenen?’

‘Sinds 1998.’

Volgens Molene was het vat met het lijk afkomstig uit een deel van de vuilstort dat in die periode in bedrijf was, maar dat zei ik niet hardop. ‘Vertel me eens iets meer over haar.’

Gamble haalde een kiekje uit zijn zak en legde het op mijn bureau. ‘Deze is een paar weken voor haar vermissing genomen.’

Cindi Gamble leek op een model voor yoghurtreclame. Een perfect gebit en een perzikhuidje. Ze blaakte van gezondheid. Haar blonde haar zat in een korte, ondeugende coupe en in elk oor droeg ze een zilveren oorring.

‘Zijn die oorbellen racewagentjes?’ Ik gaf hem de foto terug.

‘Cindi wilde niets liever dan NASCAR-coureur worden. Vanaf haar twaalfde reed ze al in go-carts en vervolgens ging ze verder in Legend Cars.’

Weer moet ik verward hebben gekeken.

‘Dat zijn kleine eenpersoonsauto’s voor beginners. In Legends kunnen kinderen oefenen totdat ze aan echte kortebaanraces kunnen meedoen.’

Ik knikte, hoewel ik het niet helemaal begreep.

Gamble zag het niet. Zijn blik was nog steeds op de foto in zijn hand gericht. ‘Het kan gek lopen in het leven. Op de middelbare school was ik alleen maar geïnteresseerd in rugby en bier. Cindi trok veel met de techneuten op. Ze was dol op auto’s en motoren. NASCAR was háár droom, niet de mijne.’

Ik onderbrak hem niet, want ik was benieuwd naar het vervolg van zijn verhaal.

‘In de zomer voor haar laatste schooljaar kreeg Cindi verkering met een andere wannabe coureur. Zijn naam was Cale Lovette. In het najaar verdwenen Cindi en Cale allebei. Zomaar ineens. Spoorloos. Niemand heeft ze sindsdien gezien.’

Gamble keek me aan. In zijn ogen zag ik angst. En opgerakelde pijn.

‘Mijn ouders waren gek van ongerustheid. Ze plakten overal affiches in de stad. Deelden flyers uit in de winkelcentra. Vergeefs.’ Gamble veegde zijn handen af aan zijn spijkerbroek. ‘Ik moet het weten. Kan dat lijk mijn zusje zijn?’

‘Waarom denkt u dat Cindi dood is?’

‘Volgens de politie zijn ze samen de stad uit gegaan. Maar Cindi’s leven draaide om NASCAR. Ze wilde niets liever dan racen. Waar kon dat beter dan hier in Charlotte? Waarom zou ze haar biezen pakken en vertrekken? Bovendien is ze nooit ergens anders opgedoken.’

‘Is er onderzoek gedaan?’

Gamble snoof minachtend. ‘De politie heeft een tijdje gezocht en concludeerde dat Cindi en Cale waren vertrokken om te trouwen. Ze was destijds te jong om dat zonder ouderlijke toestemming te doen.’

‘En u twijfelt aan die conclusie?’

Gamble haalde zijn schouders op en liet ze weer zakken. ‘Ik weet niet wat ik moet geloven. Cindi heeft me nooit iets verteld. Maar ik weet zeker dat mijn ouders het nooit goed hadden gevonden dat ze met Cale zou trouwen.’

‘Waarom niet?’

‘Ze was zeventien. Hij was vierentwintig. Hij had een nogal ruige vriendenkring.’

‘Ruig?’

‘Blanke racisten. Ze hadden een hekel aan zwarten, immigranten en de regering. Destijds had ik het vermoeden dat Cales racistische vriendjes erbij betrokken waren. Maar wat konden ze tegen Cindi hebben? Ik weet het gewoon niet.’

Gamble stopte de foto weer in zijn zak.

‘Meneer Gamble, de kans is klein dat de persoon die we hebben gevonden uw zus is. Ik begin dadelijk aan mijn analyse. Als u uw telefoonnummer achterlaat, zal ik u op de hoogte stellen als ik klaar ben.’

Ik schoof pen en papier naar hem toe. Gamble krabbelde iets neer en schoof het papier en de pen naar me terug.

‘Als het nodig mocht zijn, zou u dan Cindi’s gebitsgegevens kunnen opvragen?’

‘Jazeker.’

‘Bent u of is een ander familielid van moederszijde bereid DNA af te staan?’

‘Ik ben de enige die nog over is.’

‘Hoe zit het met Lovette?’

‘Volgens mij woont Cales vader nog steeds hier in de buurt. Als hij in het telefoonboek staat, zal ik hem eens bellen.’

Gamble kwam overeind uit zijn stoel.

Ik stond op en opende de deur.

‘Gecondoleerd met uw verlies.’

‘Ik probeer gewoon overeind te blijven.’

Met die merkwaardige opmerking beende hij weg door de gang.

Ik bleef even staan en probeerde me krantenberichten over Cindi Gamble en Cale Lovette te herinneren. De verdwijning van een zeventienjarig meisje zou toch wel een paar keer voorpaginanieuws moeten zijn geweest. De zaak van Angel Leonitus was dat in elk geval wel geweest.

Ik kan me niet herinneren er iets over te hebben gelezen of gezien.

Met het vaste voornemen de zaak te onderzoeken liep ik terug naar de stinkkamer. Het vat van de vuilstortplaats stond er nog precies zo bij als ik het had achtergelaten. Terwijl ik om de autopsietafel heen liep en de mogelijkheden afwoog, liep Tim Larabee in zijn gewone kleren door de klapdeuren naar binnen.

De patholoog-anatoom van Mecklenburg County is een hardloper. Niet de recreant die vijf kilometer door de buurt sjokt, maar de fanatiekeling die voor een marathon in de Gobiwoestijn traint. En dat kun je aan hem zien. Larabee heeft een afgetraind lichaam en ingevallen wangen.

‘Sjonge.’ Larabees diepliggende ogen waren op de autopsietafel gericht.

‘Of smeisje,’ zei ik. ‘Kijk ’s.’ Ik wees naar de opening van het vat.

Larabee liep ernaartoe en staarde naar de hand. ‘Enig idee of er nog meer in zit?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Röntgenfoto’s zijn onmogelijk vanwege het metaal en de dichtheid van de inhoud.’

‘Wat denk jij?’

‘Iemand heeft een lichaam of lichaamsdelen in het vat gepropt en dat vervolgens met asfalt gevuld. De hand zat bovenin en werd zichtbaar toen het deksel losraakte en het asfalt erodeerde.’

‘Wel krap voor een volwassene, maar ik heb het eerder meegemaakt. Zijn er gegevens over de plek waar ze dit geval hebben gevonden?’

‘Een medewerker van de vuilstort zei dat dat deel van de stort in 2005 is gesloten.’

‘Dus het kan Leonitus niet zijn.’

‘Nee. Zij is te recent.’

‘Sinds maandag hebben we een nieuw geval van vermissing. De man kwam vanuit Atlanta naar Charlotte voor Race Week. Zijn vrouw heeft hem als vermist opgegeven.’ Larabee bestudeerde het vat. ‘Hoe ga je het lichaam eruit halen?’

Hoe ga ík het lichaam eruit halen?

Fantastisch.

Nooit eerder had ik een lijk uit asfalt bevrijd, wel een aantal keren uit cement. In die gevallen had ik rondom het lichaam een kleine ruimte aangetroffen doordat vetten uit het weefsel aan de oppervlakte een niet bindende laag hadden gevormd. Ik verwachtte in het asfalt hetzelfde aan te treffen.

‘Het vat is het probleem niet. Daar snijden we zo doorheen. Het asfalt is lastiger. Een mogelijkheid is om het vat in stukken te zagen en te verwijderen en het asfalt vervolgens met behulp van een luchtdrukhamer te splijten.’

‘Of?’

‘Een andere mogelijkheid is om zo veel mogelijk asfalt weg te hakken en het blok in oplosmiddel te leggen waardoor de restanten asfalt oplossen.’

‘Wat voor oplosmiddel?’

‘Aceton of terpentine.’

Even dacht Larabee na. Toen zei hij: ‘Zowel asfalt als cement heeft een sterk afsluitende werking, dus het weefsel zou wel eens goed geconserveerd kunnen zijn. Ik zou voor plan A kiezen. Joe kan je erbij helpen.’

‘Joe is weggeroepen.’

‘Hij is net terug.’ Larabee veranderde van onderwerp. ‘Heb je de beenderen uit de zandgroeve al onderzocht?’

‘Alles stemt overeen met de rest van het skelet.’

‘Klinkt me als muziek in de oren.’ Larabee maakte een gebaar met zijn kin naar het vat. ‘Hou me op de hoogte hoe het gaat.’

Toen ik foto’s aan het maken was, kwam Hawkins de autopsiekamer in en liep naar de tafel.

Met zijn lijkbleke huidskleur, donkere wallen onder de ogen, borstelige wenkbrauwen en zwart geverfd haar dat hij strak achterover had gekamd, zag Joe Hawkins eruit als een oudere, harigere versie van Larabee.

‘Hoe gaan we dit aanpakken?’ Hawkins roffelde met zijn verweerde knokkels op het vat.

Ik legde hem plan A uit.

Zonder een woord te zeggen ging Hawkins op zoek naar het benodigde gereedschap. Toen hij gekleed in dezelfde blauwe operatiekleding als ik terugkwam, was ik net klaar met de overzichtsfoto’s.

Nadat we een veiligheidsbril hadden opgezet, schoof hij een zaagblad in de zaag, deed de stekker in het stopcontact en schakelde de handzaag in.

De ruimte vulde zich met het jankende geluid van metaal op metaal en de scherpe geur van heet ijzer. Roestdeeltjes schoten weg en daalden vervolgens neer op het werkblad. Na vijf minuten legde Hawkins de zaag neer en begon met zijn handen te trekken en te wrikken. Het ijzer kwam los.

Nog meer snijden. Nog meer trekken.

Uiteindelijk lag er een zwarte brok op de autopsietafel en op de grond een huidspantser van losgescheurd metaal.

Joe zette de zaag uit. Ik schoof de bril op mijn voorhoofd en stapte naar voren.

Het asfalt had precies dezelfde vorm en afmeting als de binnenkant van het vat. Onder het oppervlak schemerden vage vormen door, bleek en spookachtig als de huid van een lijk.

De welving van een kaak? De rand van een voet? Ik kon het niet goed zien.

Hawkins pakte de luchtdrukhamer en begon op mijn aanwijzingen van bovenaf naar de stoffelijke resten toe te werken. Zodra er barsten ontstonden, wrikte ik de stukken asfalt los en legde ze op het werkblad. Later zou ik ze onderzoeken en er monsters van maken zodat chemici de elementaire compositie ervan konden vaststellen.

Misschien handig, misschien ook niet. Ik nam het zekere voor het onzekere. Je kon nooit weten wat later van belang was.

Langzaam raakte het werkblad steeds voller.

Eén brok. Drie. Negen. Vijftien.

Met elke brok die loskwam, veranderde de vorm. Er begon zich iets af te tekenen, als een gestalte die uit een blok marmer wordt uitgehakt.

De bovenkant van een hoofd. Een elleboog. De welving van een heup.

Op een teken van mij legde Joe de luchtdrukhamer neer. Met handgereedschap werkte ik verder aan het resterende asfalt.

Veertig minuten later lag er een naakt lichaam opgerold op het roestvrij staal. De benen waren tot aan de borst opgetrokken. Het hoofd was gebogen en het voorhoofd drukte tegen de opgetrokken knieën. De voeten wezen in tegengestelde richting, de tenen waren in onmogelijke hoeken gespreid. Eén arm lag naar achter, de andere strekte met gespreide vingers omhoog, alsof het slachtoffer wanhopig probeerde te ontsnappen.

Een vieze, weeë geur steeg op. Dat verraste me niet.

Hoewel verschrompeld en verkleurd, was het lijk redelijk geconserveerd.

Maar niet lang meer.