27

Zaak nr 1 1970

Familieverwikkelingen

Het was heel warm. Te warm om te slapen. De straatlantaarn scheen door de dunne zomergordijnen als een tweede ziekelijke zon. Ze had nog steeds hoofdpijn, als een touw dat strak om haar schedel was gebonden. Misschien voelde een doornenkroon zo. God moest haar om een of andere reden laten lijden. Was het een straf? Had ze iets slechts gedaan? Iets ergers dan gewoonlijk? Ze had Julia eerder op de dag een pets gegeven, maar ze gaf Julia altijd petsen, en gister had ze brandnetels in Amelia’s bed gelegd, maar Amelia gedroeg zich als een verwaand kind en verdiende niet beter. En ze was vreselijk tegen mamma geweest, maar mamma was vreselijk tegen haar geweest.

Sylvia nam drie kinderaspirientjes uit een flesje in het badkamerkastje. Er stonden altijd een heleboel medicijnflesjes in het kastje; sommige stonden er al eeuwen. Hun moeder hield van medicijnen. Ze hield meer van medicijnen dan van hen.

De verlichte wijzerplaat van de grote wekker naast haar moeders bed stond op twee uur. Sylvia liet de lichtbundel van haar kleine Ever Ready-zaklantaarn over het bed glijden. Hun vader snurkte als een varken. Hij was een varken, een groot wiskundig varken. Hij droeg een gestreepte pyjama en haar moeder droeg een katoenen nachtjapon met een slappe ruche om de hals. Hun ouders hadden het dek van zich af gegooid en hun ledematen alle kanten op gespreid alsof iemand hen vanaf grote hoogte op het bed had laten vallen. Als ze een moordenaar was geweest, had ze hen ter plekke in hun bed kunnen doden zonder dat haar ouders ooit zouden weten wat hen was overkomen: ze kon hen neersteken of neerschieten of met een bijl bewerken zonder dat haar vader en moeder daar iets tegen konden beginnen.

Sylvia vond het leuk om ’s nachts door het huis te dwalen, dat was haar eigen geheime leven waar niemand verder iets van wist. Dat maakte haar machtig, alsof ze hun geheimen ook kon zien. Ze dwaalde Julia’s kamer binnen. Geen schijn van kans om háár slaap te verstoren: je had haar uit bed op de grond kunnen duwen en je had op Julia kunnen springen zonder haar wakker te maken. Je had een kussen op haar gezicht kunnen leggen en haar kunnen laten stikken zonder dat ze het zou hebben geweten. Ze was drijfnat van het zweet, je kon je hand niet eens bij haar in de buurt houden, zo warm was ze, en je kon haar adem horen, die in en uit haar longen werd geperst.

Sylvia besefte ineens dat Amelia’s bed leeg was. Waar was ze? Leidde ze ook een geheim, dolend nachtelijk leven. Amelia niet – die had niet genoeg ondernemingszin (Sylvia’s nieuwe woord) voor een geheim leven. Sliep ze bij Olivia? Sylvia ging haastig naar Olivia’s kamer en ontdekte dat Olivia evenmin in haar bed lag. De helft van hen ontbrak: toch zeker niet meegenomen door buitenaardsen? Als er buitenaardsen bestonden – en Sylvia vermoedde van wel – moesten ze door God zijn geschapen, want God had alles geschapen, hè? Of had hij toch niet echt alles geschapen, alleen de materie in onze eigen melkweg? En als er andere werelden waren, dan moesten die zijn geschapen door andere goden, door buitenaardse goden. Was dat een godslasterlijke gedachte?

Er was echt niemand die ze over deze ingewikkelde theologische problemen kon raadplegen. Ze mocht niet naar de kerk gaan, want pappa geloofde niet in God (of buitenaardsen), en de godsdienstlerares op school had haar gezegd dat ze haar niet zoveel moest ‘lastig vallen’. Stel je voor dat Jezus zei: ‘Ga weg, val me niet zoveel lastig.’ God zou de godsdienstlerares waarschijnlijk regelrecht naar de hel sturen. Het was heel moeilijk als je was opgevoed door een atheïst die een wiskundig varken was en een moeder wie het volkomen koud liet en dan de stem van God ging horen. Er was zoveel dat ze niet wist – maar moest je Jeanne d’Arc dan eens nagaan, dat was een onwetend Frans boerenmeisje geweest en zij had het gered, en Sylvia was niet onwetend en evenmin een boerenmeisje. Nadat God tot haar had gesproken was Sylvia ’s nachts onder het beddengoed bij het licht van haar betrouwbare Ever Ready-zaklantaarn de bijbel gaan lezen. De bijbel vertoonde geen enkele overeenkomst met Sylvia’s leven. Daardoor was het op zich al een heel aantrekkelijk boek.

Sylvia probeerde zich de bedtijd van de vorige avond te herinneren, maar ze kon slechts een wazige herinnering oproepen. Ze was misselijk geweest van de hitte en de zon en was voor alle anderen naar bed gegaan. Zodra ze zich had omgedraaid had mamma Amelia en Olivia zeker in de tent laten slapen? Zou ze dat hebben gedaan? Mamma had de hele zomer voet bij stuk gehouden (zonder één goede reden): ze mochten niet buiten slapen.

Sylvia sloop naar beneden, waarbij ze de twee krakende treden ontweek. De achterdeur was open, waardoor iedereen zomaar naar binnen had kunnen lopen om hen op de bovengenoemde manier in bed te vermoorden. Natuurlijk was hij open, omdat Amelia en Olivia in de tent sliepen. Het zou weldra licht worden, ze hoorde al een eenzame vogel de ochtend begroeten. Het gras van het gazon was nat. Waar kwam al die dauw vandaan als het overdag zo warm en droog was? Dat moest ze in een boek opzoeken. Ze liep behoedzaam over het gras, om niet op het zachte, trage lichaam van een nachtdier te trappen dat zijn eigen geheime leven leidde.

Ze tilde de tentflap op. Ja hoor, daar waren ze allebei! De brutaliteit. Waarom zou Amelia de prijs in de wacht slepen om de hele nacht in de tent te mogen slapen, en om niet alleen in de tent te mogen slapen, maar daar met Olivia en Rascal in te mogen slapen? Het was niet eerlijk, Sylvia was de oudste, zij hoorde in de tent te liggen. Rascal kroop weg van Olivia’s zijde en kwispelde met zijn staart en likte Sylvia’s neus.

Ze sliepen allebei op hun rug, dood voor de wereld, als lijken. Sylvia schudde Amelia’s voeten heen en weer maar ze werd niet wakker. Ze perste zich in de tent, tussen de twee anderen in. Het was ongelooflijk heet in de tent, waarschijnlijk heet genoeg om dodelijk te zijn. De heetste plek op aarde – was dat de Atacamawoestijn? Death Valley in Amerika? Ergens in Mongolië? Ze waren toch niet dood? Ze kneep in Amelia’s neus en Amelia mompelde iets en draaide zich op haar zij. Ze moest Olivia wakker maken om haar uit deze broeikas te halen. Het Zwarte Gat in Calcutta, de mensen die daarin waren overleden, waren doodgegaan van de hitte, niet van gebrek aan lucht – een algemene ‘conceptie’ die niet deugde. Conceptie was een voortreffelijk woord. Het ‘nakomertje’ – dat was al helemaal een conceptie die niet deugde. Ha. Hun moeder moest er echt mee ophouden zich voort te planten, dat was heel ordináír. Misschien was ze stiekem katholiek. Dat zou heerlijk zijn, dan zouden ze lange, heimelijke gesprekken kunnen voeren over mysteries en rituelen en de Maagd Maria. Noch de Maagd Maria, noch Jezus had tot Sylvia gesproken. Ze dacht niet dat Jezus echt tot mensen sprak. Jeanne d’Arc was een ander geval, Jeanne d’Arc was ronduit spraakzaam.

Sylvia wreef langs Olivia’s oorlelletje omdat Rosemary eens had gezegd dat ze slapende patiënten op die manier had gewekt toen ze verpleegster was geweest. Olivia bewoog en viel vervolgens weer hulpeloos in slaap. Sylvia fluisterde haar naam en ze worstelde om haar ogen open te doen. Ze was verward van de slaap, maar toen Sylvia fluisterde: ‘Sta op, kom mee,’ volgde ze Sylvia de tent uit, met haar kleine roze konijnenpantoffeltjes in haar hand. Sylvia zei: ‘Laat die pantoffels toch staan, voel maar hoe nat het gras tussen je tenen is,’ maar Olivia schudde haar hoofd en trok haar pantoffeltjes aan. Sylvia zei: ‘Je moet leren om rebéls te zijn. Je moet niet alles doen wat mamma en pappa zeggen. Vooral niet wat pappa zegt,’ en toen voegde ze eraan toe: ‘Maar wel wat ik zeg, je moet mij gehoorzamen.’ Ze wilde zeggen: ‘Omdat ik het woord van God hoor,’ maar dat zou Olivia niet begrijpen. Dat begreep niemand, behalve God natuurlijk, en Jeanne d’Arc.

God had voor het eerst tot haar gesproken toen ze tijdens een hockeywedstrijd langs de kant had gezeten. Sylvia, een vindingrijke rechtsbuiten, was van het veld gestuurd omdat ze haar tegenstandster met haar stick tegen de enkels had geslagen (het ging er toch zeker om dat er werd gewonnen?) en ze zat woedend te mokken toen een stem vlakbij ‘Sylvia’ zei, maar toen ze omkeek was er niemand, alleen een meisje dat Sandra Lees heette en dat met een schril Cambridgeaccent praatte, dus als Sandra Lees niet aan het buikspreken was of in een man was veranderd, kon zij het niet zijn geweest. Sylvia kwam tot de slotsom dat ze het zich had verbeeld, maar toen zei de stem opnieuw haar naam – een lage, zoetvloeiende stem, een stem die haar baadde in warmte, en deze keer fluisterde Sylvia, heel zachtjes vanwege de nabijheid van Sandra Lees: ‘Ja?’ en de stem zei: ‘Sylvia, je bent uitverkoren,’ en Sylvia zei: ‘Bent u God?’ en de stem zei: ‘Ja.’ Je kon toch geen boodschap krijgen die nog duidelijker was, of wel? En soms voelde ze zich zo getransformeerd door dat heilige licht dat ze gewoon bezwíjmde. Ze vond het heerlijk als dat gebeurde, hield van het gevoel dat ze haar controle verloor, dat ze niet meer verantwoordelijk was voor haar lichaam of haar geest. Op een keer (misschien meer dan één keer) was ze in pappa’s studeerkamer bezwijmd: ze viel flauw en zakte als een gemartelde heilige op de vloer in elkaar. Pappa had een glas water in haar gezicht gegooid en gezegd dat ze zich moest vermannen.

Sylvia fluisterde tegen een bijna slaapwandelende Olivia: ‘Kom mee, laten we een spelletje gaan doen,’ en Olivia zei ‘Nee’ en klonk dreinerig, helemaal niet zo gedwee als gewoonlijk. ‘Het is nacht,’ wierp ze tegen, en Sylvia zei: ‘Nou en?’ en pakte haar hand en ze waren al halverwege het gazon toen Olivia uitriep: ‘Blauwe Muis!’ en Sylvia zei: ‘Ga hem dan vlug halen,’ en Olivia kroop de tent weer in en kwam te voorschijn met Blauwe Muis, die ze aan één armpje vast had, en Rascal, die blij achter haar aan sprong.

Jeanne d’Arc had tot haar gesproken toen ze hoog in de takken van mevrouw Rains beuk had gezeten. Jeanne d’Arc praatte in haar oor alsof ze gezellig naast haar op de tak zat. Het rare was dat Sylvia zich na deze gesprekken nooit echt iets kon herinneren van wat Jeanne d’Arc werkelijk had gezégd en ze had de indruk dat ze helemaal niet had gesproken, dat ze had gezongen, als een grote vogel die in de boom zat.

God had haar uitverkoren, had haar ópgemerkt, maar met welk doel? Om net als Jeanne d’Arc zelf een groot leger ten strijde te voeren en vervolgens te verbranden in het louterende vuur? Om te worden geofferd, gesacrifieerd? Van het Latijnse sacer, dat heilig betekende, en facere: maken. Om heilig te worden gemaakt. Ze was heilig, net een heilige. Ze was bijzonder. Ze wist uiteraard dat niemand haar zou geloven. Ze had het aan Amelia verteld en Amelia had gezegd: ‘Doe niet zo mal.’ Amelia had geen fantasie, was heel sáái. Ze had geprobeerd het aan mamma te vertellen, maar die was een cake aan het bakken, had gekeken hoe de gardes van haar Kenwood-mixer rond en rond gingen alsof ze erdoor werd gehypnotiseerd, en toen Sylvia zei: ‘Ik geloof dat God tot me heeft gesproken,’ zei ze: ‘Wat leuk,’ en Sylvia zei: ‘Julia is net door een tijger opgegeten,’ en haar moeder zei op dezelfde dromerige, verstrooide manier: ‘Is het heus?’ en Sylvia was de keuken uit gebeend.

God bleef tot haar spreken. Hij sprak tot haar vanuit de wolken, vanuit struiken, hij sprak tot haar als ze ’s avonds in slaap viel en hij wekte haar ’s morgens. Hij sprak tot haar als ze in de bus zat of in bad lag (haar naaktheid was niet iets om zich tegenover God voor te schamen), hij sprak tot haar als ze in de klas of aan de eettafel zat. En hij sprak altijd tot haar als ze in Victors studeerkamer was. Dan zei hij tot haar: ‘Laat de kinderen geworden,’ want ze was per slot van rekening nog altijd een kind.

‘Nee,’ zei Olivia luid en begon aan Sylvia’s hand te trekken. ‘Sst, alles is in orde,’ zei Sylvia, die de houten poort in de muur om mevrouw Rains tuin openduwde. ‘Nee,’ zei Olivia, die zich schrap zette, maar ze had de kracht van een jong katje vergeleken met Sylvia. ‘De heks,’ fluisterde Olivia. ‘Doe niet zo mal,’ zei Sylvia, ‘mevrouw Rain is niet echt een heks, dat spelen we alleen maar.’ Sylvia was er niet helemaal zeker van of ze dat geloofde. Maar schiep God een wereld die heksen bevatte? En hoe zat het met spoken? Kwamen er spoken voor in de bijbel? Ze moest Olivia nu meesleuren. Ze wilde haar meenemen naar de beuk, ze wilde haar aan Jeanne d’Arc laten zien, wilde haar laten zien hoe zuiver Olivia was, wat een heilig kind ze was, net als het kindje Jezus. Ze wist niet precies hoe ze Olivia boven in de boom moest krijgen en de kans dat ze echt in de boom zou klimmen leek niet al te groot. Olivia begon te huilen. Sylvia begon zich aan haar te ergeren. De ouwe heks zou het horen. ‘Wees stil, Olivia,’ zei ze streng, en ze gaf een ruk aan haar arm om haar mee te trekken. Ze had haar geen pijn willen doen, echt niet, maar Olivia begon te huilen en herrie te schoppen (wat niets voor haar was, echt niet) en Sylvia siste: ‘Laat dat,’ maar Olivia wílde gewoon niet ophouden, dus moest Sylvia wel haar hand op haar mond leggen. En toen moest ze die daar heel lang houden, tot Olivia eindelijk stil was.

Laat de kinderen tot me komen. Een offer. Sylvia had gedacht dat zij het offer zou worden, een martelaar zou worden omdat God haar had uitverkoren. Maar het bleek Olivia te zijn die voorbestemd was om aan God te worden afgestaan. Net als Izaäk, alleen was hij natuurlijk niet echt gestorven, hè? Olivia was nu heilig. Zuiver en heilig. Ze was zuiver en heilig en veilig. Ze kon niet worden aangeraakt. Ze zou nooit naar pappa’s studeerkamer hoeven te gaan, ze zou nooit hoeven te stikken door pappa’s stinkende ding in haar mond, zou nooit zijn enorme handen op haar lichaam hoeven te voelen, waardoor ze onzuiver en onheilig zou worden. Sylvia keek naar het kleine lichaampje dat in het lange gras lag en wist niet wat ze moest doen. Ze zou iemand moeten halen om haar te helpen. De enige persoon die ze kon bedenken was pappa. Ze zou pappa moeten halen. Hij zou weten wat er moest worden gedaan.