20
Zaak nr 4 1971
Heilige meisjes
Jackson dacht eigenlijk nooit ergens over na voor zijn moeder begon dood te gaan. Hij was nog maar een jongen, deed de dingen die jongens doen. Hij zat bij een club die een hol had in een verlaten pakhuis, ze speelden op de oevers van het kanaal, ze pikten snoep bij Woolworth, ze fietsten door de omgeving en zwaaiden aan takken over de rivier en rolden van heuvels af, ze gaven oudere jongens geld om sigaretten voor hen te kopen en ze rookten en dronken cider tot ze er misselijk van waren in hun hol of op de begraafplaats, waar ze op wisten te komen via een gat in de muur dat niemand anders kende dan zij en een meute verwilderde honden. Hij deed dingen die zijn moeder (en waarschijnlijk ook zijn vader) met ontzetting zouden hebben vervuld, maar toen hij er later in zijn leven op terugkeek, leek het een gezonde, onschuldige jeugd.
Hij was de baby van de familie. Zijn zus Niamh was zestien en zijn broer Francis was achttien en had er net zijn tijd als leerling-lasser bij de Coal Board op zitten. Zijn vader zei altijd tegen zijn twee zoons dat ze hem niet de mijn in moesten volgen, maar je kon moeilijk aan de mijn ontkomen als dat de enige industrie in de plaats was. Jackson dacht nooit over de toekomst na, maar het leek hem niet gek om mijnwerker te zijn, de kameraadschap, het drinken – net of je bij een volwassen club hoorde eigenlijk – maar volgens zijn vader was het een baan die je geen hond zou laten doen, en dat zei een man die een hekel had aan honden. Iedereen stemde Labour, mannen en vrouwen, maar het waren geen socialisten, ze hunkerden als geen ander ‘naar de vruchten van het kapitalisme’, dat zei zijn vader. Zijn vader was een socialist, van het bittere, prikkelbare Schotse type, die alles wat in zijn leven was misgegaan aan iemand anders maar voornamelijk aan de ‘kapitalistische bazen’ weet.
Jackson had geen idee wat kapitalisme was en wilde dat ook niet weten. Francis zei dat het betekende dat je in een Ford Consul reed en een wascombinatie voor je moeder kocht, en Jackson was de enige die wist dat Francis, toen hij vorig jaar tot de eerste generatie achttienjarigen was gaan behoren die mocht gaan stemmen, zijn kruisje naast de naam van de Tory-kandidaat had gezet, hoewel die ‘geen verdomde rotkans’ had om te winnen. Hun vader zou Francis hebben onterfd (wellicht hebben vermoord) omdat de Tory’s de mijnwerkers van de aardbodem wilden wegvagen en Francis zei dat het hem een rotzorg zou wezen want hij was van plan genoeg geld te verdienen om in een Cadillac door de Verenigde Staten te rijden, wat hij alleen zou onderbreken om de King te groeten bij de poorten van Graceland, waarna hij niet meer zou stoppen voor hij de Pacific Highway bereikte. Hun moeder overleed een week na de verkiezingen, waardoor niemand een tijdje aan de politiek dacht, hoewel hun vader enorm zijn best deed om een manier te vinden om de regering de schuld te kunnen geven van de kanker die Fidelma verteerde en vervolgens als een verschrompeld, vergeeld omhulsel uitbraakte om aan een infuus met morfine te sterven in een zijkamertje van het Wakefield General Hospital.
Hun vader was een knappe man, maar hun moeder was een grote, alledaagse vrouw die er altijd uitzag of ze net was binnengekomen nadat ze de koeien had gemolken of turf had gestoken. Hun vader zei: ‘Je kunt een vrouw uit Mayo halen, maar je kunt Mayo nooit uit een vrouw halen.’ Hij zei het als grap, maar niemand vond het ooit grappig. Hij kocht nooit eens een bloemetje voor zijn vrouw en nam haar nooit mee uit eten, maar aan de andere kant deed niemand dat voor zijn vrouw en als Fidelma zich al slecht behandeld voelde, was het niet erger dan bij elke andere vrouw die ze kende. Niamh verwachtte iets anders van haar leven. Ze ging op haar vijftiende van school en volgde een opleiding om steno en typen te leren, waar ze vanaf kwam met een secretaressediploma en een doos melkchocola van haar lerares omdat ze de beste van de klas was. Nu ging ze elke dag met de bus naar Wakefield, waar ze een baan had als ‘particulier secretaresse’ van een grote autohandelaar. Ze gaf een derde van haar zes pond per week aan haar moeder, een derde ging naar een spaarrekening en de rest besteedde ze aan kleren. Ze hield van kleren die bij haar rol pasten, van kokerrokken en angoravesten, twinsets van lamswol en plooirokken, die allemaal werden gedragen met kousen van vijftien denier en zwarte pumps met hakken van ruim zeven centimeter, waardoor ze er zelfs op haar zestiende eigenaardig ouderwets uitzag. Om haar uiterlijk te completeren had ze haar haar opgestoken in een keurige vlecht en een ketting van namaakparels met bijpassende oorbellen gekocht. Voor de winter investeerde ze in een goede tweedjas met visgraatmotief en een halve ceintuur met knopen en toen het zomer werd kocht ze een regenjas met ceintuur van dikke, crèmekleurige gabardine, waardoor ze er volgens hun vader uitzag als een Franse filmster. Jackson had nog nooit een Franse film gezien, dus wist hij niet of dat klopte. Niamh had gelukkig niet de boerengenen van haar moeder geërfd en iedereen was het erover eens dat ze in alle opzichten ‘een lief meisje’ was.
Zij trok zich Fidelma’s dood het meest aan. Het was niet zozeer haar dood als wel de tijd die het haar kostte om te sterven waardoor iedereen haar laatste, ziekelijke ademtocht verwelkomde toen ze die ten slotte uitblies. Tegen die tijd had Niamh het koken en schoonmaken al voor haar rekening genomen en ging ze ook elke dag in haar mooie kleren naar Wakefield, en op een dag, een paar weken voor hun moeder overleed, kwam ze de kamer in die Jackson met Francis deelde – Francis was als gewoonlijk de stad in – ging op het kleine oude eenpersoonsbed zitten waar eigenlijk helemaal geen plaats voor was en zei: ‘Ik kan het niet, Jackson.’ Jackson was een Commando-strip aan het lezen en zich aan het afvragen of Francis soms ergens sigaretten verborgen had en hij wist niet wat hij aan moest met de bevende mond van zijn zus en haar grote donkere ogen vol tranen. ‘Je moet me helpen,’ zei ze, ‘beloof je me dat?’ en hij zei ‘Goed’, zonder enig idee te hebben waar hij zich voor aanmeldde. En zo merkte hij dat hij al zijn vrije tijd besteedde aan stofzuigen en stoffen, aardappels schillen, kolen sjouwen en lakens ophangen en naar de Co-op gaan, waardoor zijn vrienden zich ziek lachten en zeiden dat hij in een meid was veranderd. Tegen die tijd waren ze al van de lagere school af en wist Jackson dat het leven aan het veranderen was en als hij moest kiezen tussen zijn zus en een stelletje randdebielen moest het zijn zus zijn, ook al was hij liever bij de randdebielen, want hoe je er ook over dacht, familie ging altijd voor, en dat was niet eens iets wat je leerde, dat was gewoon zo. En bovendien betaalde ze hem tien shilling in de week.
Het was een dag als alle andere. Het was januari, een paar maanden nadat Fidelma was overleden en een week na Jacksons twaalfde verjaardag. Francis had een tweedehandsfiets voor hem gekocht en die zo opgeknapt dat hij er nog beter uitzag dan een nieuwe. Zijn vader had hem vijf pond gegeven en Niamh had een horloge voor hem gekocht, een volwassen horloge met een elastisch bandje dat zwaar om zijn pols hing. Het waren allemaal mooie cadeaus en hij nam aan dat ze het voor hem goed probeerden te maken dat hij geen moeder meer had.
Hun vader had nachtdienst en kwam thuis toen ze allemaal een provisorisch ontbijt naar binnen werkten alvorens het huis uit te vliegen naar hun werkdag. In die tijd van het jaar was het donker als ze het huis uit gingen en was het donker als ze weer thuiskwamen, en die dag leek donkerder dan ooit door de regen, een koude, natte winterregen waardoor je in huilen wilde uitbarsten. Francis had een kater van de vorige avond en was in een zeer slechte bui, maar hij gaf Niamh een lift naar de bushalte. Niamh gaf Jackson een afscheidszoen, hoewel hij probeerde weg te duiken. Fidelma had hem altijd een zoen gegeven als hij naar school ging en nu had Niamh dat overgenomen. Jackson wenste dat ze dat niet deed, want ze liet altijd de afdruk van haar lippenstift op zijn wang achter en de andere jongens lachten hem uit als het hem niet lukte die helemaal weg te vegen.
Jackson fietste op zijn spiksplinternieuwe fiets naar school en was zo nat toen hij daar aankwam dat hij overal in de gang naar zijn klaslokaal plasjes water achterliet.
Jackson kwam uit school thuis en stopte een was in de wascombinatie, waar zijn moeder nauwelijks van had kunnen genieten doordat ze snel daarna was overleden, vervolgens schilde hij de aardappelen, sneed de uien en haalde het zachte, doods ruikende pakket gehakt uit de ijskast, waar Francis zijn viswormen in een Tupperware-doos in bewaarde nu zijn moeder er niet meer was om hem dat te beletten. Jackson zou het niet erg hebben gevonden om zoveel te koken als hij daardoor geen huiswerk had hoeven te maken, maar Niamh stond elke avond over hem heen gebogen toe te kijken en gaf hem een pets tegen zijn oor als hij iets verkeerd deed.
Zodra het gehakt en de aardappelen opstonden, sloop hij naar boven, naar zijn kamer. Zijn vader lag nog in bed en hij wilde hem om allerlei redenen niet wakker maken, vooral niet omdat hij een van Francis’ saffies wilde pikken uit de geheime voorraad die hij in zijn kast had ontdekt. Hij moest het raam openzetten om te roken, zodat Francis het niet zou ruiken als hij binnenkwam. De wind waaide de regen in zijn gezicht, waardoor hij bijna verging van de kou en zijn sigaret te doorweekt raakte om te roken. Hij legde hem onder zijn kussen en hoopte dat hij ’s nachts zou drogen.
Als Francis eerder thuis was dan Niamh en het slecht weer was, reed hij meestal naar de bushalte om haar op te halen, maar die dag zakte hij ondanks de onophoudelijke regen in de stoel bij de kachel neer, nog altijd in overall, en stak een sigaret op. Hij rook naar staal en kolen en hij zag er chagrijnig uit, nog prikkelbaarder dan die ochtend. Het moest zijn gekomen door een of andere boemelpartij van de vorige avond en Jackson zei tegen hem: ‘Je moet niet zoveel drinken,’ en Francis zei: ‘Wanneer ben jij verdomme in een vrouw veranderd, Jackson?’
‘Ze moet de bus hebben gemist,’ zei hun vader. De borden stonden op tafel en ze aarzelden even of ze zonder haar moesten beginnen, maar Jackson zei: ‘Ik zal haar bord in de oven zetten.’ Niamh miste natuurlijk nooit de bus, maar zoals hun vader zei: ‘Er is voor alles een eerste keer,’ en Francis zei: ‘Ze is volwassen, ze kan verdomme doen wat ze wil.’ Francis vloekte veel meer nu Fidelma dood was.
Haar gehakt en aardappelen waren inmiddels helemaal verdroogd. Jackson haalde haar bord uit de oven en zette het bij haar plaats op tafel alsof ze zich daardoor zou haasten. Hun vader was naar zijn werk gegaan – hij zat al sinds Fidelma was overleden in de nachtploeg. Niamh zei dat het was omdat hij niet alleen wilde slapen en Francis zei: ‘Hij slaapt nog altijd alleen,’ en Niamh zei: ‘Het is anders om overdag alleen te slapen dan om ’s nachts alleen te slapen.’ Francis had de volgende bus opgewacht. ‘Ze is waarschijnlijk wat gaan drinken met haar vrienden,’ zei hij tegen Jackson, en Jackson zei: ‘Ja, vast,’ hoewel Niamh altijd alleen maar op vrijdag en zaterdag uitging. Toen Francis terugkwam was hij doorweekt tot op het bot, alleen door van de auto naar huis te rennen. Het was pas halfacht en ze voelden zich allebei stom omdat ze zich zorgen maakten. Ze keken naar Coronation Street, waar ze allebei een hekel aan hadden, om Niamh te kunnen vertellen wat er was gebeurd als ze thuiskwam.
Om tien uur zei Francis dat hij ‘wat ging rondrijden’ om te kijken of hij haar soms ergens zag, alsof ze in de stromende regen door de straten zou kunnen dwalen. Jackson ging met hem mee omdat hij dacht dat hij niet langer zou kunnen zitten wachten zonder gek te worden. Ze belandden uiteindelijk weer bij de bushalte, waar ze op de laatste bus wachtten. Francis gaf Jackson een sigaret en stak die aan met zijn nieuwe aansteker, een cadeautje van een vriendinnetje. Francis had massa’s vriendinnetjes. Toen de bus in zicht kwam, met zijn felgele lampen die door de regen schenen, was Jackson er absoluut zeker van dat ze erin zou zitten, daar twijfelde hij geen seconde aan, en toen dat niet zo was, sprong hij uit de auto en rende achter de bus aan omdat hij dacht dat ze in slaap moest zijn gevallen en haar halte moest hebben gemist. Hij liep terug naar de auto’s, zijn schouders zinloos gebogen tegen de regen. Hij zag de ruitenwissers van Francis’ Ford Consul onophoudelijk heen en weer bewegen vanwege het regengordijn en Francis’ bleke gezicht achter het glas.
‘We kunnen het best naar de politie gaan’ zei Francis toen Jackson weer instapte.
Achtenveertig uur later werd haar lichaam uit het kanaal gehaald. Ze droeg nog altijd haar rok, groene bouclé tot op de knie, die ze had gekocht van het geld dat ze met kerst van haar vader had gekregen. Haar paraplu werd in de buurt van de bushalte gevonden. Haar schoenen en een deel van haar kleren, inclusief haar goede tweed jas met visgraatmotief, werden op de oever van het kanaal gevonden en haar handtas werd een week later langs de A636 gevonden. Haar blouse werd nooit gevonden en evenmin het kleine gouden crucifix dat haar moeder voor haar eerste communie voor haar had gekocht. De politie dacht dat het kettinkje moest zijn gebroken en dat haar moordenaar het misschien als ‘aandenken’ had meegenomen. Het enige aandenken dat Jackson had, was een kleine wensput van aardewerk die Niamh twee jaar geleden voor hem had meegenomen na een uitstapje naar Scarborough. Er stond ‘De beste wensen uit Scarborough’ op de zijkant geschilderd.
Men wist dat Niamh net als elke dag uit haar werk de bus naar huis had genomen en dat ze bij haar vaste halte was uitgestapt, en toen moest ze ergens op de tien minuten durende wandeling van de bushalte naar haar voordeur door iemand zijn overgehaald (of gedwongen) om in een auto te stappen en zijn meegenomen naar het kanaal, waar ze was verkracht en gewurgd, hoewel niet beslist in die volgorde. Jackson verhuisde de avond waarop haar lichaam werd gevonden naar haar kamer en trok er pas weer uit toen hij het huis verliet om in het leger te gaan. Het duurde twee maanden voor hij de lakens van het bed verschoonde – en toen was hij er nog steeds zeker van dat hij de viooltjes van de ouderwetse eau de cologne kon ruiken die ze tijdens het strijken graag op haar lakens sprenkelde. Hij bewaarde nog heel lang het theekopje waar ze die laatste dag tijdens het ontbijt uit had gedronken. Ze had altijd geklaagd dat niemand de ontbijtboel afwaste. Op het kopje zaten nog steeds de roze lippenstiftcontouren van haar mond, als de schim van een kus, die Jackson weken koesterde, tot Francis’ blik erop viel en hij het uit het raam gooide op het beton van de achtertuin. Jackson wist dat Francis zich schuldig voelde omdat hij haar die avond niet van de bus had gehaald. Een duister deel van Jackson vond dat hij zich terecht schuldig voelde. Als hij haar had opgehaald, zou ze nu per slot van rekening niet onder een kleine twee meter zware, natte aarde liggen. Dan zou ze warm en levend vlees zijn, dan zou ze klagen dat niemand de afwas deed, dan zou ze op de ellendige winterochtenden naar haar werk gaan en zou haar roze mond nog altijd praten en lachen en eten en Jacksons onwillige wang kussen.
Op een dag, zes maanden na de begrafenis, liet Francis Jackson meerijden naar school. Het regende, een zomerse moessonachtige stortbui, en Francis zei: ‘Spring erin, jong.’ Hij parkeerde de auto bij het schoolhek en haalde een pakje sigaretten uit het handschoenenkastje en gaf het hele pakje aan Jackson. Jackson zei verbaasd ‘Bedankt’ en deed het autoportier open, maar Francis trok hem terug en gaf hem een ruwe stomp tegen zijn schouder waardoor hij een kreet van pijn slaakte en toen zei Francis: ‘Ik had haar moeten oppikken, dat weet je, hè?’ en Jackson zei ‘Ja’, wat achteraf gezien het verkeerde antwoord was. ‘Je weet toch dat ik van je houd, duvel?’ zei Francis, en Jackson zei opgelaten ‘Ja’, omdat Francis nooit woorden als ‘houden van’ gebruikte. Vervolgens stapte Jackson haastig uit omdat hij al laat was en hij de bel hoorde gaan. Halverwege de saaiste wiskundeles die ooit in de geschiedenis van de school was gegeven, herinnerde Jackson zich dat het Niamhs zeventiende verjaardag was en hij schrok zo van dat besef dat hij vanachter zijn bankje opsprong. De wiskundeleraar zei: ‘Waar ga je heen, Brodie?’ en Jackson ging weer zitten en mompelde: ‘Nergens, meneer,’ omdat ze dood was en nooit zou terugkomen en nooit zeventien zou worden. Helemaal nooit.
Toen hij uit school thuiskwam en het huis in liep, was het net of er iets ontbrak, maar pas toen hij zijn schooluniform had uitgetrokken en een boterham had gemaakt, ging hij de woonkamer in om televisie te kijken en daar vond hij Francis’ lichaam, hangend aan de haak van de nepkroonluchter die ooit de trots en vreugde van Fidelma was geweest.
De moordenaar van zijn zus was nooit gevonden.