13
Amelia
Julia zeulde een volle kolenkit de woonkamer in, begeleid door een mank lopende Sammy. ‘Ik snap niet dat Victor nooit centrale verwarming heeft laten aanleggen,’ hijgde ze terwijl ze de kolenkit op de grond liet vallen, waardoor er steenkoolstof en kleine stukjes kool als ongepolijste, ruwe gitten op het tapijt vielen. Amelia trok haar wenkbrauwen samen en zei: ‘Ik heb hier net schoongemaakt,’ en Julia zei: ‘Dat zullen we op je graf zetten,’ en Amelia zei: ‘O ja, jij?’ en Julia zei: ‘God, ik snak ernaar, jij niet?’ en Amelia zei: ‘Waarnaar precies?’
‘Twee weken van gedwongen celibaat sinds we hier zijn,’ zei Julia. ‘Daar word je gek van, heus. Ik moet me elke avond afrukken.’
‘O alsjeblieft, Julia, je bent zo gróf, het is walgelijk.’ Amelia haatte dat woord, dat de leidekkers en metselaars aan de lopende band gebruikten, de kapsters ook, de meisjes waren even erg als de jongens. ‘Stomme rukker!’ – wat door de klas naar elkaar toe werd gegild.
‘Hoe zou je het dan noemen?’ vroeg Julia, en Amelia zei: ‘Ik weet het niet – jezelf bevredigen,’ waardoor Julia omviel van het lachen en zei: ‘God, Milly, zeg me niet dat jij het niet doet, iedereen doet het, het is normaal, ik weet zeker dat je het doet en aan Henry denkt – o nee, je denkt niet aan Henry, ik durf te wedden dat je aan Jáckson denkt!’ Julia leek bijzonder opgetogen te zijn over dit idee. Amelia wilde haar een klap geven. ‘Dat doe je toch, Milly? Je vingert en denkt aan Jackson!’
‘Je bent walgelijk, Julia. Kwétsend walgelijk.’ Amelia wist dat ze even rood was geworden als haar maillot – speciaal aangetrokken voor het geval Jackson die dag zou langskomen omdat hij er op Victors begrafenis klaarblijkelijk nogal gecharmeerd van was geweest. Ze was die ochtend wakker geworden met het gevoel dat het bloed in haar aderen warme honing was en ze had gedacht: Vanochtend zal hij bij ons langskomen, en ze had wat van Julia’s make-up opgedaan en haar haar los laten hangen omdat dat meisjesachtiger stond en ze had een pot koffie gezet en de oude croissants opgebakken die Julia de vorige dag had gekocht. En ze had wat bloemen geplukt in de tuin (moeilijk te vinden tussen het onkruid) en die in een vaas gezet, zodat Jackson naar haar zou kijken en zou zien dat ze een vrouw was. Maar hij was natuurlijk niet gekomen, ze had nooit enige intuïtie gehad, vrouwelijk of anderszins. De wens was louter de vader van de gedachte geweest.
Julia riep uit: ‘Milly heeft een nieuw vriendje, arme ouwe Henry, Milly vindt Jackson aardig,’ alsof ze weer acht was. Een deel van Julia zou altijd acht blijven, net zoals een deel van Amelia altijd elf zou blijven, de leeftijd die ze had gehad toen de wereld tot stilstand was gekomen.
‘Hoe oud ben je helemaal, Julia?’
‘Niet zo oud als jij.’
‘Ik ga de kamer uit voor ik ga slaan.’
Amelia spoelde koud water uit de keukenkraan over haar wangen. Ze hoorde hoe Julia in de woonkamer nog steeds luidruchtig zat te ginnegappen; als ze er weer over begon zou ze haar hoofd eraf rukken. Julia gaf het niet op, volgde haar naar de keuken en zei: ‘Jezus, Milly, wat ben je preuts, ik kan me niet voorstellen hoe Henry en jij in bed zijn.’ Dat kon Amelia evenmin, omdat Henry, uiteraard, niet bestond. Hij was een verzinsel, opgeroepen uit het niets, voortgekomen uit haar ergernis over Julia’s constante gezeur over Amelia’s celibataire staat en (o gruwel) haar hardnekkige aanbod om een afspraakje voor haar ‘te regelen’. ‘Ik héb al iemand, dank je,’ deelde ze Julia geïrriteerd mee nadat haar zus een keer te veel naar haar intieme leven had geïnformeerd, ‘een collega, van dezelfde sectie’, en zoekend naar de eerste mannennaam die ze kon bedenken, kwam Amelia op de proppen met ‘Henry’, de naam van de hond van haar benedenbuurman, een weerzinwekkende kleine pekinees met oogjes die eruitzagen alsof ze elk moment uit zijn kop konden barsten. ‘Als Henry een hond was, wat voor hond zou hij dan zijn?’ vroeg Julia, voorspelbaar, en Amelia antwoordde onnadenkend: ‘Een pekinees,’ waardoor Julia haar wenkbrauwen fronste en zei: ‘Och, arme Milly.’
Sindsdien was er bij de fictieve Henry van lieverlee een persoonlijkheid aangeslibd. Hij was een beetje kalend en had een buikje, dronk liever bier dan sterkedrank en had ooit, lang geleden, een vrouw gehad die aan kanker was overleden en die hij toegewijd thuis had verpleegd. Henry had geen kinderen maar hij had een cyperse kat die Molly heette en een goede muizenvanger was. Bij liegen, zo ontdekte Amelia, kwam het volledig aan op de details.
Henry en Amelia hadden een bezadigde fictieve verhouding die draaide om bezoeken aan het theater, filmhuizen, Italiaanse restaurants en pubs op het platteland en om stimulerende wandelingen. Ze waren twee keer een weekend weggeweest, een keer naar de Mendips en een keer naar Noord-Devon, en Amelia had beide gebieden zorgvuldig op internet onderzocht voor het geval Julia nieuwsgierig zou blijken te zijn naar de geografie of de geschiedenis, hoewel Julia, vanzelfsprekend, alleen meer wilde weten over het eten en de seks (‘O, toe nou, Milly, wees niet zo schuchter.’). Het was belangrijk om Henry niet te interessant te maken, want dan zou Julia hem wellicht daadwerkelijk willen ontmoeten, dus was de seks ‘een beetje routineus’ maar desondanks ‘prettig’ – een woord dat Julia leek af te stoten. Amelia had onlangs onthuld dat Henry heel graag golfte, een tijdverdrijf dat gegarandeerd tot onverschilligheid bij Julia zou leiden.
Henry was zo’n succes bij Julia gebleken, dat Amelia hem ook op haar werk had geïntroduceerd. Hij fungeerde als een handig tegengif tegen de medelijdende en vermaakte blikken die haar altijd ten deel leken te vallen. Ze had gehoord dat de andere docenten haar ‘een soort oude vrijster’ hadden genoemd en ze wist dat een aantal mensen dacht dat ze lesbisch was. Bij het idee van een lesbische verhouding voelde ze zich enigszins onpasselijk worden. Julia zei dat ze met vrouwen naar bed was geweest, liet dat even nonchalant in het gesprek vallen alsof ze besprak naar welke supermarkt ze het liefst ging of welke boeken ze de laatste tijd had gelezen. Amelia had ervoor gezorgd dat ze niet verbaasd keek, want dat was natuurlijk de reactie waar Julia dol op was. Waren er geen grenzen aan wat Julia zou willen doen? Zou ze het met een hond willen doen?
‘Bestialiteit?’ peinsde Julia. ‘Nou, alleen als het moest.’
‘Moest? Voor een rol?’
‘Nee, natuurlijk niet, om jouw leven te redden bijvoorbeeld.’
Zou Amelia seks met een hond hebben om Julia’s leven te redden? Wat een verfoeilijke test.
Wat de bewoners van de docentenkamer betreft, was Henry iemand die ze via haar zus had leren kennen. Omdat Julia actrice was, geloofde iedereen dat ze een interessant leven moest leiden, wat meestal irritant voor Amelia was maar soms handig uitkwam Deze Henry woonde in Edinburgh, wat hem ontoegankelijk maakte en haar iets te doen gaf in het weekend: ‘O, ik vlieg even naar Schotland, Henry neemt me mee uit vissen,’ wat tot de bezigheden behoorde die mensen volgens haar in Schotland deden – ze dacht altijd aan de koningin-moeder, heel ongerijmd in een regenjas en lieslaarzen, die midden in een ondiepe bruine rivier stond (ongetwijfeld ergens aan de rand van Brigadoon) en een lijn uitwierp om forel te vangen. Amelia was nooit noordelijker geweest dan York, en dat alleen maar om Julia in een kindermusical te zien, waarin ze de kat van Dick Whittington had gespeeld in een vertolking die de indruk had gewekt dat het dier permanent krols was. Amelia stelde zich voor dat er tussen York en de van koninklijke lieden vergeven Schotse Hooglanden een grauwe wildernis lag van vervallen kranen en verlaten fabrieken en verraden maar desondanks loyale mensen. O, en heideland natuurlijk, uitgestrekte gebieden met een naargeestig landschap onder sombere luchten, en over die hei beenden naargeestige, sombere mannen, erop gericht hun voorouderlijke woning te bereiken waar ze de deuren zouden opengooien en verweesde maar doortastende gouvernantes zouden hekelen. Of de naargeestige, sombere mannen zaten – bij voorkeur – te paard, op zwarte paarden met enorme gespierde flanken, glinsterend van het zweet–
‘Milly?’
‘Wat?’
‘Je luistert niet naar me, ik zei dat we een deel van het geld van het huis zouden kunnen gebruiken voor een echt mooie vakantie.’ Julia was in de haard een vuur aan het aanleggen, vouwde en plooide stukken krant tot provisorische aanmaakblokjes. Amelia fronste haar wenkbrauwen en zette de televisie aan. Aanvankelijk had Amelia aan Julia voorgesteld om naar de meer culturele zenders te kijken, naar Performance of Discovery of, desnoods, naar TV5 om hun weggezakte Frans op te halen (hoewel ze om TV5 te vinden helaas de porno en sport schenen te moeten afspeuren), maar dat idee was volkomen de grond ingeboord door Julia (‘Ga toch eens leven, Milly’), en nu brachten ze lange uren bij de haard door voor herhalingen van komische series en krakende drama’s uit de jaren zeventig, Bergerac gevolgd door Poldark en afgerond door Only Fools and Horses, die in een oneindige lus door de ether schenen te draaien.
‘Ik bedoel een echt mooie vakantie,’ zei Julia, ‘een safari in Afrika of een trektocht door Nepal, een bezoek aan de tempels van Machu Picchu of een boot naar Antarctica. Wat vind je daarvan, Milly?’
Amelia had nooit gereisd omdat ze nooit iemand had gehad om mee te reizen. Julia was de enige met wie ze ooit op vakantie was geweest – een keer naar Portugal (wat leuk was geweest) en een keer naar Marokko (wat een nachtmerrie was geweest), waardoor Amelia het gevoel had dat ze door een klein vensterruitje naar de wereld keek, maar bij het idee om wég te gaan, de wereld in te trekken, hoog op een of andere berg, midden op een oceaan of in een of ander gevaarlijk oord in het buitenland te zijn, ver bij de veiligheid van een Engelse zitkamer vandaan, werd ze acuut duizelig en misselijk van angst.
‘En je zou Henry kunnen verrassen,’ ging Julia onbezorgd verder, ‘hem kunnen meenemen voor een weekend naar New York of Parijs, in een of ander fantastisch hotel, het George Cinq of het Bristol–’
‘Je vuur gaat uit.’
‘Henry’ kwam doorgaans het weekend naar Oxford en als iemand ernaar vroeg, meldde Amelia maandagmorgen dat ze een ‘heerlijk’ weekend hadden gehad: een ritje naar Cliveden, een ‘zalige’ lunch in Bray. Er vroegen niet veel mensen naar, maar haar collega’s waren algemeen van mening dat Amelia sinds ze Henry had leren kennen wat minder bits en scherp was.
De versie van Henry die bestemd was voor haar collega’s op het werk, was iets minder kaal en minder gezet dan het type dat ze voor Julia had verzonnen. Hij was ook actiever en kwam meer buiten – al dat vissen – en was ontegenzeggelijk welgestelder (‘Iets financieels, o god, vraag me niet wat, het gaat me allemaal boven mijn pet’). Ze vond het vooral leuk om met de meer zwierige aspecten van deze Henry te pronken tegenover Andrew Vardy, een andere docent van de sectie ‘communicatie’ en de enige man met wie Amelia ooit – werkelijk – naar bed was geweest.
Amelia was tien jaar geleden met Andrew Vardy naar bed geweest omdat ze bang was geweest dat ze als oude vrijster zou leven en sterven. Omdat het belachelijk had geleken om op je vijfendertigste, in de nadagen van de twintigste eeuw, nog maagd te zijn. Omdat ze niet begreep hoe het kwam dat ze praktisch dood was zonder ooit te hebben geleefd. Ze nam aan dat ze in deze maagdelijke staat verkeerde omdat ze verlegen en gauw gegeneerd was en omdat seks regelrecht angstaanjagend (en, laten we er niet omheen draaien, vagelijk weerzinwekkend) had geleken. Op de universiteit had ze de reputatie gehad dat ze kuis en keurig was, maar ze had altijd verwacht dat een of andere jongen (of een naargeestige, sombere man) dit afweermechanisme zou doorbreken en haar remmingen zou wegvagen om seksuele hartstocht in haar leven toe te laten. Maar niemand, naargeestig, somber of anderszins, had haar kennelijk willen hebben. Ze vroeg zich wel eens af of ze soms de verkeerde geur verspreidde, of helemaal geen geur, want zo primitief was het toch allemaal, net als bij katten en bijenkoninginnen en muskusherten?
Nog eigenaardiger dan het feit dat er niemand was die Amelia wilde hebben, was misschien het feit dat zij, op haar beurt, niemand wilde hebben – behalve mannen uit romans uit de negentiende eeuw, wat een heel nieuw aspect verleende aan het idee ‘onbereikbaar’. Zelfs Sylvia was geen maagd, ze had voor haar ‘bekering’ met tientallen jongens geslapen. En als Sylvia vriendjes had kunnen vinden, Sylvia, die was opgegroeid tot een lelijke eend, niet tot een zwaan, waarom kon Amelia dat dan niet? Amelia wachtte heel lang tot er iemand zou verschijnen die haar hart sneller zou laten kloppen en haar hersenen zou benevelen en haar intellect zou laten verschrompelen en toen dat niet gebeurde, dacht ze dat ze misschien door de natuur was voorbestemd tot een celibatair leven, dat ze zich (in elk geval in haar eentje) moest verheugen over deze Vestaalse staat en niet moest tobben over haar ongeschonden maagdenvlies, dat ze dat juist als een trofee moest zien, onbereikbaar voor louter stervelingen. (Een nogal dubieuze prijs, dat moest ze toegeven.)
Ze zou sterven als een edele maagdelijke koningin, een tweede Gloriana. Dat was in de periode waarin ze een soort zenuwinstorting had gehad – grotendeels door de onmogelijkheid om met de metselaars en leidekkers en kapsters te ‘communiceren’ en deels door de volstrekte zinloosheid van het leven (hoewel zelfs iemand met een half brein beslist doorlopend ondergedompeld moest zijn in existentiële neerslachtigheid) – en op dat moment, toen ze net zwakker en kwetsbaarder was dan ooit, zei Andrew Vardy tegen haar: ‘Weet je, Amelia, als je ooit seks wilt hebben, zal ik je graag van dienst zijn.’ Zomaar – alsof ze een koe was die gedekt moest worden. Of een maagd die aan defloratie toe was. Wist hij louter door naar haar te kijken dat ze nog intact was, dat haar hymen nog ongeschonden was? Wat waren die formele termen toch een stuk mooier. Wat zouden de leidekkers zeggen? ‘Je kers laten knappen.’ Ze kenden waarschijnlijk helemaal geen maagden. En ze hadden geen fatsoenlijke termen voor seks. Ze ‘neukten’ alleen maar (de godganse dag, zo te horen). En de meisjes waren even erg.
Ze had een venushaar mee naar school genomen om de verdorven somberheid van de docentenkamer op te fleuren, een stekje dat afkomstig was van een plant van Philip, de benedenbuurman met de pekinees. Iemand, een of andere vieze ouwe sukkel die zich gedroeg alsof de docentenkamer de bibliotheek van een Londense herenclub was, zei: ‘Ach, wat zijn die termen voor planten toch heerlijk seksueel. Venushaar, het schaamhaar van de godin der liefde – is er iets verrukkelijker?’ wat gegniffel bij diverse mensen teweeg had gebracht (nota bene ook bij vrouwen, wisten ze dan niet beter?). Amelia had de bloempot graag op zijn hoofd kapot willen slaan. ‘En wat te denken van lievevrouwebedstro?’ hield hij vol. ‘Klinkt dat niet zinnenprikkelend?’ Hoe zou hij zich voelen als ze zijn hoofd afhakte? Dan zou hij tenminste zijn mond houden. Ze hield zich onledig met boeken alsof ze zo dadelijk les moest geven, wat niet zo was, en probeerde te doen alsof ze geen hoofd als een boei had van schaamte en vernedering. Gelukkig was de plant al snel verdord en doodgegaan en Amelia weigerde daar een of andere metafoor in te zien, maar toen Andrew Vardy een paar weken later zijn aanbod deed verraste ze zichzelf met haar reactie.
Als ze Andrew Vardy tegenwoordig opnam in de uitgebluste, naar Cup-a-Soup ruikende atmosfeer van de docentenkamer, was het voor haar een compleet raadsel waarom ze zich ooit – walgelijk om aan terug te denken – voor hem had uitgekleed, laat staan intieme, tere delen van haar anatomie had verenigd met de lelijke ganzenhuid van de zijne. De enige man die ze ooit had gehad en hij zag er in de verste verte niet knap uit. Zijn huid was pokdalig en had iets verkleumds door oude acne en hij had een klein homosnorretje waarvan zijn vrouw hem had moeten zeggen dat hij het moest afscheren. Hij was geen homo, absoluut niet, hij was katholiek en had vijf kinderen en was aan de kleine kant, was zelfs iets kleiner dan Amelia, maar hij kon grappig zijn en goeie god, dat was tenminste iets, en twee jaar lang hadden ze cynische opmerkingen uitgewisseld tijdens de koffie en af en toe een langer, meer filosofisch gesprek gevoerd tijdens zo’n abominabele lunch in de schoolkantine. Andrew was een krent (hij had tenslotte vijf kinderen, zei hij) en hij bood alleen aan om voor Amelia te betalen op de dagen waarop de eerstejaarsstudenten van de hotelschool een driegangenlunch moesten bereiden en serveren voor de helft van de normale prijs (omdat het risico om dood te gaan aan voedselvergiftiging dan twee keer zo groot was).
Amelia voelde zich gevleid doordat Andrew Vardy van haar gezelschap leek te genieten, aangezien hij blijkbaar de enige was, en toen hij dus, aan het eind van een vermoeiende dag, op een moment waarop ze nog maar samen in de docentenkamer over waren, zijn honingzoete woorden had uitgesproken om haar te verleiden (om even te recapituleren: ‘Weet je, Amelia, als je ooit seks wilt hebben, zal ik je graag van dienst zijn’), had ze gedacht: Ja, waarom niet?
Natuurlijk niet meteen, niet ter plekke in de docentenkamer – wat zou het afschuwelijk zijn geweest als hij haar temidden van de verfrommelde kranten en de oude mokken met hun restje Nescafé had onteerd terwijl zij zich had afgevraagd of de conciërge soms zijn hoofd om de hoek van de deur zou steken. Maar nee, hij had gewoon zijn rugzak opgepakt met de woorden ‘Tot ziens dan, tot morgen’, alsof er niets bijzonders tussen hen was voorgevallen.
Vóór Andrew Vardy had Amelia zich voorgesteld dat seks (op een of andere manier, god mocht weten hoe) een mengsel zou zijn van het mystieke en grof dierlijke, een warme en warrige ervaring die de techniek zou overstijgen. Ze had zich niet voorgesteld dat het banaal en nogal vervelend zou kunnen zijn. Zij het, helaas, nog steeds vagelijk weerzinwekkend.
Wees stoutmoedig, had ze gedacht, en ze nodigde hem uit ‘om op een avond een kopje koffie te komen drinken’. Ze was er vrij zeker van dat ze allebei wisten wat dat inhield, maar als het niet meer dan dat zou blijken te zijn – een kopje koffie – zou ze niet al te zeer voor gek staan. Ze kocht een vrouwenblad met een verzegeld boek op de omslag dat volgens de aankondiging ‘Sekstips die hem gek maken’ bevatte, en ze probeerde er (tevergeefs) enkele uit haar hoofd te leren. Ze had het gevoel dat ze zich voorbereidde op een examen waarvoor ze beslist zou zakken. En waarom zou je trouwens willen dat er warme kaarswas op je tepels werd gedruppeld? Zou hij dat bij haar doen? Geen sprake van. ‘Kleed je langzaam uit,’ adviseerde het boek. ‘Alle mannen waarderen een sexy striptease.’ Amelia had eigenlijk gehoopt dat ze gedurende het hele proces hun kleren konden aanhouden. Desondanks schoor ze haar benen en oksels, hoewel ze met de beste wil van de wereld niet kon bedenken wat er verkeerd was aan lichaamshaar, en lakte ze haar teennagels (nogal slecht) en nam ze een douche en parfumeerde ze zich met iets Frans wat Julia na een bezoekje had laten staan. Ze had het gevoel dat ze zich voorbereidde op een offer. Ze hield een zeer goede fles bordeaux bij de hand en kocht gevulde olijven en pinda’s, alsof ze zich opmaakte voor een Tupperware-party. Ze was ooit naar een Tupperware-party geweest, op uitnodiging van een vrouw die leerlingen begeleidde binnen de sectie schoonheid en kappen, en ze had een zeer handige bak voor cornflakes gekocht. Dat was de enige party van naam waar ze de afgelopen vijf jaar naar toe was geweest.
De olijven en pinda’s waren geen sekstip, hoewel het boek wel opperde iets met popcorn te doen wat volgens Amelia in een pornofilm thuishoorde, niet in een vrouwenblad dat in het openbaar werd verkocht. Je zou nooit vermoeden dat seks bedoeld was om de soort in stand te houden, dat het louter ging om mannelijke en vrouwelijke organen die elkaar vanwege een biologische bedoeling konden bevatten. Dat was beslist niet hoe de schrijvers van ‘Sekstips die hem gek maken’ het zagen, voor wie het erom leek te gaan elke holte te vullen met alles wat voor het grijpen lag.
Vijf avonden achter elkaar zat ze te wachten. Op de zesde avond begon Amelia zich af te vragen of ze hem soms verkeerd had verstaan, of hij had aangeboden haar ‘van dienst te zijn’ met iets anders, het uitlenen van een boek of een computerprogramma. In de docentenkamer werd er tussen hen niet gesproken over koffie of seks; de enige vorm van gesprek die ze voerden, ging erover dat je moest doen alsof de leidekkers aan alle voorgeschreven leeronderwerpen hadden voldaan om hen door de opleiding te krijgen en van hen af te komen. Ze trof niet meer elke avond haar voorbereidingen, haar benen werden stoppelig en ze was alle sekstips vergeten, en dus stond Andrew Vardy uiteraard – de wet van Murphy – op de stoep toen ze haar oudste kleren aanhad en een klein nachtkastje aan het schilderen was dat ze op een veiling had gekocht.
Geen bloemen, geen chocola, geen hofmakerij – ze had eigenlijk iets van hofmakerij verwacht – en toen ze zei: ‘Wil je soms een kopje koffie?’ grijnsde hij warempel zelfgenoegzaam en ze bood de goede wijn alleen aan omdat ze wist dat ze de ervaring niet in broodnuchtere staat kon ondergaan. Ze deed de pinda’s en olijven in glazen schaaltjes en zette die op de salontafel. Deden andere mensen dat ook? Andere vrouwen die zich klaarmaakten voor een minnaar? Wreven die zich niet in met geparfumeerde oliën en zalfjes en kamden ze hun haar niet uit en gingen ze niet op zijden lakens liggen om hun borsten als granaatappelen aan te bieden voor de kussen van hun geliefde? Die zetten toch geen hapjes neer?
Zodra ze op de bank zaten, begon hij haar te zoenen en ze voelde hoe droog en geschilferd zijn lippen waren. Hij droeg dezelfde kleren als hij die dag op school had gedragen en ze roken muf. Toen trok hij aan haar T-shirt vol verfvlekken en greep wild naar haar borsten, die hij kneedde alsof het brokken boetseerklei waren, terwijl hij tegelijkertijd zijn broek losmaakte, waardoor ze zich afvroeg wat voor zin het had gehad om alles over het voorspel in haar hoofd te stampen. Weggedrukt in de kussens van de bank kon ze niet echt zien wat hij aan het doen was en toen ze besefte dat hij met een condoom in de weer was, voelde ze zich ongelooflijk opgelaten (wat belachelijk was), hoewel een deel van haar hem wilde zeggen daar nu meteen mee op te houden zodat ze een discussie konden voeren over katholicisme en de ethiek van de contraceptie – hij had tenslotte vijf kinderen, was er één regel voor zijn vrouw en een andere voor zijn maîtresse (er voer beslist een bepaalde huivering door haar heen toen ze dat woord op zichzelf toepaste)? En geloofde hij in het algemeen echt in de onfeilbaarheid van de paus, want ze had zich vaak afgevraagd hoe een intelligent mens (Sylvia bijvoorbeeld) zulke onzin kon geloven, maar het moment voor een woordenwisseling over dogma’s was al voorbij want hij was zich in haar aan het brengen (een stuk gladder en kouder dan ze had verwacht) en ze moest het instinct onderdrukken om hem weg te duwen omdat het zo onaangenaam en onnatuurlijk aanvoelde. Vervolgens rolden ze samen wat onhandig rond, waarbij ze de pinda’s alle kanten op strooiden en de wijn omgooiden (wat ongelooflijk onoplettend van hem was) en ineens stootte hij een laag dierlijk geluid uit, als van een koe in barensnood, en even later was zijn slappe ding uit haar gegleden en als een kleine dode goudvis op haar dij gekletst.
Amelia keek naar het plafond en zag een scheur die haar nog nooit was opgevallen. Had die er altijd gezeten of was het huis aan het verzakken? Ze keek naar de vloer die bezaaid was met pinda’s en naar de enorme vlek die de bordeaux op het bleke tapijt had gemaakt, als verdund bloed, en ze vroeg zich af of zelfs een echte stomerij die eruit zou kunnen krijgen.
Andrew Vardy vermande zich en trok zijn kleren recht – er zat een vlek gestremd wit schuim op de schouder van zijn jasje waarvan Amelia vermoedde dat het babybraaksel was. Haar inwendige leek weg te zinken. ‘Het spijt me, ik moet gaan, Amelia,’ zei hij, alsof ze hem had gesmeekt om te blijven. ‘Ik heb Bernie beloofd een halve liter melk te halen.’ Amelia nam aan dat ze was ingepast tussen de boodschappen. Een halfje melk en een snelle wip. Dus had ze hem naar de deur gebracht en hij had haar een zoen op haar wang gegeven en gezegd: ‘Dat was verdomd geweldig,’ en vervolgens had hij een olijf in zijn mond gegooid alsof het een kunstje voor een feestje was en toen was hij verdwenen! Was bijna met sprongen de trap af gegaan, terwijl Henry, de pekinees, ergens beneden woedend naar hem kefte. Er zat nog een andere, donkerder vlek op de bank en het duurde een paar seconden voor Amelia besefte dat dat geen bordeaux was maar haar eigen bloed. Haar knieën knikten en ze liet zich op de vloer in elkaar zakken. Ze voelde zich beschadigd. Ze hoorde Andrew Vardy’s door kinderen vervuilde Passat wegrijden en barstte in tranen uit.
Ze verlangde naar Jackson. Wanhopig. En ja, ze lag inderdaad in bed aan hem te denken en zichzelf te bevredigen, Jezus, wat een stomme term. ‘Meneer Brodie zou je redden,’ had Julia gezegd toen ze had verklaard dat hij een Duitse herder was. Amelia wilde door Jackson worden gered, dat wilde ze het allerliefst. Jackson, het idee van Jackson, was een hoop, een belofte en een troost, het was een door de zon verwarmde kiezel in de hand, de geur van natte rozen in de regen, het was de mogelijkheid van verandering. Misschien moest ze gewoon tegen hem zeggen: ‘Als je ooit behoefte aan seks hebt, Jackson, ben ik je graag van dienst.’
Ze begon zich uit te kleden om naar bed te gaan. Het was nog vroeg, te vroeg eigenlijk om naar bed te gaan. De lucht was buiten nog licht en ze herinnerde zich dat ze als kind ’s zomers graag naar bed was gegaan als het nog licht was, omdat ze bang was in het donker. Dat was voor Olivia was verdwenen. Daarna was het nergens meer veilig geweest, in het licht of in het donker.
Ze bekeek haar naakte lichaam in de spiegel met vocht- en zilvervlekken op Sylvia’s kleine hangkast. Haar vlees zag eruit als kwark, ze had de vetrollen van een Michelin-mannetje, haar buik hing in plooien, haar borsten zwaaiden door hun eigen gewicht, ze zag eruit alsof ze een dozijn kinderen had gebaard, ze zag eruit als zo’n antiek vruchtbaarheidssymbool dat in steen was gesneden. Alleen had ze niets vruchtbaars, hè? Ze begon het punt waarop ze kinderen kon krijgen te passeren, haar baarmoeder was onzichtbaar in haar aan het verschrompelen. ‘Ik heb nog tijd om er eentje uit te persen,’ had Julia gister op haar gebruikelijke stuitende manier tegen haar gezegd. Amelia had geen tijd meer om er eentje uit te persen en de planeet zou haar spoedig niet meer kunnen gebruiken. Niemand had haar ooit aantrekkelijk gevonden, niemand had haar ooit willen hebben, zelfs Victor had haar niet willen hebben, haar eigen vader had haar te lelijk gevonden om haar te verleiden–
Gebrul onderbrak haar gedachten, een angstaanjagend geluid alsof Julia’s ingewanden eruit werden gerukt, een geluid dat absolute gruwelen voorspelde, en Amelia greep haar kamerjas en rende naar beneden.
Julia lag in een hoek van de keuken op de grond en Amelia dacht eerst dat er iets vreselijks met haar was gebeurd, maar toen besefte ze dat Julia haar armen om Sammy’s lichaam heen had geslagen. Zijn ogen stonden dof, alles aan hem was dof alsof hij aan het vervagen was, maar toen hij Amelia’s ontdane stem hoorde, sloeg hij even zwakjes met zijn staart. ‘Zal ik de dierenarts maar bellen?’ zei Amelia, en Julia, haar stem gedempt doordat haar gezicht tegen Sammy’s nek was gedrukt, zei: ‘Ik geloof dat het te laat is. Ik geloof dat hij een beroerte heeft gehad.’
‘Dan moeten we de dierenarts bellen.’
‘Nee, echt, Milly, hij is aan het vertrekken, het is een oude hond. Maak hem niet van streek.’ Julia hield een van zijn poten vast en gaf er een zoen op. Ze mompelde kalmerende woordjes in het oor van de stervende hond, ze kuste zijn oren, zijn neus, zijn bek, wreef haar gezicht langs de witte haren op zijn snuit. Amelia haatte haar omdat ze de persoon was die dacht dat ze de juiste dingen deed. ‘Streel hem gewoon,’ zei Julia, maar Amelia was snel door de Gouden Gids aan het bladeren op zoek naar het nummer van een dierenarts die buiten de normale uren werkte en daardoor miste ze het moment waarop de hond stierf en besefte ze pas dat hij er niet meer was toen Julia van de vloer opstond, onder het hondenhaar en haar gezicht helemaal verfomfaaid. Ze zag eruit alsof ze heel lang op de hond had gehangen.
Ze kon er niet meer tegen. Ze had Jackson gebeld omdat ze wilde dat hij een eind maakte aan de pijn. Ze wilde niet dat iemand anders een eind maakte aan de pijn, dat mocht alleen Jackson doen. Ze wilde dat hij haar in zijn armen nam en haar kalmeerde zoals Julia de hond had gekalmeerd. (‘Alsjeblieft, Jackson, kom alsjeblieft, ik heb je nodig’ – het had wel iets opwindends gehad om zulke hartstochtelijke, wanhopige woorden uit te spreken. Ze had zich hartstochtelijk gevoeld. Ze had zich wanhopig gevoeld.) Ze had echter niet gewild dat hij met een pissig gezicht (o god, leidekkerstaal) op de stoep stond en al helemaal niet dat hij met een klein kind op sleeptouw op de stoep stond. Met zíjn kleine kind. Ze had zich uiteraard nooit voorgesteld dat hij een kind had; daar had ze nooit naar gevraagd. Had hij een vrouw? Dat vroeg ze hem, toen hij nog maar nauwelijks binnen was, beschuldigend alsof ze gek was; ze wist dat ze eruitzag alsof ze gek was, haar haar helemaal in de war, haar gezicht afzichtelijk van het huilen, haar borsten klapperend in de te grote kamerjas. ‘Ik wist niet dat u getrouwd was, meneer Brodie’, waarbij ze de woorden snauwde alsof hij haar had bedrogen. Het meisje had ontdaan gekeken en Jackson was nog bozer op haar geworden omdat ze het meisje van streek had gemaakt en het was Julia geweest die de situatie had gesust door te zeggen: ‘Het spijt me, meneer Brodie, we zijn vanavond onszelf niet. Helaas is de arme Sammy overleden.’ Daarna was alles een beetje vaag, Julia bleef maar cognac inschenken en het kind was bijna onnatuurlijk geïnteresseerd geweest in de dode hond, streelde zijn levenloze vacht met de woorden ‘Arme dode hond’ tot Amelia haar een klap wilde geven omdat het niet haar hond was, waarbij ze vergat dat het in feite Victors hond was. Jackson had aan het meisje uitgelegd dat de hond gelukkig was in de hondenhemel en vervolgens had Julia Amelia naar bed geholpen en daar was ze sindsdien geweest, had stilletjes maar desondanks afstotelijk liggen snikken alsof haar hart brak, en het was gehuil waar geen eind aan kwam omdat het veel te veel bevatte.
Ze huilde door een algemeen gevoel van ellende (waar iedereen toch zeker af en toe recht op had), en ze huilde om zichzelf en haar verdorde, zinloze leventje. Ze kon het niet verdragen, echt niet. Ze huilde om Victor en Olivia en Rosemary en om Rascal (die twee jaar na Olivia’s verdwijning was doodgegaan). En ze huilde omdat ze alleen maar met Andrew Vardy naar bed was geweest en omdat Mozart jong was gestorven en Sammy oud, en omdat ze dik en lelijk was en moest lesgeven aan de leidekkers en nooit zou worden gehuld in de troost van Jacksons armen.
En ze huilde omdat ze niet in Jezus of een hondenhemel geloofde en omdat niemand ooit op zondagochtend bij haar in bed de krant zou liggen lezen of over haar rug zou wrijven en zou zeggen: ‘Is er iets wat ik voor je kan doen?’ En omdat er geen geluk was, alleen leegte. En omdat ze zestien wilde zijn, met lang glanzend haar (dat had ze nooit gehad), en vol verlangen uit een bovenraam wilde kijken terwijl ze haar moeder beneden hoorde roepen: ‘Hij is er,’ en dan zou ze luchtig de trap af rennen en in de auto stappen waar achter het stuur haar knappe vriendje zou zitten en ze zouden wegrijden om ergens warme, wazige seks te hebben en dan zou hij haar weer naar huis brengen en zou haar familie op haar wachten. Victor zou haar met een korzelig vaderlijk knikje begroeten als ze binnenkwam, de tegendraadse tiener Julia zou haar negeren, terwijl de slanke eerstejaarsstudente Sylvia superieur zou glimlachen. Ergens, misschien in de logeerkamer, was de vage, ongevormde gestalte van de vijfjarige Annabelle te vinden die lag te slapen. En Rosemary, haar moeder, zou haar op een vrouwelijke, samenzweerderige manier vragen of ze het fijn had gehad en zou haar warme melk met honing aanbieden (wat ze in het echte leven beslist nooit had gedaan), en misschien zou Amelia voor ze wegzakte in de zoete, onbekommerde slaap van een knap meisje van zestien even om de hoek kijken bij Olivia van acht, die veilig in haar eigen bed lag te slapen.
Op een bepaald moment kwam Julia ’s nachts haar slaapkamer in en ging op het bed liggen, sloeg haar armen om haar heen en hield haar vast zoals ze de stervende Sammy had vastgehouden. En Julia zei: ‘Alles is in orde, Milly, echt,’ wat zo’n enorme, heerlijke leugen was dat het niet eens de moeite waard was om daar ruzie over te maken.