1

Zaak nr 1 1970

Familieverwikkelingen

Hadden ze nog meer kunnen boffen? Een hittegolf midden in de schoolvakantie, precies waar hij thuishoorde. Elke ochtend was de zon al lang voor hen op, stak de draak met de dunne zomergordijnen die slap voor hun slaapkamerramen hingen, een zon die al warm en plakkerig van beloftes was voor Olivia zelfs maar haar ogen opendeed. Olivia, even betrouwbaar als een haan, altijd als eerste wakker, waardoor niemand in huis zich meer om een wekker had bekommerd sinds zij drie jaar geleden was geboren.

Olivia, de jongste, die daarom op dat moment sliep in de kleine achterslaapkamer met het kinderliedjesbehang, een kamer waar ze allemaal in hadden vertoefd en vervolgens om de beurt uit waren verdreven. Olivia, een snoepje van een kind, daar waren ze het allemaal over eens, zelfs Julia, die heel veel tijd nodig had gehad om eraan te wennen dat ze niet meer de baby van het gezin was, een positie die ze voor de komst van Olivia vijf jaar lang met veel voldoening had ingenomen.

Rosemary, hun moeder, zei dat ze wenste dat Olivia nooit ouder zou worden omdat ze zo’n ‘schatje’ was. Ze hadden haar dat woord nooit horen gebruiken om een van hen te beschrijven. Ze hadden niet eens beseft dat er zo’n woord voorkwam in haar vocabulaire, die over het algemeen werd beperkt tot saaie bevelen: ‘kom hier’, ‘ga weg’, ‘wees stil’ en – de meest voorkomende van allemaal – ‘laat dat’. Soms liep ze een kamer in of verscheen in de tuin, keek dreigend naar hen en zei: ‘Wat jullie ook aan het doen zijn, laat dat,’ waarna ze zomaar weer wegliep en hen verongelijkt achterliet, met het gevoel dat ze onheus waren behandeld, zelfs als ze op heterdaad waren betrapt bij een of andere vorm van kattenkwaad – meestal bedacht door Sylvia.

Hun vermogen om wandaden te begaan kende, vooral onder Sylvia’s roekeloze leiding, kennelijk geen grenzen. Aan de oudste drie (daar was iedereen het over eens) had je ‘je handen vol’, en ze zaten in leeftijd zo dicht op elkaar dat ze voor hun moeder niet te onderscheiden waren, waardoor ze zich hadden ontwikkeld tot een collectief kind aan wie Rosemary moeilijk individuele trekken kon toekennen en dat ze willekeurig aansprak met: ‘Julia-Sylvia-Amelia-wie je ook bent’, wat op een geïrriteerde toon werd gezegd, alsof het hun schuld was dat ze met zoveel waren. Olivia werd meestal niet opgenomen in deze vermoeide litanie; Rosemary scheen haar nooit te verwarren met de rest.

Ze hadden aangenomen dat Olivia de laatste was die in de kleine achterslaapkamer verbleef en dat het kinderliedjesbehang op een dag ten slotte zou worden afgekrabd (door hun afgematte moeder omdat hun vader zei dat het geldverspilling was om een beroepsbehanger in de arm te nemen) en zou worden vervangen door iets voor grotere kinderen: bloemen of misschien pony’s, hoewel alles beter zou zijn dan het leukoplast-roze dat de kamer sierde die Julia en Amelia deelden, een kleur die er voor hen allebei heel veelbelovend had uitgezien op de staalkaart met verf en die op de muren heel alarmerend bleek te zijn en waarvan hun moeder zei dat ze tijd noch geld (noch energíé) had om hem te vervangen.

Nu was bekend geworden dat Olivia dezelfde overgangsrite zou ondergaan als haar oudere zusjes, dat ze de – nogal slecht op elkaar aansluitende – Humpty-Dumpty’s en Kleine Miss Muffets zou achterlaten om plaats te maken voor een ‘nakomertje’, wiens komst de vorige dag nogal achteloos door Rosemary was aangekondigd terwijl ze op het gazon een provisorische lunch van boterhammen met cornedbeef en sinaasappellimonade uitdeelde.

‘Was Olivia dan niet het nakomertje?’ zei Sylvia tegen niemand in het bijzonder, en Rosemary keek met gefronste wenkbrauwen naar haar oudste dochter alsof ze haar voor het eerst zag. Sylvia, dertien en tot voor kort een enthousiast kind (veel mensen zouden overenthousiast hebben gezegd), beloofde een schampere, cynische tiener te worden. Sylvia, onhandig, met bril, haar tanden onlangs gevangengezet in een lelijke orthodontische beugel, had vet haar, een honende lach en de lange, dunne vingers en tenen van een ruimtewezen. Goedbedoelende mensen noemden haar een ‘lelijk jong eendje’ – wat ze recht in haar gezicht zeiden, alsof het een compliment was, hoewel Sylvia dat bepaald niet zo opvatte – waarbij men zich een toekomstige Sylvia voorstelde die haar beugel van zich af wierp, contactlenzen en een boezem verwierf en opbloeide tot een zwaan. Rosemary zag geen zwaan in Sylvia, vooral niet wanneer er een stuk cornedbeef in haar beugel zat. Sylvia had onlangs een ongezonde obsessie voor godsdienst ontwikkeld en beweerde dat God tot haar had gesproken. Rosemary vroeg zich af of dat een normale fase was waar meisjes in hun puberteit doorheen gingen, alsof God louter een alternatief was voor popsterren of pony’s. Rosemary besloot dat ze Sylvia’s tête-à-têtes met de Almachtige maar het best kon negeren. Gesprekken met God waren in elk geval gratis, terwijl het een kapitaal zou hebben gekost om er een pony op na te houden.

En dan nog de eigenaardige flauwtes die volgens hun huisarts werden veroorzaakt doordat Sylvia ‘uit haar krachten groeide’ – een dubieuze medische verklaring als geen andere (vond Rosemary). Rosemary besloot de flauwtes eveneens te negeren. Dat was waarschijnlijk gewoon Sylvia’s manier om aandacht te krijgen.

Rosemary was met hun vader Victor getrouwd toen ze achttien was – maar vijf jaar ouder dan Sylvia nu. Het idee dat Sylvia over vijf jaar volwassen genoeg zou kunnen zijn om met iemand te trouwen kwam Rosemary belachelijk voor en versterkte haar overtuiging dat haar eigen ouders hadden moeten ingrijpen en hadden moeten verhinderen dat ze met Victor trouwde, erop hadden moeten wijzen dat ze louter een kind was en dat hij een man van zesendertig was. Ze merkte vaak dat ze haar moeder en vader de les wilde lezen over hun gebrek aan ouderlijke zorg, maar haar moeder was niet lang na de geboorte van Amelia bezweken aan maagkanker en haar vader was hertrouwd en verhuisd naar Ipswich, waar hij zijn meeste dagen bij de bookmaker en al zijn avonden in de pub doorbracht.

Als Sylvia over vijf jaar met een kinderrover van zesendertig als verloofde thuiskwam (vooral als hij een groot wiskundige zou beweren te zijn), dacht Rosemary dat ze vermoedelijk met het vleesmes zijn hart uit zijn lijf zou snijden. Dat was zo’n aangename gedachte dat de aankondiging van het ‘nakomertje’ tijdelijk werd vergeten en Rosemary hen allemaal naar het ijscowagentje liet rennen toen dat zijn eigen melodieuze aankomst in de straat meldde.

Het Sylvia-Amelia-Juliatrio wist dat er niet zoiets bestond als een ‘nakomertje’ en dat de ‘foetus’, zoals Sylvia het hardnekkig bleef noemen (ze was gek op exacte vakken), de oorzaak van de prikkelbaarheid en lethargie van hun moeder, waarschijnlijk hun vaders laatste wanhoopspoging was om een zoon te krijgen. Hij was geen vader die dol was op dochters, hij vertoonde geen echte genegenheid voor een van hen, alleen Sylvia wist af en toe zijn respect te verwerven doordat ze ‘goed was in wiskunde’. Victor was wiskundige en leidde een verheven leven van de geest waarin zijn gezinsleden niet mochten binnendringen. Dat werd hun gemakkelijk gemaakt doordat hij nauwelijks enige tijd met hen doorbracht: hij was op de faculteit of op zijn kamers in St. John’s College en als hij thuis was sloot hij zich op in zijn studeerkamer, af en toe met zijn studenten, maar meestal alleen. Hun vader had hen nooit meegenomen naar het openluchtbad op Jesus Green, had nooit spannende kaartspelletjes met hen gespeeld, had hen nooit in de lucht gegooid en opgevangen of hun schommel geduwd, had hen nooit mee uit punteren genomen op de rivier of mee uit wandelen over de Fens of vergezeld op leerzame uitstapjes naar het Fitzwilliammuseum. Eerder een afwezigheid dan een aanwezigheid en alles wat hij was – en niet was – werd vertegenwoordigd door de onaantastbare ruimte van zijn studeerkamer.

Het zou hen hebben verbaasd als ze hadden geweten dat de studeerkamer ooit een lichte salon met uitzicht op de achtertuin was geweest, een kamer waarin vorige bewoners van het huis hadden genoten van een gezellig ontbijt, waarin vrouwen de middagen hadden verdreven met een naaiwerkje en een romantisch boekje, en waarin de familie ’s avonds bijeen was gekomen om te kaarten of te scrabbelen tijdens het luisteren naar een hoorspel op de radio. Al die bezigheden had een pasgetrouwde Rosemary voor zich gezien toen het huis net was gekocht – in 1956, voor een prijs die ver boven hun budget lag – maar Victor had de kamer ogenblikkelijk voor zichzelf opgeëist en was er op een of andere manier in geslaagd hem te veranderen in een zonloos oord, stampvol zware boekenplanken en lelijke eikenhouten dossierkasten, stinkend naar de ongefilterde Capstans die hij rookte. Het verlies van de kamer was niets vergeleken met het verlies van de manier van leven waarmee Rosemary hem had willen vullen.

Wat hij daar feitelijk in deed was hun allemaal een raadsel. Kennelijk zoiets belangrijks dat zijn gezinsleven daarnaast in het niet zonk. Hun moeder zei dat hij ‘een groot wiskundige’ was die werkte aan een onderzoek waardoor hij op een dag ‘beroemd’ zou worden, maar bij de zeldzame gelegenheden dat de studeerkamerdeur openstond en ze een glimp opvingen van hun werkende vader, leek hij alleen maar achter zijn bureau te zitten en stuurs in de lege ruimte te staren.

Hij mocht niet worden gestoord als hij aan het werk was, vooral niet door gillende, krijsende, wilde kleine meisjes. Het volstrekte onvermogen van diezelfde wilde kleine meisjes om zich te onthouden van gillen en krijsen (om nog maar te zwijgen van schreeuwen, blèren en het vreemde gehuil, als van een meute wolven, dat Victor nooit had kunnen doorgronden) was de oorzaak van een broze verhouding tussen vader en dochters.

Rosemary’s tuchtigingen mochten dan als water over hen heen spoelen, de aanblik van Victor die als een beer gewekt uit zijn winterslaap uit zijn studeerkamer kwam sjokken was merkwaardig angstaanjagend, en hoewel ze hun hele leven bezig waren alles wat hun moeder hun verbood te betwisten, kwam het nooit in hen op om het verboden terrein van de studeerkamer te gaan verkennen. Ze werden alleen de duistere diepten van Victors hol in gevoerd als ze hulp nodig hadden bij het rekenen. Dat was niet zo erg voor Sylvia, die als ze alles op alles zette misschien de vettige potloodtekens zou kunnen begrijpen waarmee een ongeduldige Victor eindeloze bladzijden gelinieerd papier vulde, maar wat Julia en Amelia betreft waren Victors tekens en symbolen even geheimzinnig als oeroude hiërogliefen. Indien ze al ooit aan de studeerkamer dachten, wat ze niet probeerden te doen, zagen ze die als een martelkamer. Volgens Victor was het de schuld van Rosemary dat ze geen wiskundeknobbel hadden: ze hadden duidelijk de gebrekkige, vrouwelijke hersenen van hun moeder geërfd.

Victors eigen moeder, Ellen, was in zijn vroege jeugd een lieve en kalmerende aanwezigheid geweest voor ze in 1924 was afgevoerd naar een krankzinnigengesticht. Victor was destijds pas vier geweest en men had het beter voor hem geacht dat hij zijn moeder niet opzocht in zo’n verontrustende omgeving, met als gevolg dat hij opgroeide in de veronderstelling dat ze een tierende gekke vrouw van het Victoriaanse type was – met een lange witte nachtjapon en wild haar, ’s nachts rondwarend door de gangen van het gesticht, onzin bazelend als een kind – en hij had pas veel later in zijn leven ontdekt dat zijn moeder niet ‘waanzinnig was geworden’ (zoals de familie het uitdrukte), maar aan een zware postpartumdepressie had geleden na de geboorte van een doodgeboren baby en dat ze getierd noch gebazeld had, maar treurig en eenzaam had geleefd in een kamer die was behangen met foto’s van Victor tot ze aan tuberculose was overleden toen Victor tien was.

Oswald, Victors vader, had zijn zoon tegen die tijd naar kostschool gestuurd en toen Oswald zelf was overleden, door per ongeluk in de ijzige wateren van de Zuidelijke IJszee te vallen, ontving Victor het nieuws kalm en ging weer verder met het bijzonder lastige wiskundeprobleem waaraan hij had zitten werken.

Voor de oorlog was Victors vader zo’n uitermate mysterieuze en zinloze Engelse figuur geweest die de polen had verkend, en Victor was nogal blij dat hij niet langer aan het heroïsche beeld van Oswald Land hoefde te beantwoorden en groot kon worden op zijn eigen, minder manhaftige, terrein.

Victor had Rosemary leren kennen toen hij naar de Eerste Hulp van het Addenbrookeziekenhuis had moeten gaan, waar ze leerling-verpleegster was. Hij was van een paar treetjes gevallen en raar op zijn pols terechtgekomen, maar hij zei tegen Rosemary dat hij op zijn fiets had gezeten toen hij op Newmarket Road door een auto was ‘gesneden’. ‘Gesneden’ klonk goed in zijn oren, was een woord uit een mannenwereld die hij nooit met succes had weten te bewonen (de wereld van zijn vader), en ‘Newmarket Road’ suggereerde (niet naar waarheid) dat hij niet zijn hele leven in afzondering doorbracht in het beperkte gebied tussen St. John’s College en de wiskundefaculteit.

Zonder die toevallige ontmoeting in het ziekenhuis, per ongeluk in elke betekenis van het woord, had Victor wellicht nooit een meisje het hof gemaakt. Hij was voor zijn gevoel al aardig op weg naar de middelbare leeftijd en zijn sociale leven was nog steeds beperkt tot de schaakclub. Victor had niet echt behoefte aan een andere persoon in zijn leven, vond het denkbeeld om een leven met een ander te ‘delen’ eigenlijk bizar. Hij had de wiskunde, die zijn tijd nagenoeg volledig in beslag nam, waardoor hij er niet helemaal zeker van was wat hij met een vrouw moest beginnen. Vrouwen waren zijns inziens behept met allerlei onwenselijke eigenschappen, voornamelijk waanzin, maar ook talloze fysieke nadelen – bloed, seks, kinderen – die verwarrend en ánders waren. Toch hunkerde iets in hem ernaar te worden omringd door de bedrijvigheid en warmte die in zijn eigen jeugd zo hadden ontbroken, waardoor hij merkte, voor hij zelfs maar wist wat er gebeurde, alsof hij de deur naar de verkeerde kamer had opengedaan, dat hij thee zat te drinken in een huisje op het platteland van Norfolk, terwijl Rosemary verlegen een (nogal goedkope) verlovingsring met een miniem diamantje aan haar ouders liet zien.

Afgezien van haar vaders naar whisky ruikende zegen voor het slapengaan was Victor de eerste man door wie Rosemary ooit was gekust (zij het onhandig, door als een zeeolifant naar haar uit te vallen). Rosemary’s vader, seinwachter bij de spoorwegen, en haar moeder, huisvrouw, waren geschrokken toen Rosemary Victor mee naar huis had genomen om kennis met hen te komen maken. Ze waren onder de indruk van zijn zonder enige twijfel intellectuele geloofsbrieven (de zwartgerande bril, het sjofele sportjasje, de indruk van permanente verstrooidheid) en de mogelijkheid dat hij zelfs een onvervalst genie zou kunnen zijn (een mogelijkheid die niet echt door Victor was bestreden), om nog maar te zwijgen van het feit dat hij hun dochter – een rustig en gemakkelijk te beïnvloeden meisje dat tot dan toe door vrijwel iedereen over het hoofd was gezien – had uitgekozen om zijn levensgezellin te worden.

Het feit dat hij twee keer zo oud was als Rosemary scheen hun absoluut geen zorgen te baren, hoewel Rosemary’s vader, een man van het mannelijke slag, zijn vrouw er later, toen het gelukkige stel was vertrokken, wel op wees dat Victor ‘fysiek geen bijzonder exemplaar’ was. Rosemary’s moeder had echter geen ander bezwaar dan dat Victor, hoewel hij doctor was, het kennelijk moeilijk had gevonden om haar advies te geven over de maagpijn die haar kwelde. In het nauw gedreven aan een theetafel waar een kleed van Maltezer kant op lag en die was volgeladen met bitterkoekjes, scones uit Devon en kruidcake, had Victor uiteindelijk bevestigd: ‘Indigestie, denk ik, mevrouw Vane’, een verkeerde diagnose die ze opgelucht had aanvaard.

Olivia deed haar ogen open en staarde tevreden naar het kinderliedjesbehang. Jack en Jill zwoegden eindeloos de heuvel op, Jill met een houten emmertje voor de put die ze nooit zou bereiken, terwijl verderop op dezelfde heuvel de kleine Bo-Peep naar haar afgedwaalde schapen zocht. Olivia maakte zich niet te veel zorgen over het lot van de kudde omdat ze een mooi lammetje met een blauw lint om zijn nek zag, dat zich achter een heg had verstopt. Olivia begreep het ‘nakomertje’ niet precies, maar ze zou blij zijn geweest met een baby. Ze hield meer van baby’s en dieren dan van iets anders. Ze voelde het gewicht van Rascal, de terriër van de familie, bij haar voeten. Rascal mocht ‘onder geen beding’ in de slaapkamers slapen, maar elke avond smokkelde de een of de ander hem wel hun kamer in, hoewel hij ’s morgens meestal zijn weg naar Olivia had gevonden.

Olivia schudde Blauwe Muis voorzichtig heen en weer om hem wakker te maken. Blauwe Muis was een slap en slungelig dier van badstof. Hij was Olivia’s orakel en ze raadpleegde hem doorlopend over alles.

Een helder partje zonlicht bewoog traag langs de muur en toen het bij het lammetje kwam dat zich achter de heg schuilhield, stapte Olivia uit bed en schoof haar voeten gehoorzaam in haar pantoffeltjes, roze met een konijnenkopje en konijnenoren, die Julia dolgraag zou willen hebben. De anderen maakten zich geen van allen druk om hun pantoffels en nu het zo heet was kon Rosemary hen er zelfs niet toe brengen om schoenen te dragen, maar Olivia was een gezeglijk kind.

Rosemary, in haar eigen bed, wakker, maar met ledematen die ze nauwelijks kon bewegen, alsof het merg in haar botten in loden pijpen was veranderd, probeerde op datzelfde moment een plan te bedenken waardoor de drie anderen Olivia’s goede gedrag niet langer zouden ondermijnen. Door de nieuwe baby voelde Rosemary zich misselijk en ze bedacht hoe heerlijk het zou zijn als Victor ineens zou ontwaken uit zijn intens gesnurk en tegen haar zou zeggen: ‘Kan ik soms iets voor je halen, liefje?’ waarop ze zou zeggen: ‘O ja, graag, ik wil wat thee – geen melk – en een sneetje toast met een klein beetje boter, dank je wel, Victor.’ En de kalveren zouden dansen op het ijs.

Was ze maar niet zo vruchtbaar. Ze kon de pil niet nemen omdat ze daar een hoge bloeddruk van kreeg, ze had een spiraaltje geprobeerd maar dat bleef niet zitten en Victor zag het gebruik van condooms als een soort aanslag op zijn mannelijkheid. Ze was gewoon zijn fokmerrie. Het enige voordeel van haar zwangerschap was dat ze geen seks met Victor hoefde te verdragen. Ze had hem gezegd dat het slecht was voor de baby en hij geloofde haar omdat hij niets wist – niets van baby’s of vrouwen of kinderen, niets van het léven. Ze was maagd geweest toen ze met hem trouwde en ze was in shock teruggekomen van hun huwelijksreis van een week naar Wales. Ze had toen natuurlijk op stel en sprong moeten weglopen, maar Victor was al begonnen om haar leeg te zuigen. Soms leek het alsof hij zich met haar vóédde.

Als ze er de energie voor had gehad, zou ze zijn opgestaan om naar de logeerkamer, de ‘gastenkamer’, te sluipen en op het harde eenpersoonsbed te gaan liggen met zijn margrietfrisse witte lakens, stevig verankerd door strakke ziekenhuishoeken. De logeerkamer was net een luchtzak in huis, doordat niemand de sfeer inademde, niemand met nonchalante voeten het tapijt versleet. Het deed er niet toe hoeveel baby’s ze kreeg, die kon ze als een koe jaar in jaar uit blijven werpen (hoewel ze zelfmoord zou plegen als dat zou gebeuren), maar geen van hen zou ooit de ongerepte ruimte van de logeerkamer innemen. Die was schoon, die was onberoerd, die was van haar.

De zolder zou nog beter zijn. Ze kon er een vloer in laten leggen, hem wit schilderen en een vlizotrap nemen, waarna ze naar boven kon klimmen en de vlizotrap als een ophaalbrug kon ophalen, zodat niemand haar zou kunnen vinden. Rosemary stelde zich voor hoe haar gezin onder het roepen van haar naam van kamer naar kamer dwaalde en ze lachte. Victor kreunde in zijn slaap. Maar toen dacht ze aan Olivia, die door het huis doolde, zonder haar te kunnen vinden, en ze voelde angst, als een klap tegen haar borst. Ze zou Olivia mee naar zolder moeten nemen.

Victor zelf bevond zich in een oord tussen waken en dromen, een oord dat onbezoedeld was door de zure gevoelens van zijn dagelijks leven dat hij leidde in een huis vol vrouwen die net vreemden waren.

Olivia, met haar duim lekker in haar mond en Blauwe Muis in de kromming van haar elleboog geklemd, trippelde over de overloop naar de slaapkamer van Julia en Amelia en kroop naast Julia. Julia was heftig aan het dromen. Haar weerbarstige haar zat aan haar hoofd geplakt, was nat van het zweet en haar lippen bewogen voortdurend, mompelden brabbeltaal terwijl ze vocht met een of ander onzichtbaar monster. Julia was een zware slaper: ze praatte en wandelde in haar slaap, ze worstelde met het beddengoed en werd dramatisch wakker, staarde met een wilde blik naar een of ander hersenspinsel dat was verdwenen voor ze het zich kon herinneren. Soms was haar slaap zo theatraal dat die een astma-aanval teweegbracht en ze in doodsangst wakker werd. Julia kon bijzonder irritant zijn, daar waren Amelia en Sylvia het over eens; ze had een onthutsend veranderlijke aard, kon het ene moment stompen en trappen en was even later een kirrende en kussende huichelaar. Toen ze kleiner was, had Julia last gehad van uitermate ongeremde driftbuien, en er ging ook nu nog nauwelijks een dag voorbij zonder een of andere hysterische aanval over iets waardoor ze de kamer uit stormde. Het was Olivia die meestal achter haar aan ging en haar probeerde te troosten als het verder niemand wat kon schelen. Olivia scheen te begrijpen dat Julia alleen maar een beetje aandacht wilde hebben (hoewel ze daar een ontzaglijke hoeveelheid van scheen te willen hebben).

Olivia trok aan de mouw van Julia’s nachtjapon om haar wakker te maken, een proces dat steevast enige tijd vergde. Amelia, in het bed ernaast, was al wakker maar hield haar ogen dicht om van de laatste druppel slaap te genieten. En bovendien wist ze dat als ze deed alsof ze sliep Olivia bij haar in bed zou kruipen, hangend aan een arm of been als een aapje, met haar door de zon gebruinde huid warm en droog tegen de hare, het sponsachtige lichaam van Blauwe Muis tussen hen in geperst.

Tot de geboorte van Olivia had Amelia een slaapkamer met Sylvia gedeeld, wat weliswaar veel nadelen had gehad, maar beslist te verkiezen was geweest boven een kamer delen met Julia. Amelia voelde zich gestrand, voelde zich vaag en onwerkelijk tussen de nauwkeurig afgebakende polaire tegenstellingen van Sylvia en Julia. Het deed er niet toe hoeveel ‘nakomertjes’ er waren, ze voelde dat ze altijd ergens in het midden zou verdwijnen. Amelia dacht meer na dan Sylvia, las meer. Sylvia prefereerde opwinding boven orde (en daarom kon ze volgens Victor nooit een groot maar louter een bekwaam wiskundige worden). Sylvia was natuurlijk krankjorum. Ze had tegen Amelia gezegd dat God (om nog maar te zwijgen van Jeanne d’Arc) tot haar had gesproken. In het onwaarschijnlijke geval dat God tot iemand zou spreken, leek Sylvia geen voor de hand liggende keus.

Sylvia was dol op geheimen en zelfs als ze geen geheimen had, zorgde ze ervoor dat je dacht dat ze die had. Amelia had geen geheimen, Amelia wist niets. Ze was van plan om als ze groot was alles te weten en het allemaal geheim te houden.

Zou de komst van het ‘nakomertje’ inhouden dat hun moeder hen weer zou rondjongleren tot een andere willekeurige herschikking? Bij wie zou Olivia intrekken? Vroeger hadden ze erover gevochten bij wie de hond in bed mocht, nu ruzieden ze over Olivia’s genegenheid. Er waren in totaal vijf slaapkamers, maar een werd altijd als ‘logeerkamer’ bewaard, hoewel ze zich geen van allen konden herinneren dat er ooit een gast in huis was blijven slapen. Nu was hun moeder erover begonnen om de zolder ‘grondig onder handen te nemen’. Het leek Amelia wel wat om een kamer op zolder te hebben, ver bij iedereen vandaan. Ze stelde zich een wenteltrap voor en wit geverfde muren, en er zou een witte bank en een wit tapijt zijn en er zouden witte gazen gordijnen voor het raam hangen. Als ze groot was en trouwde wilde ze maar één kind hebben, één perfect kind (dat precies op Olivia zou lijken), en ze zou in een wit huis wonen. Als ze zich de man probeerde voor te stellen die bij haar in dat witte huis zou wonen, kon ze alleen maar een vage gestalte te voorschijn roepen, een schim van een man die haar op de trap en in de gangen passeerde en een beleefde groet mompelde.

Tegen de tijd dat Olivia hen allemaal had wakker gemaakt was het bijna halfacht. Ze maakten hun eigen ontbijt klaar, behalve Olivia, die op een kussen was gehesen en cornflakes met melk kreeg voorgezet door Amelia en stukken toast door Julia. Olivia was van hen, was hun eigen troetelkindje, doordat hun moeder afgepeigerd was door het ‘nakomertje’ en hun vader een groot wiskundige was.

Julia, die zichzelf volpropte met eten (Rosemary zwoer dat Julia een labrador in zich verborgen hield), slaagde erin zich met het broodmes te snijden, maar werd ervan weerhouden om te gaan brullen en hun ouders wakker te maken doordat Sylvia haar hand op Julia’s mond had geklemd, als een mondkapje. Het was de norm dat er bij minstens één ongeluk per dag bloed vloeide. Er waren geen kinderen ter wereld die zoveel ongelukjes hadden als zij, beweerde hun moeder, die eindeloos met hen naar het Addenbrookeziekenhuis toe moest: Amelia, die zich via radslagen naar een gebroken arm toe had gewerkt, een verbrande voet van Sylvia (die een warmwaterkruik had proberen te vullen), Julia, die een tand door haar lip was gevallen (bij een sprong vanaf het garagedak), Julia opnieuw, die door een glazen deur was gelopen – terwijl Amelia en Sylvia sprakeloos van ongeloof hadden toegekeken (hoe kon ze dat niet zíén?) – en Sylvia’s vreemde flauwtes natuurlijk, zonder enige waarschuwing van verticaal naar horizontaal, met droge lippen, al het bloed weggetrokken uit haar huid, een repetitie voor de dood, slechts verraden door een flauwe trilling van een ooglid.

De enige die immuun was voor deze algemene onhandigheid was Olivia, die in de volle drie jaar van haar bestaan niet veel ergers dan een paar blauwe plekken had opgelopen. Wat de anderen betreft, had hun moeder volgens eigen zeggen net zo goed haar verpleegopleiding kunnen afmaken, gezien de tijd die ze in het ziekenhuis doorbracht.

Het opwindendst van alles was natuurlijk de dag geweest waarop Julia haar vinger had afgesneden (Julia leek merkwaardig te worden aangetrokken door scherpe voorwerpen). Julia, destijds vijf jaar oud, dwaalde onopgemerkt door hun moeder de keuken in en Rosemary wist pas van de geamputeerde vinger toen ze zich omdraaide van het agressieve fijnhakken van de worteltjes en een geschokte Julia zag, die in stomme verbazing haar hand in de lucht hield, haar wond tentoonstelde als een jeugdige heilige martelaar. Rosemary gooide een theedoek over de bloederige hand, pakte Julia op en rende naar een buurvrouw die hen met gegier van overenthousiaste remmen naar het ziekenhuis reed, terwijl Sylvia en Amelia achterbleven met het probleem wat ze met het kleine bleke vingertje moesten doen, dat verlaten op het linoleum in de keuken lag.

(De altijd vindingrijke Sylvia had de vinger in een zak diepvrieserwten gestopt, en Sylvia en Amelia hadden een bus naar het ziekenhuis genomen, waarbij Sylvia de ontdooiende erwten de hele weg stijf had vastgehouden, alsof Julia’s leven ervan had afgehangen.)

Ze waren die dag eerst van plan om langs de rivier naar Grantchester te lopen. Sinds het begin van de vakantie waren ze minstens twee keer per week aan die expeditie begonnen, waarbij ze Olivia op hun rug namen als ze moe werd. Het was een avontuur dat het grootste deel van de dag in beslag nam doordat er zoveel te beleven en te verkennen viel: op de rivieroever, op de velden, zelfs in de achtertuinen van andere mensen. Rosemary waarschuwde alleen: ‘Blijf uit de rivier,’ maar ze vertrokken steevast met hun badpak verborgen onder hun jurk of korte broek en er ging nauwelijks een tocht voorbij zonder dat ze zich uitkleedden en in de rivier doken. Ze waren het ‘nakomertje’ dankbaar dat het hun doorgaans voorzichtige moeder in zo’n onverschillige beschermster had veranderd. Ze kenden geen enkel kind dat die zomer van zo’n gewaagd bestaan kon genieten.

Rosemary had hun een of twee keer geld meegegeven om ’s middags thee te gaan drinken in de Orchard Tea Rooms (waar ze niet bijzonder welkom waren), maar meestal namen ze een haastig samengestelde picknick mee die over het algemeen al op was voor ze Newnham College zelfs maar waren gepasseerd. Maar vandaag niet, vandaag was de zon nog dichter naar Cambridge toe gereisd en hield hen in de tuin gevangen. Ze probeerden energiek te zijn, speelden halfhartig verstoppertje, maar niemand vond een goede verstopplek. Zelfs Sylvia nam genoegen met niets creatievers dan het nest droog timotheegras achter de struiken met zwarte bessen achter in de tuin – Sylvia, die eens het record had gevestigd om drie uur lang verstopt en ongevonden te blijven (als een luiaard uitgestrekt op een hoge, gladde tak van de beuk in de tuin van mevrouw Rain aan de overkant), en die pas was gevonden nadat ze in slaap was gevallen en uit de boom was neergestort, waarbij ze toen ze tegen de grond sloeg een twijgbreuk in haar arm had gekregen. Hun moeder had enorme ruzie met mevrouw Rain gehad, die Sylvia had willen laten arresteren omdat ze zich op verboden terrein had begeven (‘stom mens’). Ze slopen altijd mevrouw Rains tuin in om de zure appels uit haar boomgaard te stelen en streken met haar uit te halen omdat ze een heks was en het dus verdiende om slecht te worden behandeld.

Na een apathische lunch van tonijnsalade begonnen ze aan een balspel, maar Amelia struikelde en kreeg een bloedneus, en vervolgens kregen Sylvia en Julia ruzie, wat ermee eindigde dat Sylvia Julia een klap gaf, en daarna beperkten ze zich tot het maken van slingers van madeliefjes die ze in Olivia’s haar vlochten en als een halsband om Rascals nek hingen. Weldra was zelfs dat te veel moeite en Julia kroop in de schaduw onder de hortensiastruiken en viel in slaap, opgerold met de hond, terwijl Sylvia Olivia en Blauwe Muis mee naar de tent nam om hen voor te lezen. De tent, een antiek geval dat de vorige eigenaars van het huis in de schuur hadden achtergelaten, stond al vanaf het begin van het mooie weer op het gazon en ze vochten met elkaar om de ruimte in de door schimmel aangetaste canvaswanden waarbinnen het nog warmer en benauwder was dan in de tuin. Binnen enkele minuten waren Sylvia en Olivia in slaap gevallen en was het boek vergeten.

Amelia, dromerig en futloos van de hitte, lag op haar rug op het verdorde gras en de verdroogde grond van het gazon omhoog te staren naar het eindeloze, onbewolkte blauw, waarin alleen de reusachtige stokrozen doordrongen die welig tierden in de tuin. Ze keek naar de roekeloze vrije val van de zwaluwen en luisterde naar het aangename gegons en gezoem van de insectenwereld. Er kroop een lieveheersbeestje over de sproetige huid van haar arm. Er dreef een heteluchtballon loom over haar heen en ze wenste dat ze de moeite kon nemen om Sylvia wakker te maken en het haar te vertellen.

Rosemary’s bloed stoomde traag door haar aderen. Ze dronk een glas kraanwater bij de gootsteen en keek door het raam naar de tuin. Een heteluchtballon gleed door de lucht, bewoog als een vogel die in een thermiekbel zit. Haar kinderen leken allemaal te slapen. Door die ongebruikelijke rust voelde ze een onverwachte, felle scheut liefde voor de baby in haar. Als de kinderen allemaal doorlopend zouden slapen zou ze het niet erg vinden om hun moeder te zijn. Behalve Olivia, ze wilde niet dat Olivia doorlopend sliep.

Toen Victor haar veertien jaar geleden ten huwelijk had gevraagd, had Rosemary geen idee gehad wat voor leven de vrouw van een universitair docent van een college leidde, maar ze had zich voorgesteld dat ze daarvoor ‘ochtendjaponnen’ zou moeten dragen, zoals haar moeder dat noemde, en dat ze naar tuinfeesten op de Backs zou gaan en elegant over het weelderige groene gras van de binnenplaatsen zou kuieren terwijl mensen mompelden: ‘Dat is de vrouw van de beroemde Victor Land, zonder haar zou hij nergens zijn, weet je.’

En natuurlijk bleek het leven van de vrouw van een universitair docent totaal anders te zijn dan ze zich had voorgesteld. Er waren geen tuinfeesten op de Backs en er werd beslist nooit elegant over de binnenplaatsen van de colleges gekuierd, waar het gras werd omgeven met een eerbied die meestal in verband werd gebracht met religieuze kunstvoorwerpen. Vrij kort na hun huwelijk was ze uitgenodigd om bij Victor in de Master’s tuin te komen, waar al snel duidelijk was geworden dat Victor volgens zijn collega’s (vreselijk) beneden zijn stand was getrouwd (‘Een verpleegster,’ fluisterde iemand op zo’n manier dat het een beroep leek dat slechts iets meer aanzien genoot dan dat van tippelaarster). Maar hoewel één ding waar was – zonder haar was Victor nergens – was hij met haar ook nergens. Op datzelfde moment zat hij te zwoegen in de koele duisternis van zijn studeerkamer, de zware chenille gordijnen dicht vanwege de zomer, verdiept in zijn werk, werk dat nooit iets opleverde, dat de wereld nooit veranderde en evenmin zijn naam vestigde. Hij was niet groot op zijn terrein, louter goed. Dat gaf haar een zekere voldoening.

Grote wiskundige ontdekkingen werden voor je dertigste gedaan, wist ze inmiddels, dankzij een van Victors collega’s. Rosemary was zelf pas tweeëndertig – het was ongelooflijk hoe jong dat klonk en hoe oud dat voelde.

Ze nam aan dat Victor met haar was getrouwd omdat hij dacht dat ze een huishoudelijke aard had – haar moeders afgeladen theetafels hadden hem waarschijnlijk misleid, want Rosemary had toen ze nog thuis woonde zelfs nooit een doodgewone scone gebakken – en aangezien ze verpleegster was, had hij ongetwijfeld verondersteld dat ze een koesterend en zorgzaam type was – en in die tijd had ze dat zelf ook kunnen veronderstellen, maar nu voelde ze zich niet in staat om een jong katje te koesteren, laat staan vier, weldra vijf, kinderen, om nog maar te zwijgen van een groot wiskundige.

Verder vermoedde ze dat het grote werk bedriegerij was. Ze had de papieren op zijn bureau gezien als ze in dat hol stofte en zijn berekeningen hadden veel weg van haar vaders gedreven berekeningen van de kansen bij de paardenrennen en bij het wedden. Victor kwam op haar niet als een gokker over. Haar vader was een gokker geweest, tot wanhoop van haar moeder. Ze herinnerde zich dat ze als kind één keer met hem naar Newmarket was geweest. Hij had haar op zijn schouders getild en ze hadden bij de finishpaal gestaan. Ze was doodsbang voor het geluid geweest toen de paarden met donderend geraas over het laatste rechte stuk waren komen aandraven en het publiek bij de tribune uitzinnig was geworden, alsof de wereld elk moment zou kunnen vergaan in plaats dat een outsider van 30 tegen 1 met een halve neuslengte won. Rosemary kon zich Victor niet bij zoiets energieks als paardenrennen voorstellen, en ze zag hem evenmin in de rokerige gemeenschappelijke ruimte van een bookmakerskantoor.

Julia kwam te voorschijn vanonder de hortensia’s, zag er kregelig uit van de hitte. Hoe moest Rosemary hen ooit weer in Engelse schoolkinderen veranderen als het nieuwe schooljaar begon? Door het leven in de openlucht waren het zigeuners geworden, met een bruine huid vol schrammen, en dik, door de zon verschroeid haar vol klitten en zo te zien altijd even vuil, hoe vaak ze ook in bad gingen. Een soezerige Olivia stond in de tentopening en Rosemary’s hart kromp even in elkaar. Olivia’s gezicht was groezelig, haar verbleekte vlechtjes zaten scheef en zagen eruit alsof er dode bloemen in waren gevlochten. Ze fluisterde een geheim in het oor van Blauwe Muis. Olivia was haar enig mooie kind. Julia zag er met haar donkere krullen en wipneus leuk uit, maar dat gold niet voor haar karakter; Sylvia – arme Sylvia, wat moest je van haar zeggen? En Amelia was op een of andere manier… nietszeggend, maar Olivia, Olivia was uit licht geweven. Het leek onmogelijk dat ze een kind van Victor was, hoewel aan dat feit helaas niet viel te twijfelen. Olivia was de enige van wie ze hield, hoewel God wist dat ze haar best deed met de anderen. Alles gebeurde uit plicht, niets uit liefde. Plicht werd uiteindelijk je dood.

Het was helemaal verkeerd, het was net of de liefde die ze voor de anderen had moeten voelen, was overgeheveld en aan Olivia was gegeven, waardoor ze van haar jongste kind hield met een felheid die niet altijd natuurlijk leek. Soms wilde ze Olivia opeten, in haar tere onderarm of een zachte kuitspier bijten, haar zelfs als een slang in haar geheel verslinden om haar weer in zich te hebben, waar ze veilig zou zijn. Ze was een verschrikkelijke moeder, dat stond als een paal boven water, maar ze had niet eens de kracht om zich schuldig te voelen. Olivia zag haar ineens en zwaaide.

Ze hadden ’s avonds bij het eten weinig trek en speelden met de voor deze tijd van het jaar eigenaardige jachtschotel met lamsvlees waar Rosemary te veel tijd aan had besteed. Victor verscheen, knipperend met zijn ogen in het daglicht, als een holbewoner, en at alles op wat voor hem stond en vroeg vervolgens om meer, en Rosemary vroeg zich af hoe hij eruit zou zien als hij dood was. Ze keek hoe hij at, hoe de vork met het ritme van een robot op en neer ging naar zijn lippen, met zijn enorme kolenschoppen van handen om het bestek heen. Hij had de handen van een boer, dat was een van de dingen die haar het eerst aan hem waren opgevallen. Een wiskundige hoorde tengere, elegante handen te hebben. Ze had het door zijn handen kunnen weten. Ze voelde zich misselijk en kramperig. Misschien zou ze een miskraam krijgen. Wat zou dat een opluchting zijn.

Rosemary stond abrupt van tafel op en deelde mee: ‘Bedtijd.’ Normaal zouden daarop protesten volgen, maar Julia haalde moeizaam adem en haar ogen zagen rood van te veel zon en gras – ze had allerlei zomerallergieën – en Sylvia leek te kampen te hebben met een soort zonnesteek, was misselijk en huilerig en zei dat haar hoofd pijn deed, hoewel ze er daardoor niet van werd weerhouden hysterisch te worden toen Rosemary zei dat ze vroeg naar bed moest gaan.

De oudste drie hadden die zomer vrijwel elke avond gevraagd of ze buiten in de tent mochten slapen en Rosemary had elke avond nee gezegd, onder het motto dat het al erg genoeg was dat ze er als zigeuners uitzagen zonder dat ze als hen leefden, en het deed er niet toe dat zigeuners in woonwagens woonden – zoals Sylvia heel graag wilde uitleggen – want Rosemary deed haar best om dit gezin goed te blijven besturen, tegen alle verwachtingen in en zonder enige hulp van een man die geen enkel begrip had voor de dagelijkse eisen van maaltijden, huishoudelijk werk en de verzorging van kinderen, en die alleen met haar was getrouwd zodat er iemand voor hem zou zorgen, en daardoor voelde ze zich nog schuldiger toen Amelia zei: ‘Is alles wel goed met je, mamma?’ want Amelia was de meest verwaarloosde van allemaal. Daarom zuchtte Rosemary, nam twee paracetamols en een slaaptablet – wat vermoedelijk een dodelijk mengsel voor de baby in haar was – en zei tegen haar meest vergeten kind: ‘Als je wilt mag je vannacht met Olivia in de tent slapen.’

Het bedauwde gras en de canvaslucht van de tent vormden een opwindend geheel om in wakker te worden – waren beslist beter dan Julia’s ademhaling, die ’s nachts altijd leek te verzuren. Olivia’s eigen ondefinieerbare geur was net te bespeuren. Amelia hield haar ogen dicht tegen het licht. De zon stond zo te voelen al hoog aan de hemel en ze wachtte tot Olivia wakker zou worden en onder het oude dekbed zou kruipen dat als slaapzak fungeerde, maar het was Rascal in plaats van Olivia die haar uiteindelijk wekte door haar gezicht te likken.

Olivia was nergens te bekennen, er was louter een leeg omhulsel van beddengoed alsof ze eruit was gepeuterd, en Amelia was teleurgesteld dat Olivia was opgestaan zonder haar wakker te maken. Ze liep op blote voeten over het dauwnatte gras, op de voet gevolgd door Rascal, en probeerde de achterdeur van het huis, die op slot bleek te zitten – haar moeder had er kennelijk niet aan gedacht Amelia een sleutel te geven. Wat voor ouder sluit zijn eigen kinderen nou buiten?

Het was stil en het leek nog heel vroeg, maar Amelia had geen idee hoe laat het was. Ze vroeg zich af of Olivia soms op een of andere manier naar binnen was gegaan, want in de tuin was ze nergens te bekennen. Ze riep haar naam en schrok van haar bevende stem; ze had niet beseft dat ze zich zorgen maakte tot ze die hoorde. Ze klopte heel lang op de achterdeur, maar er werd niet opengedaan, dus rende ze over het pad langs het huis – het kleine hekje stond open, wat Amelia nog ongeruster maakte – naar de straat, terwijl ze nu met meer kracht ‘Olivia!’ riep. Rascal, die vermaak bespeurde, begon te blaffen.

De straat was verlaten, afgezien van een man die in zijn auto stapte. Hij keek Amelia bevreemd aan. Ze was op blote voeten en had Sylvia’s afgedankte pyjama aan en ze nam aan dat ze er raar uitzag, maar dat kon haar nauwelijks iets schelen. Ze rende naar de voordeur en belde aan, hield haar vinger op de bel tot haar vader nota bene de deur opentrok. Hij was klaarblijkelijk zo uit zijn slaap weggerukt, want zijn gezicht zag er even verfomfaaid uit als zijn pyjama en zijn haar van een gekke professor stak alle kanten op terwijl hij haar woest aanstaarde alsof hij geen idee had wie ze was. Toen hij haar als een van zijn eigen kinderen herkende keek hij nog verbaasder.

‘Olivia,’ zei ze, en deze keer kwam haar stem fluisterend naar buiten.

’s Middags verscheurde een bliksemflits de vlakke hemel boven Cambridge, wat het eind van de hittegolf aangaf. Tegen die tijd was de tent in de achtertuin het middelpunt geworden van een cirkel die zich met het verstrijken van de dag verder en verder had uitgebreid, die steeds meer mensen naar binnen had getrokken: eerst de Lands zelf, die door de straten dwaalden, door het struikgewas en de heggen scharrelden en Olivia’s naam riepen tot ze schor waren. Tegen die tijd had de politie zich bij de zoektocht aangesloten en waren buren de tuinen en schuren en kelders aan het controleren. De cirkel breidde zich rimpelend uit om de politieduikers op te nemen die de rivier afspeurden en de volslagen onbekenden die zich vrijwillig aanmeldden om weilanden en moerasland uit te kammen. Politiehelikopters vlogen tot aan de grenzen van het graafschap laag over omliggende dorpen en landbouwgebied, vrachtwagenchauffeurs waren gewaarschuwd om de snelweg in de gaten te houden en het leger was erbij gehaald om de Fens af te zoeken, maar ze konden geen van allen – van Amelia die zich gek gilde in de achtertuin tot de rekruten van de landmacht, op handen en voeten in de regen op de Midsummer Common – ook maar een enkel spoor van Olivia vinden, geen haar of huidschilfer, geen roze konijnenpantoffel of blauwe muis.