3

Zaak nr 3 1979

Alles uit plicht, niets uit liefde

Michelle zette haar wekker elke dag vijf minuten vroeger. Vanochtend was hij om tien voor halfzes afgegaan. Morgen zou hij om kwart over vijf afgaan. Ze zag in dat ze daar uiteindelijk mee zou moeten ophouden of ze zou moeten opstaan voor ze naar bed ging. Maar nu nog niet. Ze lag slechts één stap voor op de baby, die wakker werd met de vogels en het eerste ochtendgloren, en in deze tijd van het jaar kwamen de vogels en het eerste ochtendgloren elke dag eerder.

Ze had meer tijd nodig, daar was gewoon niet genoeg van. Dit was de enige manier die ze kon bedenken om tijd te maken. Niet echt maken, alsof je tijd uit niets kon maken – spiksplinternieuwe tijd – dat zou geweldig zijn. Michelle probeerde manieren te bedenken waarop je zoiets abstracts zou kunnen produceren, maar ze kon alleen voorbeelden bedenken uit haar eigen kleinschalige huishoudelijke economie: breien en naaien en bakken. Stel je voor dat je tijd kon breien, Jezus, haar naalden zouden dag en nacht klikken. En wat zou ze een voorsprong hebben op haar vriendinnen, die geen van allen konden breien (of bakken of naaien), maar aan de andere kant hadden die zich niet op hun achttiende opgezadeld met een man en een baby en een rothuisje in de rimboe, aan alle kanten omgeven door niets anders dan de horizon, waardoor het net was of de hemel je als een enorme steen in de grond drukte. Nee, niet opgezadeld, ze hield van hen. Echt.

En waar zou ze trouwens ooit de tijd vandaan moeten halen om tijd te maken? Er wás geen tijd. Daar ging het nou net om. Stel nu eens dat ze helemaal niet meer naar bed ging? Ze kon zich opsluiten als iemand uit een sprookje, in een kamer boven in een toren, om tijd te spinnen als goud. Ze kon wakker blijven tot er zoveel tijd was, die in gouden strengen aan haar voeten zou liggen, dat ze er de rest van haar leven mee toe zou kunnen en dat ze er nooit meer te kort aan zou krijgen. Het idee om in een toren te wonen, afgesneden van alles en iedereen, vond Michelle zalig klinken.

De baby was een pakje dat bij het verkeerde adres was bezorgd zonder dat het kon worden teruggestuurd of dat de bezorging ongedaan kon worden gemaakt. (‘Noem haar bij haar naam,’ zei Keith doorlopend tegen haar, ‘noem haar Tanya, niet ‘het’.’) Michelle had nog maar nauwelijks haar eigen (onbevredigende) jeugd achter de rug, hoe kon er dan van haar worden verwacht dat ze die van iemand anders onder haar hoede nam? Ze wist dat het erom ging ‘een band te krijgen’, dat stond in het babyboek dat ze had (Hoe krijg ik een gelukkige baby, hah!). Ze had geen band gekregen met de baby, was er juist door gebonden.

Alle mensen die haar hadden gezegd dat het verstandig zou zijn om een abortus te ondergaan en haar middelbare school af te maken, hadden uiteindelijk toch gelijk gehad. En als ze de klok zou kunnen terugzetten – wat ook een manier zou zijn om aan wat tijd te komen – was dat precies wat ze zou doen. Als ze de baby niet had gekregen, zou ze nu ergens studeren, zou ze drinken als een tempelier en drugs gebruiken en middelmatige verhandelingen inleveren over de wet op de hervorming van het kiesstelsel van 1832 of The Tenant of Wildfell Hall in plaats van korianderzaadjes over een bak compost strooien terwijl ze luisterde of het kind soms huilde, waar ze het ook maar had achtergelaten toen ze het lawaai niet langer had kunnen verdragen. In de slaapkamer vermoedelijk, waardoor het kind zijn dikke rupsachtige lichaam op ditzelfde moment naar de rand van het bed kronkelde of op een elektrisch snoer lag te kauwen of stikte in een kussen.

Michelle zette de bak met zaadjes op de vensterbank in de keuken, waar ze zou kunnen zien hoe die zich een weg naar het licht baanden. Vanuit het raam kon ze het begin zien van haar moestuin, keurige voren omgespitte aarde en geometrische vormen die werden aangegeven door erwtenrijzen en touw. Keith begreep niet waarom ze aan een moestuin was begonnen. ‘We leven godverdorie op een boerderíj,’ zei hij, met zijn armen breed uitgespreid, waardoor hij op een vogelverschrikker leek – ze stonden op dat moment in het land – ‘het barst hier van de groente. We mogen pakken wat we willen.’ Nee, in feite barstte het van de áárdappelen, wat anders was. En van de koolrapen en kool – veevoer, boerenvoer. Michelle wilde courgettes en spinazie en bietjes. En koriander. En ze wilde bloemen, mooie, geurende bloemen, rozen en kamperfoelie en lelies – zuiver witte lelies, zoals je aan een bruid of een lijk zou geven.

Het stuk land waarop deze ruzie plaatsvond, bevatte niets anders dan hobbelig, ongelijk gras waar Michelle woedend overheen beende, de hotsende wandelwagen voor zich uit duwend, waardoor de baby daarin op en neer sprong als een pop bij een botsproef. Door haar boosheid liep ze zo snel dat Keith ondanks zijn lange benen moest draven om haar bij te houden.

‘Wat mankeert er aan aardappelen?’ vroeg hij en Michelle zei, behalve dat ze nu schreeuwde: ‘Het is maart, er zijn geen rotaardappelen, er is hier helemaal niets, er is niets, niets anders dan modder, overal modder en regen, het lijkt de verdomde Somme wel!’ en hij zei: ‘Ga verdomme niet zo’n achterlijke dramafreak uithangen!’ En ze had gevonden dat zijn plattelandsaccent belachelijk had geklonken, als van een boerenpummel in een televisiekomedie, als van een verdomde aardappeletende boer. Michelle had haar accent weggewerkt door te luisteren hoe de mensen uit de middenklasse op de televisie spraken, hoe haar leerkrachten op school spraken, tot ze zo accentloos klonk dat ze overal vandaan had kunnen komen. Ze begon nog harder te lopen, tot ze bijna rende.

‘En bovendien,’ schreeuwde hij haar na, ‘wil ik die rotkoriander misschien wel helemaal niet eten!’ Ze bleef abrupt staan, waardoor de baby in de wagen bijna een whiplash opliep. Ze draaide zich om en zei: ‘Nou, ík misschien wel,’ en keek hem heel lang woest aan, wensend dat ze de bijl om hout te hakken bij zich had, de bijl die zijn schedel als een meloen of pompoen doormidden zou klieven. Nee, niet als een meloen, een meloen was zoet en exotisch, niet prozaïsch genoeg voor zijn hoofd, en een pompoen was een groente die in sprookjes thuishoorde. Als een raap. Een raap was ruige groente voor boerenkinkels. En hij zou neervallen als een vogelverschrikker zonder hoofd, hier ter plekke in het land, en in de grond wegzakken om nooit meer te worden teruggezien, en dan kon ze de baby aan haar moeder geven en een ander leven kapot gaan maken.

Of misschien – een nachtmerrie van een idee – zou hij uit het zicht, in de grond, groeien en zich verdelen en vermeerderen, en zou hij komende zomer ineens opschieten, honderd Keiths, duizend Keiths, knikkend en zwaaiend als zonnebloemen in een veld.

Een bijl om hout te hakken – dat was toch zeker volkomen absurd? Iedereen had centrale verwarming of in elk geval verwarming die ergens vandaan kwam waar je niet over hoefde na te denken; niemand hoefde meer in weer en wind naar buiten te gaan om hout te verzagen en te hakken om een vuur te kunnen maken en niemand hoefde urenlang te wachten tot het vuur een boiler achter de haard had verwarmd zodat er warm water was.

Ze hadden niet eens kolen omdat het hout gratis was, van het landgoed. Houthakkersbijlen waren dingen die je in sprookjes tegenkwam. Zou dat soms met haar zijn gebeurd, was ze soms verzeild geraakt in een of ander boosaardig sprookje en zou ze pas vrij zijn als ze alle aardappelen in het land had gerooid of alle bomen in het bos had omgehakt? Als ze tijd had leren spinnen. Of haar hoofd was ontploft. Zoveel gezwoeg en gesloof, het was of je een horige in de Middeleeuwen was. Het was feodáál.

‘Geef die wandelwagen aan mij,’ zei Keith. ‘Je bezorgt Tanya nog een hersenbeschadiging als je zo doorgaat.’

Michelle voelde al haar woede ineens wegebben; ze was doorlopend te moe om iets vol te kunnen houden, zelfs te moe voor boosheid. Ze liepen nu naast elkaar, in een langzamer tempo, waardoor de baby eindelijk in slaap viel – wat het doel van de wandeling was geweest, een heel leven geleden.

Na een tijdje sloeg Keith zijn arm om haar schouders en wreef met zijn kin over de bovenkant van haar hoofd en zei: ‘Ik houd echt van je, schatje, dat weet je toch wel?’ en het zou best een leuk moment zijn geweest als het niet had geregend en als de monsterbaby niet weer was gaan huilen.

Michelle was opgegroeid in een chaotisch huis in Fen Ditton, een van de treurige randgemeentes waar de armen van Cambridge naar toe waren verbannen. Haar vader dronk en was ‘louter ruimteverspilling’ volgens Michelles moeder, die desondanks bij hem was gebleven omdat ze niet alleen in het leven wilde staan, wat Michelle en haar zusje zielig hadden gevonden. Hun moeder dronk ook maar werd in elk geval niet gewelddadig. Michelles zusje, Shirley, was vijftien en woonde nog thuis en Michelle wenste dat ze bij hen kon komen wonen, maar daar was geen ruimte voor. Ze miste Shirley, echt. Shirley wilde arts worden, ze was heel intelligent, iedereen zei dat ze ‘het ver zou schoppen’. Dat hadden ze vroeger ook van Michelle gezegd, voor Keith, voor het monster was geboren. Nu had ze het kennelijk tot niets geschopt.

Het huisje was piepklein. Hun slaapkamer was tussen de dakspanten gepropt en de babykamer was eerder een kast, hoewel het kind nauwelijks enige tijd doorbracht in zijn kamer, in zijn wieg, waarin het rustig had moeten slapen in plaats van doorlopend opgepakt en rondgesjouwd te willen worden. Ze had geen boek gelezen sinds de baby was geboren. Ze had het geprobeerd, met een roman onhandig rechtop gezet tegen een kussen terwijl ze het kind de borst gaf, maar het wilde niet goed zuigen als ze er niet met haar aandacht bij was. En toen ze de borstvoeding vervolgens had moeten opgeven (goddank) omdat ze geen melk meer had (‘Je moet proberen om je te ontspannen en van de baby te genieten,’ had de vroedvrouw gezegd, maar wat víél er nou precies te genieten?), had ze voor het gemanoeuvreer met een fles en een boek en een baby drie paar handen nodig gehad, wat ook een manier zou zijn om aan meer tijd te komen.

Michelle had tijdens haar zwangerschap veel tijd en aandacht besteed aan het klaarmaken van de babykamer. Ze had de muren eigeel geschilderd en met een sjabloon een fries van eendjes en lammetjes gemaakt en vrolijke geel-witte gingang gordijntjes genaaid voor het piepkleine raampje, waardoor het hele kamertje net een doos zonlicht was. Michelle had alles altijd goed gedaan. Ze was al op zeer jonge leeftijd ordelijk en netjes geweest, en haar moeder had erom gelachen en gezegd: ‘Ik weet niet van wie ze het heeft, niet van mij’ (en dat was volkomen waar). Op school was ze ook zo geweest: er hadden nooit vlekken op haar boeken gezeten, haar illustraties en kaartjes waren altijd nauwkeurig getekend en alles was onderstreept en gerangschikt en opgenomen in een register, en ze had zo hard en zo methodisch gewerkt dat ze goede cijfers van haar docenten had gekregen, zelfs als de kwaliteit van haar werk enigszins te wensen over had gelaten. En men had aangenomen dat ze naar de universiteit zou gaan, zou ontsnappen, en in plaats daarvan was ze ‘afgeleid’, door iemand met een diploma van een landbouwschool die op een boerderij van een landgoed werkte en geen rooie cent had.

Ze was voor het eerst met Keith Fletcher uitgegaan toen zij zestien en hij eenentwintig was, en bijna iedereen die ze kende was jaloers geweest omdat hij ouder was en een motor had en gewoon ongelooflijk knap en sexy was, met een oorringetje en zwart haar en een verleidelijke glimlach, waardoor ze hem in gedachten als een zigeuner had beschouwd, wat heel romantisch had geleken, maar door een oorringetje en een verleidelijke glimlach werd je natuurlijk nog geen zigeuner. Werd je niets bijzonders. En nu had hij de motor ook niet meer omdat hij die had weggedaan en daarvoor in de plaats een oude bestelwagen had gekocht.

En in die tijd, toen Michelle zich er alleen zorgen over had hoeven te maken of ze een opstel op tijd zou kunnen inleveren en of ze nog wel een nette panty had, in die andere tijd, toen ze jong was geweest, had ze een huisje op het platteland ook romantisch gevonden, en toen ze het huisje voor het eerst had gezien, had ze het wonderlijk schilderachtig en mooi gevonden omdat het zo klein en zo oud was, ruim tweehonderd jaar oud, gebouwd van bakstenen met ingemetselde patronen van vuursteen rond de lateibalken en vensterbanken, en het was ooit – jawel – het boswachtershuisje geweest, en toen ze getrouwd waren, had het landgoed het aan hen gegeven om in te wonen. Het was een ‘niet-vrije’ arbeiderswoning omdat de bewoners op het landgoed moesten werken, en dat vond Michelle grappig (maar niet zo dat ze erom moest lachen), want het was niet het huisje dat niet vrij was, maar zij.

Ze had een glimp opgevangen van een mogelijke toekomst: het mooie huisje, de tuin vol bloemen en groente, brood in de oven, een schaal aardbeien op tafel, de gelukkige baby op haar heup terwijl ze maïs voor de kippen strooide. Het zou net een roman van Hardy zijn, voor alles misgaat.

Toen ze was getrouwd, al zes maanden zwanger, was ze van school gegaan en had ze haar baantje buiten schooltijd in een café opgegeven en Keith had gezegd: ‘Dat geeft niet, als de baby er eenmaal is kun je altijd nog verder leren,’ hoewel ze allebei wisten dat het dan niet meer een goede universiteit zou zijn maar een of andere kuthogeschool in een of andere kutplaats (waarschijnlijk Cambridge, god stond haar bij) waar ze uiteindelijk een economisch of administratief diploma zou halen of iets op horecagebied. Desondanks had Michelle gedacht: Ja, dat zal ik doen, natuurlijk zal ik dat doen, maar als ze ondertussen echtgenote en moeder was, zou ze dat goed doen, en daarom was ze doorlopend aan het schoonmaken en boenen en bakken en koken, en las ze onverdroten huishoudelijke boeken, waarbij ze zich er onophoudelijk over verbaasde hoeveel vaardigheden en ambachten ervoor kwamen kijken om voor een ‘beeldig huis’ te zorgen: de patchworkspreien die je kon naaien, de gordijnen die je kon plooien, de augurken die je kon inmaken, de rabarber waar je jam van kon maken, de decoraties die je van suikerglazuur kon maken voor je kerstcake – die je uiterlijk in september hoorde te bakken (lieve help) – terwijl je er tegelijkertijd aan dacht om je bollen voor in huis te planten, zodat ze klaar zouden zijn voor ‘de feestdagen’, en zo ging het maar eindeloos door, elke maand een lijst met taken waardoor Hercules zou zijn overmand, en dat stond dan nog los van de dagelijkse bereiding van de maaltijden, wat twee keer zo lastig was nu de baby was gespeend.

Toen haar moeder zag dat ze gekookte worteltjes pureerde en custardpudding voor de baby maakte, zei ze: ‘Jezus, Michelle, geef haar toch gewoon een potje babyvoeding van Heinz,’ maar als ze potjes voedsel voor haar kocht, zou ze hun de oren van het hoofd eten, want ze was heel gulzig, mestte zichzelf vet als een pop. Ze had altijd honger, je kon haar nooit genoeg geven. En bovendien was het niet eerlijk om potjes te nemen, je moest de dingen góéd doen, hoewel zelfs Shirley, die meestal aan haar kant stond, zei: ‘Je hoeft niet zoveel moeite voor alles te doen, Michelle.’ Maar dat deed ze wel, omdat ze ergens door werd voortgedreven, alleen wist ze niet wat het was, maar ze was er zeker van dat als ze op een dag alles klaar zou kunnen krijgen ze vrij zou zijn van wat haar maar voortdreef. ‘Je zult nooit alles perfect krijgen, Michelle,’ zei Shirley. ‘Dat is onmogelijk.’ Maar dat was niet zo, als je maar genoeg tijd had kon je alles perfect doen.

Ze dacht dat ze nog wat eigen kippen moest nemen en misschien een geit om te melken, omdat er wellicht nog iets ontbrak – misschien was er maar één dikke witte Wyandotte voor nodig om de idylle mogelijk te maken. Of een Uilebaard. Kippen hadden echt prachtige namen: de Brahma en de Kraaikop en de Faverolle. Ze had een boek uit de bibliotheek. Ze had het boek gestolen omdat ze vrijwel nooit de kans had om naar de stad en naar de bibliotheek te gaan. Ze geloofde niet in stelen, maar ze geloofde ook niet in onwetendheid, als van een boer. Of misschien een geit, een LaMancha of een Biondo dell’ Adamello. Het geitenboek was ook gestolen. Het landleven had haar in een ordinaire dief veranderd. Geiten hadden belachelijke namen: de West-Afrikaanse dwerg en de Lappen-dwerggeit. Of misschien was er een volmaakt aardbeienbed nodig, een wigwam van pronkbonen of een rij eetbare pompoenen en dan zou alles ineens lopen, alsof ze een toversleutel had gevonden. Ze had tegen Keith niets over de Kraaikop of de West-Afrikaanse dwerg gezegd, want hoewel hij op het platteland was geboren en getogen, ging hij liever dagelijks naar de supermarkt dan dat hij dieren fokte. En bovendien praatte hij niet echt met haar, want telkens wanneer hij in bed zijn hand naar haar uitstak, duwde ze hem weg, draaide hem haar koude rug toe en dacht: Zo gaat het dus als je niet meer van iemand houdt.

Soms probeerde Michelle zich te herinneren hoe het was geweest voor de baby was gekomen, toen ze nog met zijn tweeën waren geweest en ze de hele dag in bed konden liggen en koortsachtig, uitputtend konden vrijen om daarna toast met jam te eten en televisie te kijken op het kleine zwart-wittoestelletje dat ze aan het voeteneind van het bed hadden staan tot Michelle het had omgegooid omdat Keith naar biljarten had gekeken (op een zwart-wittoestel, wat had dat nou voor zin?) en de baby aan het blèren was en ze er gewoon niet meer tégen had gekund.

Ze hield wel degelijk van hen, echt. Ze kon het alleen niet voelen.

Er bestond geen band tussen hen, ze waren net moleculen, moleculen die zich niet met elkaar konden verbinden tot stabiele elementen en in plaats daarvan ronddansten als bingoballen. Ze had exacte vakken moeten kiezen, niet al haar tijd moeten verdoen met haar hoofd in romans. Romans gaven je een volkomen vertekend beeld van het leven, ze vertelden leugens en ze impliceerden dat er dingen eindigden terwijl er in werkelijkheid niets eindigde, alles ging gewoon eindeloos door.

En toen begon ze nog vroeger op te staan, want als ze deze puinhoop achter zich wilde laten moest ze leren voor haar einddiploma van de middelbare school. Als ze om vier uur ’s morgens opstond – wanneer alles wonderbaarlijk rustig was, zelfs de vogels en de baby – kon ze de avondmaaltijd klaarmaken, de keuken opruimen en een was opzetten, en als ze bofte, kon ze vervolgens haar oude schoolboeken te voorschijn halen om haar onderwijs weer op te pakken op het punt waar ze ermee was opgehouden. Want je kon geen tijd maken, dat was een misvatting geweest. Tijd was een dief die je leven stal, en je kon het alleen terugkrijgen door hem te slim af te zijn en het terug te grissen.

Het was een dag als alle andere (voor Michelle in elk geval). Het was zaterdag en Michelle was al om halfvier opgestaan en was bijzonder ingenomen met haar strategie. Er stond een schotel met lasagne, keurig afgedekt met huishoudfolie, in de ijskast te wachten om later te worden opgewarmd en ze had een chocoladecake gebakken – favoriet bij Shirley, want haar zusje nam op zaterdag vaak de bus om op bezoek te komen. Ze had drie hoofdstukken gelezen in Britain between the Wars van Mowat en ze had aantekeningen gemaakt voor een verhandeling over King Lear. De baby had te eten gehad, was gewassen en aangekleed met de leuke blauw-wit gestreepte tuinbroek van OshKosh die Shirley had gekocht. Michelle zeemde de ramen terwijl de baby zich in de box vermaakte. De lucht was blauw en er stond een frisse wind en Michelle zag groene scheuten verschijnen in de moestuin; zelfs de koriander was ontkiemd.

Na een tijdje wierp ze een blik op het kind en zag dat het sliep, opgerold als een insect op de vloer van de box, en Michelle dacht dat ze van de gelegenheid gebruik kon maken om verder te gaan met haar aardrijkskunde, en op dat moment sjokte Keith het huis in met een berg houtblokken die hij net had gehakt en hij liet de blokken met veel geraas in de haard vallen, waardoor de baby wakker schrok. Automatisch, alsof er een knop was omgedraaid, begon het kind te krijsen en Michelle begon ook te krijsen, terwijl ze daar midden in de kamer stond, met haar armen langs haar zij, en ze krijste tot Keith haar een klap in haar gezicht gaf, zo hard dat haar wang aanvoelde alsof hij was gebrandmerkt.

Haar keel deed pijn van het krijsen en ze voelde zich zwak, alsof ze zo op de grond kon vallen, en op dat moment – want laten we er niet omheen draaien, het was al eerder gebeurd (op de klap na) – had ze in tranen moeten uitbarsten en had Keith zijn armen om haar heen moeten slaan en moeten zeggen: ‘Niks aan de hand, schatje, niks aan de hand,’ en had ze moeten snikken tot ze zich beter voelde en hadden ze samen de baby moeten knuffelen tot die zich ook beter voelde.

Vervolgens hadden ze met de blokken hout een vuur kunnen aanmaken, want het was ’s avonds nog steeds kil, en hadden ze de lasagne kunnen opwarmen en zich kunnen nestelen om iets waardeloos te bekijken op de nieuwe kleurentelevisie die ze hadden gekocht ter vervanging van het oude zwart-wittoestel. Ze zouden met een volle maag naar bed zijn gegaan en zouden hebben gevrijd om het goed te maken en lekker hebben geslapen, waardoor ze klaar zouden zijn geweest voor een volgende dag van hetzelfde leven, maar in werkelijkheid had Keith aanstalten gemaakt om zijn armen om haar heen te slaan en had ze naar hem gespuwd, wat ook iets nieuws was geweest, en toen was ze naar buiten gerend om de bijl te halen van waar hij naast de zaagbok in een stuk hout stond, en daar was ze vervolgens mee naar binnen gerend.

Het was heel koud doordat het vuur natuurlijk nooit was aangestoken. Michelle zat op de grond. De baby sliep weer, zag er uitgeput uit, net als altijd wanneer ze zichzelf in slaap had moeten huilen, en af en toe hikte ze even flauw van verdriet. Michelle had het gevoel dat er een steen in haar zat, iets hards wat niet meegaf en waardoor ze misselijk was. Ze had niet geweten dat je je zo ellendig kon voelen. Ze keek naar Keith en had medelijden met hem. Als je met de bijl hout hakte en de blokken kliefde, roken ze heerlijk, naar Kerstmis. Maar als je iemands hoofd kliefde, rook het naar een abattoir, waardoor de geur verdween van de wilde seringen die je die ochtend, inmiddels in een ander leven, had geplukt en in huis had gezet.

Als ze één wens zou mogen doen – als de toverfee die haar peetmoeder was (en die tot nu toe opvallend had ontbroken in haar leven) ineens in de koude woonkamer van het huisje zou verschijnen om haar alles toe te staan wat ze wilde – wist Michelle precies wat ze zou vragen. Ze zou vragen of ze weer terug mocht gaan naar het begin van haar leven om helemaal opnieuw te beginnen.

Ze vroeg zich af of ze van de grond moest opstaan om wat op te ruimen, maar ze voelde zich zo moe dat ze dacht dat ze daar maar gewoon zou blijven zitten wachten tot de politie kwam. Ze had nu alle tijd van de wereld.