4


Jackson

2004

Jackson zette de radio aan en luisterde naar de geruststellende stem van Jenni Murray van Woman’s Hour. Hij stak een nieuwe sigaret op met de peuk van de vorige omdat hij geen lucifers meer had, en geconfronteerd met de keus tussen kettingroken of onthouding had hij voor de eerste optie gekozen omdat hij vond dat er al genoeg onthouding in zijn leven was. Als hij de aansteker in het dashboard liet repareren zou hij zich niet door het pakje heen hoeven te roken, maar er waren nog veel meer dingen in de auto die gerepareerd moesten worden en de aansteker stond niet hoog op de lijst. Jackson reed een zwarte Alfa Romeo 156, die hij vier jaar geleden tweedehands voor £13.000 had gekocht en die nu vermoedelijk minder waard was dan de Emmelle Freedom-mountainbike die hij zojuist aan zijn dochter had gegeven voor haar achtste verjaardag (met de voorwaarde dat ze pas op straat zou gaan fietsen als ze minstens veertig was).

Toen hij met de Alfa Romeo was thuisgekomen, had zijn vrouw er één geringschattende blik op geworpen en gezegd: ‘Je hebt dus een politieauto gekocht.’ Vier jaar geleden had Josie haar eigen Polo gereden en was ze nog met Jackson getrouwd geweest, nu woonde ze samen met een universitair docent Engels met een baard en reed ze in zijn Volvo V70 met een ‘Child on Board’-sticker op de achterruit, die zowel getuigde van het blijvende karakter van hun verhouding als van de behoefte van de zelfvoldane klootzak om de wereld te laten zien dat hij het kind van een ander beschermde. Jackson had een bloedhekel aan die stickers.

Hij was een herboren roker, was pas zes maanden geleden weer begonnen. Jackson had in geen vijftien jaar een sigaret aangeraakt en nu was het alsof hij er nooit mee was opgehouden. En zonder enige reden. ‘Zomaar,’ zei hij in een weinig enthousiaste Tommy Cooper-imitatie tegen zijn spiegelbeeld in de achteruitkijkspiegel. Het was natuurlijk niet ‘zomaar’ gegaan; niets gebeurde ooit ‘zomaar’.

Ze moest opschieten. Haar voordeur bleef vastberaden dicht. Die was gemaakt van goedkoop gelakt hout, met een imitatie van een achttiende-eeuws bovenlicht, en hij was het evenbeeld van alle andere deuren in de wijk Cherry Hinton. Jackson had hem kunnen intrappen zonder te gaan zweten. Ze was laat. Haar vlucht ging om één uur en ze had inmiddels op weg moeten zijn naar het vliegveld. Jackson zette het autoraampje op een kier om wat lucht naar binnen en wat rook naar buiten te laten. Ze was altijd laat.

Koffie hielp niet om de sleur te doorbreken, of hij moest bereid zijn om in een fles te pissen, en dat was hij niet. Nu hij gescheiden was, kon hij naar believen woorden als ‘pissen’ en ‘poepen’ gebruiken – elementen van zijn woordenschat die door Josie bijna waren uitgebannen. Ze gaf les op een basisschool en was een groot deel van haar werkdag bezig het gedrag van vijfjarige jongetjes aan te passen. Tijdens hun huwelijk had ze dat als ze thuiskwam ook bij Jackson gedaan (‘Gebruik in godsnaam het juiste woord, Jackson, het is een ‘penis’’) als ze ’s avonds bij elkaar waren, pasta kookten en geeuwend naar de troep op de tv keken. Josie wilde dat hun dochter Marlee opgroeide ‘met de correcte anatomische taal voor geslachtsorganen’. Jackson had liever dat Marlee opgroeide zonder zelfs maar te weten dat er geslachtsorganen bestonden, laat staan dat ze hem meedeelde dat ze was ‘gemaakt’ toen hij ‘zijn penis in mamma’s vagina had gebracht’, een eigenaardig klinische beschrijving van een dringende, zweterige, overhaaste gebeurtenis die ergens tussen Thetford en Diss in een weiland langs de A1066 had plaatsgevonden, een acrobatische paring in zijn oude f Reg bmw (320i, tweedeurs, zonder meer een politieauto, zeer gemist, hij ruste in vrede). Dat was in de tijd geweest waarin een plotselinge, wanhopige behoefte aan seks heel normaal bij hen was, en dit specifieke voorval was alleen gedenkwaardig geworden doordat Josie heel atypisch met geboortebeperking omging alsof het Russische roulette was.

Later weet ze het gevolg (Marlee) eraan dat hij nergens op voorbereid was geweest, maar Jackson beschouwde Marlee als een zegevierend resultaat, en wat had Josie dan trouwens verwacht als ze zijn – en laten we anatomisch correct blijven – penis begon te strelen terwijl hij alleen maar in Diss probeerde te komen, hoewel de reden daarvoor inmiddels in het verleden was verdwenen. Jackson was zelf verwekt tijdens een vakantie in een pension in Ayrshire, een feit dat zijn vader altijd onverklaarbaar grappig had gevonden.

Hij had niet aan koffie moeten denken, want nu had hij een doffe pijn in zijn blaas. Toen Woman’s Hour was afgelopen, zette hij Alabama Song van Allison Moorer op de cd-speler, een album dat hij troostend melancholisch vond. Bonjour Tristesse. Jackson ging naar Franse les met het oog op de dag waarop hij de boel zou kunnen verkopen om naar het buitenland te verhuizen en te gaan doen wat mensen maar deden die vroeg met pensioen gingen. Golfen? Golften de Fransen? Jackson kon geen enkele naam van een Franse golfer bedenken, dus dat was een goed teken, want Jackson had een bloedhekel aan golf. Misschien kon hij gewoon jeu de boules spelen en zich doodroken. De Fransen waren goed in roken.

Jackson had zich nooit thuis gevoeld in Cambridge, had zich wat dat betreft nooit thuis gevoeld in het zuiden van Engeland. Hij was er min of meer toevallig terechtgekomen, door een vriendin te volgen en er te blijven vanwege zijn vrouw. Hij dacht er al jaren over om terug te gaan naar het noorden, maar hij wist dat hij dat nooit zou doen. Daar had hij niets meer te zoeken, alleen nare herinneringen en een verleden dat hij nooit ongedaan kon maken, en wat had dat trouwens voor zin, als Frankrijk aan de andere kant van het Kanaal lag uitgespreid als een exotische lappendeken van zonnebloemen en wijnranken en kleine cafeetjes waar hij de hele middag plaatselijke wijn en bittere espresso’s kon drinken en Gitanes kon roken, waar iedereen ‘Bonjour, Jackson’ zou zeggen, behalve dat het zou worden uitgesproken als ‘zjeksong’, en waar hij gelukkig zou zijn. Wat exact het tegenovergestelde was van hoe hij zich nu voelde.

Gezien zijn tempo zou het uiteraard geen vroeg pensioen worden, gewoon pensioen. Jackson kon zich nog herinneren dat de gepensioneerde mannen uit zijn jeugd de oude kerels waren geweest die onzeker op en neer hadden gelopen tussen hun volkstuintje en de hoek in de gelagkamer. Ze hadden écht oud geleken, maar misschien waren ze niet veel ouder geweest dan hij nu was. Jackson was vijfenveertig maar voelde zich veel, veel ouder. Hij had de gevaarlijke leeftijd waarin mannen ineens merken dat ze uiteindelijk, onvermijdelijk, zullen sterven en dat ze daar geen ene moer aan kunnen doen, wat hen er echter niet van weerhoudt dat te proberen, ofwel door alles te naaien wat beweegt, ofwel door naar de vroege Bruce Springsteen te luisteren en een eersteklas motorfiets te kopen (over het algemeen een bmw K 1200 LT, waardoor ze hun kans om zelfs nog eerder te sterven dan ze verwachten aanzienlijk verhogen). Voorts waren er de kerels die in de vastgeroeste gewoonte van een routineuze alcoholische sleur belandden: de verloren en eenzame snelweg van de gemiddelde bètaman (de weg van zijn vader). En dan was er Jacksons eigen uitverkoren pad dat leidde naar de alledaagse zen van een Frans huis met witgepleisterde muren, geraniums in potten op de vensterbanken, een blauwe deur en bladderende verf, want wie bekommert zich op het platteland van Frankrijk in vredesnaam om het onderhoud van zijn huis?

Hij had in de schaduw geparkeerd, maar de zon was inmiddels hoger aan de hemel gekomen en de temperatuur in de auto begon onaangenaam te worden. Ze heette Nicola Spencer en ze was negenentwintig en woonde in een keurig getto van bakstenen huizen. De huizen en de straten zagen er in Jacksons ogen allemaal hetzelfde uit en als hij even de weg kwijtraakte, belandde hij in een Bermudadriehoek van identieke, doorlopende, open voorgazons. Jackson koesterde een bijna onredelijk vooroordeel tegen nieuwbouwwijken. Dat vooroordeel stond niet los van zijn ex-vrouw en ex-huwelijk. Het was Josie geweest die een huis in een nieuwbouwwijk had willen hebben, Josie, die zich als een van de eersten had ingeschreven om in Cambourne te gaan wonen, de doelbewust opgezette Disney-achtige ‘gemeenschap’ buiten Cambridge met zijn cricketveld op de ‘traditionele’ dorpsbrink en zijn ‘speelterrein rond een Romeins thema’. Het was Josie geweest die hen naar dat huis had laten verhuizen toen de straat nog een bouwterrein was geweest en die erop had gestaan dat ze het inrichtten met praktische moderne ontwerpen, die Victoriaanse voorwerpen had afgedaan als rommelig en een overdaad aan tapijten en gordijnen ‘verstikkend’ had gevonden, en toch woonde ze nu met David Lastingham in ye olde curiosity shop: een Victoriaans rijtjeshuis stampvol antieke meubels die hij van zijn ouders had geërfd, elk beschikbaar oppervlak voorzien van kleedjes, draperieën en gordijnen. (‘Weet je zeker dat hij geen homo is?’ had Jackson aan Josie gevraagd, alleen om haar te stangen – de kerel ging nota bene naar een manicure – en ze had gelachen en gezegd: ‘Hij is niet onzeker over zijn mannelijkheid, Jackson.’)

Jackson voelde de pijn in zijn kaak weer opkomen. Hij zag zijn tandarts op het moment vaker dan hij zijn vrouw in het laatste jaar van hun huwelijk had gezien. Zijn tandarts heette Sharon en was ‘rijk bedeeld’ zoals zijn vader het had uitgedrukt. Ze was zesendertig en reed een bmw Z3, een beetje een kappersauto, naar Jacksons mening, maar desondanks vond hij haar bijzonder aantrekkelijk. Helaas kon je onmogelijk een relatie hebben met iemand die een mondkapje en een veiligheidsbril opzette en handschoenen aantrok om je aan te raken. (Of met iemand die in je mond tuurde en mompelde: ‘Rook je, Jackson?’)

Hij sloeg een oud nummer van Le Nouvel Observateur open en probeerde het te lezen omdat zijn Franse lerares zei dat ze zich in de Franse cultuur moesten onderdompelen, ook als ze er niets van begrepen. Jackson kon er slechts een enkel woord uithalen dat iets betekende en hij zag de aanvoegende wijs kriskras verspreid over de hele pagina – als er één overbodige werkwoordstijd was, was het de Franse aanvoegende wijs. Zijn ogen gleden doelloos en slaperig over de pagina. Zijn leven bestond tegenwoordig voor een groot deel domweg uit wachten, iets waar hij twintig jaar geleden waardeloos in zou zijn geweest, maar wat hij nu bijna aangenaam vond. Niets doen was veel productiever dan mensen dachten. Jackson had vaak zijn grootste inzichten wanneer hij volstrekt niets leek uit te voeren. Hij verveelde zich niet, ging alleen een soort plek van niets binnen. Soms dacht hij dat hij graag het klooster in zou gaan, dat hij een goede asceet, heremiet, zenmonnik zou kunnen zijn.

Jackson had eens een juwelier gearresteerd, een oude vent die gestolen goederen had geheeld, en toen Jackson hem in zijn atelier was gaan zoeken, had hij hem aangetroffen in een stokoude leunstoel, terwijl hij zijn pijp rookte en een stuk steen op zijn werkbank bekeek. Zonder iets te zeggen, pakte hij de steen op en legde die in Jacksons handpalm, alsof het een geschenk was. Jackson had aan zijn biologieleraar op school moeten denken, die de gewoonte had gehad je iets te geven – een vogelei, een blad – om je dat dan aan hem te laten uitleggen in plaats van andersom. Het was een stuk donkere ijzersteen die eruitzag als versteende boomschors en in het midden zat een ader van melkachtig opaal, als een nevelige zomerlucht in de ochtendschemering. Een berucht lastige steen om te bewerken, deelde de oude man aan Jackson mee. Hij keek er nu al twee weken naar, zei hij, en over twee weken zou hij er wellicht klaar voor zijn om hem te gaan kloven, en Jackson zei dat hij over twee weken ergens in voorlopige hechtenis zou zitten, maar de man had een geweldige advocaat gehad en was op borgtocht vrijgelaten en met een voorwaardelijke straf weggekomen.

Een jaar later ontving Jackson op het politiebureau een pakje dat aan hem was geadresseerd. Daarin zat geen briefje, alleen een doosje, en in een nestje van nachtblauw fluweel lag een opalen hanger, een klein plaatje lucht. Jackson wist dat de oude man hem een les leerde, maar het had jaren geduurd voor hij het had begrepen. Hij bewaarde de hanger voor Marlees achttiende verjaardag.

Nicola’s man, Steve Spencer, was ervan overtuigd dat zijn vrouw ‘een minnaar had genomen’ – zo bracht hij het onder woorden, waardoor Jackson het tactvol en nogal welgemanierd vond klinken, terwijl de meeste argwanende echtgenoten die bij hem kwamen geneigd waren hun wantrouwen in grovere termen te uiten. Steve was het zenuwachtige, paranoïde type en hij kon maar niet begrijpen hoe hij erin was geslaagd iemand als Nicola te strikken, omdat ze ‘zo beeldschoon’ was. Jackson had in zijn leven beeldschone vrouwen gekend en dat waren niet de Nicola Spencers van deze wereld, hoewel hij dacht dat als hij met Steve Spencer getrouwd was, hij ook in de verleiding zou kunnen komen om ‘een minnaar te nemen’. Steve was apotheker bij een keten apotheken en leek geen andere hobby’s of interesses te hebben dan Nicola. Ze was voor hem ‘de enige vrouw op aarde’. Jackson had nooit geloofd dat er één persoon op aarde voor jou bestemd was. En als dat zo was, zou ze, gezien zijn geluk, in een rijstveld in Midden-China werken of een voortvluchtige veroordeelde moordenares zijn.

Als Nicola Spencer niet werkte, ging ze naar de sportschool, naar de supermarkt (Sainsbury en één keer zonder duidelijke reden naar Tesco), naar haar moeder, naar een vriendin die Louise heette of naar een vriendin die Vanessa heette. Vanessa maakte deel uit van een getrouwd stel – Vanessa en Mike – dat ook bevriend was met ‘Steve en Nicola’. Louise en Vanessa kenden elkaar niet, voor zover Jackson kon nagaan. Nicola ging ook regelmatig naar het tankstation, voor benzine natuurlijk, en in de winkel daar kocht ze soms melk en bijna altijd chocola en de Hello! of de Heat. Ze was ook in een tuincentrum geweest, waar ze een bak tuinplanten had gekocht die ze meteen in de tuin had gezet en vervolgens geen water had gegeven, te oordelen naar hun uiterlijk toen Jackson op het tuinhek was geklommen om rond te gluren naar wat zich afspeelde in huize Spencer of, om preciezer te zijn, in tuine Spencer.

De afgelopen vier weken was Nicola ook naar een grote doe-het-zelfzaak gegaan, waar ze een schroevendraaier en een stanleymes had gekocht, naar Habitat, waar ze een tafellamp had gekocht, naar Top Shop voor een wit T-shirt, naar Next voor een witte blouse, naar Boots (twee keer voor cosmetica en toiletartikelen en een keer met een recept voor Ponstan), naar Robert Sayle’s voor twee blauwe handdoeken en naar een viskraam op de markt waar ze (dure) zeeduivel had gekocht voor een maaltijd voor bovengenoemde Vanessa en Mike, die ‘een ramp’ was geweest, zoals Steve Spencer later had gemeld. Nicola was kennelijk geen beste kok. Ze leidde ook een verdomd saai leven, of er moesten geweldig interessante dingen met haar gebeuren terwijl ze een karretje door het middenpad van de economy class van haar luchtvaartmaatschappij duwde. Was dat met Josie gebeurd toen ze David Lastingham had ‘genomen’, had ze gewoon zo genoeg van Jackson gehad dat ze het niet meer had kunnen verdragen? Ze had hem op een feestje leren kennen, een feestje waar Jackson niet naar toe was gegaan omdat hij had moeten werken, en het tweetal had ‘zijn gevoelens proberen te beheersen’ maar had dat kennelijk niet genoeg geprobeerd want binnen zes maanden namen Josie en David elkaar bij elke beschikbare stiekeme gelegenheid en nu mocht David Lastingham zijn penis in mamma’s vagina steken wanneer hij daar maar zin in had.

Josie had zodra dat kon de scheiding aangevraagd. Onherstelbare breuk – alsof het allemaal zijn schuld was en ze niet een of andere aanstellerige kerel met een sikje naaide. (‘David,’ zei Marlee, niet met zoveel weerzin als Jackson graag had gewild. ‘Hij is best aardig; hij koopt chocola voor me; hij maakt lekkere pasta.’ Er liep in dat kind een zesbaansweg van haar maag naar haar hart. ‘Ik maak lekkere pasta,’ zei Jackson en hoorde hoe kinderachtig dat klonk en dat kon hem niet schelen. Jackson had David Lastingham door iemand die hij kende laten natrekken in het pedofielenregister. Gewoon voor alle zekerheid.)

Jackson rookte zijn laatste sigaret. Nicola had wanneer Jackson postte absoluut niets verdachts gedaan, als ze een verhouding had moest ze dus letterlijk vreemdgaan – al die tussenlandingen in middenklassehotels, warme avonden en goedkope alcohol verschaften de ideale omstandigheden om slecht gedrag aan te moedigen. Jackson had aan Steve proberen uit te leggen dat hij ervoor zou moeten betalen om Jackson met Nicola te laten meevliegen als hij echt te weten wilde komen of er iets gebeurde, maar Steve was er niet zo op gebrand om iets te financieren wat hij kennelijk als een gratis vakantie in het buitenland voor Jackson beschouwde. Jackson dacht dat hij toch gewoon zou kunnen gaan en dan wat creatief zou kunnen boekhouden als het op de rekening aankwam, een retourtje naar vrijwel elke plek in Europa kon gemakkelijk verdwijnen onder het verzamelkopje diversen. Misschien zou hij wachten tot ze op een vlucht naar Frankrijk zat en dan ongemerkt meegaan. Jackson wilde geen vakantie, hij wilde een nieuw leven. En hij wilde af van Nicola Spencer en haar saaie leven.

Toen Jackson zich twee jaar geleden als privédetective had gevestigd, had hij niet verwacht dat het een bijzonder aantrekkelijk beroep zou zijn. Hij had al twaalf jaar bij de politie van Cambridgeshire gewerkt en daarvoor had hij bij de militaire politie gezeten, waardoor hij geen illusies koesterde over hoe het in de wereld toeging. Het onderzoeken van de tragedies en teringzooi en tegenslagen van andere mensen was alles wat hij kon. Hij was eraan gewend om een voyeur te zijn, om de buitenstaander te zijn die naar binnen keek, en niets, maar dan ook niets dat iemand deed kon hem nog verrassen. Ondanks alles wat hij gezien en gedaan had, zat er echter nog steeds een geloof in Jackson – een klein, toegetakeld en gehavend geloof – dat het zijn taak was om mensen te helpen om goed te zijn in plaats van hen te straffen omdat ze slecht waren.

Hij nam ontslag bij de politie en zette het detectivebureau op nadat hij zijn huwelijk voor zijn ogen uiteen had zien vallen. ‘En je pensioen dan?’ had Josie tegen hem gezegd. ‘Wat is daarmee?’ had Jackson gezegd, een luchthartige houding waar hij spijt van begon te krijgen.

Het werk dat hij nu aannam was grotendeels irritant of saai: deurwaardersklussen, achtergronden natrekken, grote schulden en het opsporen van een enkele oplichter waar de politie nooit aan toe zou komen (‘Ik heb £ 300 vooruitbetaald voor materiaal en ik heb hem nooit meer teruggezien.’ Wat een verrassing!) En niet te vergeten vermiste katten.

Precies op het juiste moment ging Jacksons mobieltje, een blikkerige uitvoering van de Carmina Burana, een beltoon die uitsluitend was voorbehouden aan Binky Rain (‘Binky’ – wat was dát nou voor een naam? Echt.). Binky Rain was de eerste klant die Jackson had gekregen toen hij zich als privédetective had gevestigd en hij nam aan dat hij pas van haar af zou komen als hij met pensioen ging en dan kon hij zich nog voorstellen dat ze hem naar Frankrijk zou volgen, met een sliert zwerfkatten achter zich aan, in de trant van de rattenvanger van Hamelen. Het was een kattenvrouw, het type van de gekke ouwe heks wier deur altijd openstond voor elke kat in Cambridge die er de kantjes van af liep.

Binky was over de negentig en was de weduwe van een staflid van Peterhouse College, een filosofie-’don’ (hoewel Jackson al veertien jaar in Cambridge woonde, dacht hij nog altijd aan de maffia als hij dat woord hoorde). Dr. Rain – Julian – had zich al lang geleden ter ruste begeven in de grote stafkamer in de wolken. Binky zelf was opgegroeid in koloniaal Afrika en behandelde Jackson als een bediende, zoals ze iedereen behandelde. Ze woonde in Newnham, aan de weg naar Grantchester Meadows, in een bungalow die ooit een volstrekt normaal huis van rode baksteen uit het interbellum moest zijn geweest, maar die door jaren van verwaarlozing was veranderd in een overwoekerde griezelige gruwelplek. Het wemelde er van de katten, honderden van die rotbeesten. Jackson kreeg al de kriebels als hij alleen maar aan de lucht dacht: urine van katten, geurvlaggen van katers, schoteltjes met voer uit blik op elk oppervlak, het goedkope spul dat werd gemaakt van de delen van dieren die zelfs door de hamburgerketens werden gemeden. Binky Rain had geen geld, geen vrienden en geen familie en haar buren gingen haar uit de weg en toch hield ze moeiteloos de façade van aristocratische arrogantie in stand, als een vluchteling van een of ander ancien régime die in lompen haar leven ten einde leeft. Binky Rain was nou typisch iemand wier lichaam weken onopgemerkt in huis zou kunnen liggen, behalve dat haar katten haar waarschijnlijk zouden hebben opgegeten tegen de tijd dat ze werd gevonden.

Haar klacht, de reden waarom ze Jacksons diensten oorspronkelijk had ingehuurd, was dat iemand haar katten stal. Jackson kon er niet achter komen of er echt katten verdwenen of dat ze alleen maar dacht dat ze verdwenen. Ze had met name iets met zwarte katten. ‘Iemand neemt ze mee,’ zei ze met haar kleine afgebeten stemmetje, haar accent even anachronistisch als al het andere aan haar, een restant, een overblijfsel uit een andere tijd en een andere plaats, die al lang geleden tot het verleden waren gaan behoren. De eerste kat die was verdwenen, was een zwarte kat geweest die ‘Nigger’ heette – Binky Rain dacht echt dat je een kat zomaar ‘nikker’ kon noemen! Niet genoemd naar een zwarte man, zei ze laatdunkend en geaffecteerd toen zijn mond openviel, maar naar de kat van kapitein Scott op de Discovery. (Liep ze echt door de rustige straten van Newnham ‘Nigger!’ te roepen? Goeie god, alsjeblieft niet.) Haar zwager was een trouwe medestander van het Scott Polar Research Institute aan Lensfield Road geweest en had ooit eens een winter gekampeerd op het ijs van het Ross-ijsplateau, waardoor Binky kennelijk een expert op het gebied van zuidpoolexpedities was geworden. Scott was ‘een dwaas’, Shackleton ‘een rokkenjager’ en Peary ‘een Amerikaan’, een veroordeling die op zich al ernstig genoeg leek te zijn. De manier waarop Binky over poolexpedities praatte (‘Paarden! Alleen een idioot zou paarden meenemen!’), verdoezelde het feit dat de meest uitdagende reis die ze ooit had ondernomen de bootreis van Kaapstad naar Southampton was geweest in 1938, in de eerste klas van de Dunnottar Castle.

Jacksons beste vriend, Howell, was zwart, en toen Jackson hem vertelde dat Binky een kat had die Nigger heette, brulde hij het uit van het lachen. Howell dateerde nog uit Jacksons tijd bij het leger, toen ze als maten waren begonnen. ‘Zwarte man,’ lachte Howell met een bekakte, afgebeten stem, terwijl hij een verontrustende imitatie gaf van een oude blanke dame, verontrustend doordat hij bijna twee meter lang was en de zwartste zwarte man die Jackson ooit was tegengekomen. Na zijn ontslag was Howell teruggekeerd naar Birmingham, waar hij vandaan kwam, en op dit moment werkte hij als portier bij een groot hotel, een baan die vereiste dat hij een belachelijk operettekostuum droeg: een koningsblauwe militaire overjas bedekt met gouden tressen en, wat nog belachelijker was, een hoge hoed. Howell had echter zo’n imponerende persoonlijkheid dat hij zijn waardigheid niet verloor in dit lakeienpak, maar dat juist merkwaardig gedistingeerd liet lijken.

Howell moest ook op een gevaarlijke leeftijd zijn. Wat deed hij eraan? Het moest ruim zes maanden geleden zijn dat ze elkaar hadden gesproken. Zo raakte je mensen kwijt, een beetje nonchalance en ze glipten zo door je vingers. Jackson miste Howell. In de loop van zijn leven was Jackson er niet alleen in geslaagd zijn vrouw en kind kwijt te raken, maar ook al zijn vrienden. (Alhoewel, had hij andere vrienden gehad dan Howell?) Misschien vulden mensen hun huizen daarom met stinkende katten, om niet te merken dat ze alleen waren, om niet te hoeven sterven zonder dat een levende ziel dat opmerkte. Jackson hoopte dat hem dat niet zou overkomen. Maar goed, hij zou in Frankrijk sterven, in een stoel, in de tuin, na een goede maaltijd. Misschien zou Marlee er net logeren, en ze zou haar kinderen bij zich hebben, waardoor Jackson zou kunnen zien dat dat deel van hem verder zou gaan in de toekomst, dat de dood niet het eind van alles was.

Jackson liet zijn voicemail Binky’s boodschap oppikken en luisterde vervolgens naar de vorstelijke toon waarop ze hem gelastte zo snel mogelijk bij haar aan te komen vanwege ‘een dringende kwestie’ die te maken had met ‘Frisky’.

Binky Rain had Jackson nooit betaald in de twee jaar die hij haar kende, maar hij nam aan dat dat billijk was, want hij had in die twee jaar nog nooit een enkele verdwenen kat gevonden. Hij zag zijn bezoekjes aan haar eerder als een vorm van sociale dienstverlening. Niemand anders zocht het arme oude mens ooit op en Jackson had een verdraagzaamheid voor haar eigenaardigheden die hem zelf ook verbaasde. De oude taart was een nazi, maar je moest haar lef wel bewonderen. Waarom dacht ze dat mensen haar katten meenamen? Jackson dacht dat het vivisectie zou zijn – de gangbare paranoïde overtuiging van kattenliefhebbers – maar nee, volgens Binky werden ze meegenomen om er handschoenen van te maken. (Zwarte handschoenen uiteraard.)

Jackson was net bij zichzelf aan het overleggen of hij de verlate Nicola zou opgeven en zou gehoorzamen aan Binky’s ontbieding toen de voordeur openvloog. Jackson gleed achter het stuur naar beneden en deed of hij zich concentreerde op Le Nouvel Observateur. Hij zag al vanaf vijftig meter dat Nicola in een slechte bui was, hoewel dat min of meer haar vaste instelling was. Ze zag er warm uit, al stevig dichtgeknoopt in het lelijke uniform van de luchtvaartmaatschappij. Het uniform liet haar figuur niet goed uitkomen en door de pumps die ze droeg – als de schoenen van de koningin – leek het of ze dikke enkels had. Alleen als ze jogde zag Jackson Nicola zonder make-up. Au naturel. Ze jogde als iemand die trainde voor de marathon. Jackson was een jogger: hij rende elke ochtend bijna vijf kilometer, stond om zes uur op, ging de straat op en was terug voor koffie voor de meeste mensen uit bed waren. Dat kreeg je van een legeropleiding. Het leger, de politie en een fikse dosis Schotse presbyteriaanse genen. (‘Altijd rennen, Jackson,’ zei Josie. ‘Als je eeuwig blijft rennen, kom je terug op je beginpunt – dat is nou de kromming van de ruimte, wist je dat?’)

Nicola zag er in haar joggingkleren veel beter uit. In haar uniform zag ze er tuttig uit, maar tijdens het joggen door het doolhof van straten waarin ze woonde, zag ze er atletisch en sterk uit. Als ze rende droeg ze een trainingsbroek en een oud T-shirt van de Blue Jays dat ze in Toronto moest hebben opgepikt, hoewel ze de Atlantische Oceaan niet was overgevlogen in de tijd dat Jackson haar in de gaten hield Ze was drie keer naar Milaan geweest, twee keer naar Rome en één keer naar Madrid, Düsseldorf, Perpignan, Napels en Faro.

Nicola stapte in haar auto, een kleine, meisjesachtige Ford Ka, en vertrok als een speer naar Stansted. Jackson was niet echt een langzame rijder, maar Nicola hield er angstaanjagende snelheden op na. Hij overwoog om als dit voorbij was iemand bij de verkeerspolitie te waarschuwen. Jackson had een klusje bij de verkeerspolitie gedaan voor hij naar de recherche was gegaan en er waren momenten waarop hij Nicola graag had willen aanhouden om haar te arresteren.

Zijn telefoon ging weer toen het verkeer rond Stansted vertraagde tot een wachtpatroon. Deze keer was het zijn secretaresse Deborah, die snauwde: ‘Waar zit je?’ alsof hij ergens anders had moeten zijn.

‘Met mij gaat het prima, dank je, en hoe is het met jou?’

‘Er heeft iemand gebeld, je kunt net zo goed even bij hen aangaan als je toch rondrijdt.’ Deborah zei ‘rondrijdt’ alsof Jackson bezig was om dronken te worden of vrouwen op te pikken.

‘Wil je me nog nader informeren?’ vroeg hij.

‘Nee,’ zei Deborah. ‘Iets over iets wat is gevonden.’

Zodra Nicola op het vliegveld was aangekomen, volgden haar bewegingen het gebruikelijke vaste patroon. Ze parkeerde haar auto en liep de vertrekhal in. Jackson keek haar na tot ze uit het zicht verdween. Daarna ging hij naar het toilet, dronk een dubbele espresso die absoluut niet hielp om de hitte van de dag af te koelen, kocht sigaretten, las de koppen van een krant die hij niet kocht en reed vervolgens weer weg.

Tegen de tijd dat Nicola’s vliegtuig naar Praag steil omhoogklom van het vlakke land eronder, liep Jackson het pad op van een groot huis aan de Owlstone Road, angstaanjagend dicht bij de plek waar Binky Rain woonde. De deur werd opengedaan door een vrouw die ergens in de veertig was gestrand en over een leesbrilletje naar Jackson tuurde. Academisch, dacht hij bij zichzelf.

‘Mevrouw Land?’ zei Jackson.

‘Juffrouw Land,’ zei ze, ‘Amelia Land. Fijn dat u bent gekomen.’

Amelia Land zette een afschuwelijke kop koffie. Jackson voelde de bijtende uitwerking ervan al op zijn maag. Ze dwaalde door de verwaarloosde keuken op zoek naar koekjes, hoewel Jackson haar al twee keer had gezegd dat hij niets hoefde, dank u. Ten slotte diepte ze achter uit een kast een pakje vochtige volkorenbiscuits op en om haar een plezier te doen at Jackson er precies één. Het biskwietje was net zacht, oud zand in zijn mond, maar Amelia Land was kennelijk tevreden dat ze haar plicht als gastvrouw had gedaan.

Ze maakte een zeer verstrooide, zelfs licht gestoorde indruk, maar tijdens zijn verblijf in Cambridge was Jackson gewend geraakt aan universitaire types, hoewel ze zei dat ze in ‘Oxford woonde, niet in Cambridge, een totáál andere stad’, en Jackson dacht: Ja, beslist, maar zei niets. Amelia Land bleef maar doorkletsen over blauwe muizen en toen hij vriendelijk tegen haar zei: ‘Begin bij het begin, juffrouw Land’, ging ze door met het blauwe-muizenthema en zei dat dat het begin wás, en ‘Zeg toch alstublieft Amelia’. Jackson zuchtte inwendig, voelde aan dat het verhaal heel veel overredingskracht zou vereisen.

De zus verscheen, verdween en verscheen opnieuw, met iets in haar hand wat eruitzag als een oude pop. Je zou hen nooit voor zussen hebben aangezien, de ene lang en zwaar, met grijzend haar dat uit een soort knot viel, de andere klein en welgevormd en – Jackson kende dit type ook – flirtend met elke man die nog ademhaalde. De kleine had felrode lippenstift op en droeg zo te zien tweedehandskleding, lagen van niet bij elkaar passende, buitenissige kledingstukken, en haar wilde haar was lukraak op haar hoofd opgetast en met een potlood vastgezet. Ze waren allebei eerder gekleed voor koud weer dan voor de smoorhete dag buiten. Jackson begreep waarom: hij had gerild toen hij de drempel over was gestapt, het zonlicht had achtergelaten voor de winterse schemering in huis.

‘Onze vader is twee dagen geleden overleden,’ zei Julia, alsof het een dagelijkse ergernis was. Jackson keek naar de pop op tafel. Hij was gemaakt van een soort groezelige badstof en had lange dunne armen en benen en de kop van een muis. En hij was blauw. Eindelijk daagde het inzicht. Hij knikte ernaar. ‘Een blauwe muis,’ zei hij tegen Amelia.

‘Nee, dé Blauwe Muis,’ zei ze, alsof dat een cruciaal verschil was. Amelia Land had net zo goed ‘onbemind’ op haar voorhoofd getatoeëerd kunnen hebben. Ze was gekleed op een manier die suggereerde dat ze er twintig jaar geleden mee was opgehouden om nieuwe kleren te kopen en dat ze toen ze nog wel nieuwe kleren had gekocht dat uitsluitend bij Laura Ashley had gedaan. Haar manier van kleden deed hem denken aan oude foto’s van visvrouwen: grove schoenen, een wollen maillot, een dirndlrok van ribfluweel en om haar schouders een soort omslagdoek die ze om zich heen trok alsof ze het ijskoud had, wat niet verwonderlijk was omdat dit huis Báltisch was, dacht Jackson. Het leek wel of dit huis zijn eigen klimaat had.

‘Onze vader is overleden,’ zei Amelia bruusk, ‘twee dagen geleden.’

‘Ja,’ zei Jackson zorgvuldig, ‘dat heeft uw zuster net gezegd. Gecondoleerd met uw verlies,’ voegde hij eraan toe, nogal werktuiglijk want hij zag dat het hun kennelijk geen van beiden bijzonder speet.

Amelia fronste haar wenkbrauwen en zei: ‘Ik bedoel eigenlijk…’ Ze keek naar haar zus of die haar wilde helpen. Dat was de ellende met academische types, dacht Jackson, die konden nooit zeggen wat ze bedoelden en bedoelden de helft van de tijd niet wat ze zeiden.

‘Laat ik me aan een veronderstelling wagen,’ zei hij behulpzaam. ‘Uw vader is overleden…’ Ze knikten allebei heftig, alsof ze opgelucht waren dat Jackson dat punt had begrepen. ‘Uw vader is overleden,’ vervolgde hij, ‘en u bent gaan opruimen in uw ouderlijk huis…’ Hij aarzelde omdat ze daar minder zeker van leken te zijn. ‘Dit ís toch uw ouderlijk huis?’

‘Eh, ja,’ zei Julia. ‘Alleen’ – ze haalde haar schouders op – ’klinkt dat zo warm, weet u. ‘Ouderlijk huis’.’

‘Goed,’ zei Jackson, ‘laten we die twee woorden dan ontdoen van elke emotionele lading en gewoon behandelen als een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord. Ouderlijk. Huis. Klopt dat of niet?’

‘Dat klopt,’ zei Julia onwillig.

‘Je zou het ook kunnen beperken tot één zelfstandig naamwoord,’ zei Amelia, uit het keukenraam starend alsof ze het tegen iemand in de tuin had. ‘Tot ‘ouderhuis’, wat minder gangbaar en daardoor minder emotioneel beladen is.’

Jackson besloot dat hij maar het beste kon verder gaan alsof ze niets had gezegd. ‘Niet erg intiem met de oude heer, begrijp ik?’ zei hij tegen Julia.

‘Nee,’ zei Amelia, die zich omdraaide en hem haar volle aandacht schonk. ‘En we hebben dit in een gesloten la in zijn studeerkamer gevonden.’ Opnieuw de blauwe muis. De Blauwe Muis.

‘En de betekenis van de ‘Blauwe Muis’?’ hielp Jackson hen verder. Hij hoopte dat ze niet hadden ontdekt dat hun oude heer een fetisjisme voor zacht speelgoed had.

‘Hebt u ooit van Olivia Land gehoord?’ vroeg Julia.

‘Dat komt me bekend voor,’ zei Jackson. Slechts heel vaag. ‘Familie?’

‘Ze was ons zusje,’ zei Amelia. ‘Ze is vierendertig jaar geleden verdwenen. Ze is meegenomen.’

Meegenomen? O nee, geen ontvoering door buitenaardsen, dan zou zijn dag echt niet meer stuk kunnen. Julia haalde een pakje sigaretten te voorschijn en bood hem er een aan. Ze liet het aanbieden van een sigaret lijken op een uitnodiging voor seks. Hij voelde de afkeuring van haar zus vanwaar hij zat, maar of die tegen de nicotine of de seks gericht was wist hij niet precies. Waarschijnlijk tegen allebei. Hij sloeg de aangeboden sigaret af – hij zou sowieso nooit hebben gerookt in bijzijn van een cliënt – maar hij ademde diep in toen Julia er een opstak.

‘Ze is gekidnapt,’ zei Julia, ‘uit een tent in de tuin.’

‘Een tent?’

‘Het was zomer,’ zei Amelia scherp. ‘Kinderen slapen ’s zomers buiten in tenten.’

‘Inderdaad,’ zei Jackson zachtmoedig. Hij had op een of andere manier het gevoel dat het Amelia Land was geweest die bij haar zusje in de tent had geslapen.

‘Ze was pas drie,’ zei Julia. ‘Ze is nooit gevonden.’

‘Hebt u er echt nooit van gehoord?’ zei Amelia. ‘Het was een zeer grote zaak.’

‘Ik kom niet uit deze streek,’ zei Jackson, en hij dacht aan alle meisjes die de afgelopen vierendertig jaar moesten zijn verdwenen. Maar wat de gezusters Land betreft was het er natuurlijk maar één geweest. Hij voelde zich ineens heel treurig en heel oud.

‘Het was erg warm,’ zei Amelia, ‘een hittegolf.’

‘Net als nu?’

‘Ja. Gaat u geen aantekeningen maken?’

‘Zou u dat prettig vinden?’ vroeg hij.

‘Nee,’ snauwde Amelia.

Ze hadden onmiskenbaar een soort impasse in het gesprek bereikt. Jackson keek naar de Blauwe Muis. Daar stond met grote letters ‘Aanwijzing’ op. Jackson probeerde de puntjes met elkaar te verbinden. ‘Eens even kijken,’ waagde hij. ‘Die is van Olivia en die had ze bij zich toen ze werd ontvoerd? En hij is pas weer voor het eerst teruggezien toen hij na de dood van uw vader opdook? En u hebt de politie niet gebeld?’

Ze fronsten allebei hun wenkbrauwen. Dat was grappig, want hoewel ze er totaal verschillend uitzagen, konden ze precies hetzelfde gezicht trekken. Jackson nam aan dat men dat bedoelde met ‘een vluchtige gelijkenis’.

‘Wat beschikt u over een geweldig deductief vermogen, meneer Brodie,’ zei Julia, en je kon moeilijk zeggen of ze ironisch was of hem probeerde te vleien. Ze had zo’n hese stem die klonk alsof ze doorlopend verkouden was. Mannen schenen dat sexy te vinden in een vrouw, wat Jackson raar vond, omdat vrouwen daardoor minder als vrouwen en meer als mannen klonken. Misschien was het iets homoseksueels.

‘De politie heeft haar tóén niet gevonden,’ zei Amelia, die Julia negeerde, ‘en zal nú niet meer geïnteresseerd zijn. En bovendien is het misschien geen zaak voor de politie.’

‘Maar is het een zaak voor mij?’

‘Meneer Brodie,’ zei Julia, heel liefjes, al te liefjes. Ze waren net de goede smeris en de slechte smeris. ‘Meneer Brodie, we willen gewoon weten waarom Victor Olivia’s Blauwe Muis had.’

‘Victor?’

‘Pappa. Het lijkt gewoon…’

‘Verkeerd?’ vulde Jackson aan.

Jackson had nu een huurhuis, heel ver bij het getto van Cambourne vandaan. Het was in feite een cottage, in een rijtje met soortgelijke kleine cottages, aan een weg die ooit buiten de stad moest hebben gelegen. Ze hadden vermoedelijk bij een boerderij gehoord. Maar die eventuele boerderij was al lang geleden verdrongen door straten met rijen Victoriaanse arbeidershuizen. Tegenwoordig gingen in de wijk zelfs de huizen die met de achterkant aan elkaar waren gebouwd en waarvan de voordeur recht op straat uitkwam voor een kapitaal van de hand. De armen verhuisden naar Milton en Cherry Hinton en dergelijke, maar nu waren zelfs de gemeentewoningen daar gekoloniseerd door de universitaire types uit de middenklasse (en de Nicola Spencers van de wereld), wat de armen echt pissig moest maken. De armen mochten dan altijd bij ons zijn, maar Jackson vroeg zich af waar ze tegenwoordig eigenlijk woonden.

Toen Josie was vertrokken voor buitenechtelijke gelukzaligheid met David Lastingham, had Jackson overwogen om te blijven waar hij was en het echtelijke Legohuis aan te houden. Die gedachte had hem grofweg tien minuten beziggehouden voor hij de makelaar had gebeld om het huis te koop te zetten. Nadat ze de opbrengst van de verkoop hadden gedeeld was er niet genoeg geld voor Jackson overgebleven om een nieuw huis te kopen en daarom had hij ervoor gekozen dit huis te huren. Het was het laatste van het rijtje, aan de verwaarloosde kant, en de muren tussen zijn huis en het huis ernaast waren zo dun dat je elke wind en miauwende kat van de buren kon horen. De inrichting die erbij hoorde was goedkoop en gaf het een onpersoonlijke sfeer, als van een soort teleurstellend vakantiehuisje, wat Jackson merkwaardig rustgevend vond.

Toen hij het huis verliet waarin hij met zijn vrouw en dochter had gewoond, was Jackson alle kamers doorgegaan om te controleren of er niets was achtergelaten, behalve hun leven natuurlijk. Toen hij de badkamer in liep, besefte hij dat die nog altijd naar Josies parfum rook – L’Air du Temps – een geur die ze al lang voor hij haar ooit had leren kennen had gedragen. Nu had ze Joy van Patou die David Lastingham voor haar had gekocht, zo’n ouderwets luchtje dat ze daardoor net een andere vrouw leek, wat ze natuurlijk ook was. De Josie die hij had gekend had alle vrouwelijke kenmerken van haar moeders generatie afgewezen. Ze kookte erbarmelijk en had niet eens een naaimandje, maar ze deed alle doe-het-zelfklusjes in hun kleine vierkante huis. Ze had op een keer tegen hem gezegd dat vrouwen de wereld zouden regeren zodra ze erachter kwamen dat pluggen niet zo geheimzinnig waren als ze dachten. Jackson had de indruk gehad dat de vrouwen al aan de macht waren en had de vergissing begaan die mening onder woorden te brengen, wat had geleid tot een statistische lezing over het wereldwijde beleid ten aanzien van de geslachten: ‘Twee derde van het werk op aarde wordt door vrouwen gedaan, Jackson, maar ze bezitten slechts tien procent van het onroerend goed op aarde – zie je het probleem?’ (Ja, dat zag hij.) Nu was ze natuurlijk veranderd in een retrovrouw, een soort brave huisvrouw die brood bakte en naar breiles ging. Breien! Wat was dat nou voor grap?

Toen hij in het huurhuis was gaan wonen, had hij een fles L’Air du Temps gekocht en dat rondgespoten in de kleine badkamer, maar dat was niet hetzelfde.

Amelia en Julia hadden hem een foto gegeven, een kleine, vierkante, vervaagde kleurenfoto uit een andere tijd. Het was een close-up van Olivia, die grijnsde naar de camera, die al haar regelmatige kleine tandjes liet zien. Er zaten sproeten op haar wipneus en haar haar vormde twee lussen van korte vlechtjes, die waren vastgebonden met groen-wit gestreepte gingang linten, hoewel alle kleuren op de foto vergeeld waren van ouderdom. Ze droeg een jurkje dat bij haar linten paste, en het smokwerk op het jurkje werd deels aan het oog onttrokken door de blauwe muis die ze tegen haar borst drukte. Jackson wist dat ze de blauwe muis liet poseren voor de camera, hij hoorde haar bijna tegen hem zeggen dat hij moest lachen, maar zijn gelaatstrekken, die in zwarte wol waren geappliqueerd, hadden toen dezelfde ernstige uitdrukking gehad als nu, behalve dat de tijd de blauwe muis van een half oog en een neusgat had beroofd.

Het was dezelfde foto die de kranten hadden gebruikt. Jackson had op weg naar huis de dossiers met microfiches bekeken. Er waren talloze pagina’s over de zoektocht naar Olivia Land, het verhaal was wekenlang doorgegaan, en Amelia had gelijk: het grote verhaal voor Olivia was de hittegolf geweest. Jackson probeerde zich vierendertig jaar geleden te herinneren. Hij was toen elf geweest. Was het warm geweest? Hij had er geen idee van. Elf kon hij zich niet herinneren. Het belangrijke ervan was dat het geen twaalf was. Alle jaren voor zijn twaalfde straalden door een onbezoedeld en zuiver licht. Na zijn twaalfde was het donker.

Hij luisterde naar de berichten op zijn antwoordapparaat. Een van zijn dochter Marlee, die klaagde dat haar moeder haar niet naar een openluchtconcert op Parker’s Piece wilde laten gaan en of Jackson alsjeblieft, alsjeblieft met haar wilde praten. (Marlee was acht, die ging onder geen beding naar een openluchtconcert); een volgend ‘Frisky-bericht’ van Binky Rain en eentje van zijn secretaresse, Deborah Arnold, die hem de huid vol schold omdat hij niet naar kantoor was gekomen. Ze belde van huis; hij hoorde twee van haar onbehouwen tieners op de achtergrond boven het kabaal van mtv uit praten. Deborah moest schreeuwen om hem ervan op de hoogte te brengen dat er ‘een zekere Theo Wyre’ was die hem te pakken probeerde te krijgen en dat ze niet wist waar het over ging, alleen dat hij ‘iets scheen te hebben verloren’. De naam ‘Theo Wyre’ klonk verrassend bekend, maar hij kon hem niet plaatsen. Ouderdom, nam hij aan.

Jackson haalde een Tiger-biertje uit de ijskast, trok zijn laarzen uit (Magnum Stealths, wat Jackson betreft waren er geen andere laarzen), ging op de ongemakkelijk bank liggen en stak zijn hand uit naar zijn cd-speler (het leven in een klein huisje had het voordeel dat hij bijna alles in de kamer kon aanraken zonder te hoeven opstaan) om het album Thinkin’ About You van Trisha Yearwood uit 1995 op te zetten, dat nu om een of andere reden uit de handel was genomen. Trisha mocht dan tot het grote publiek zijn doorgedrongen, dat wilde nog niet zeggen dat ze niet goed was. Ze begreep pijn. Hij sloeg Een inleiding in de Franse grammatica open en probeerde zich te richten op de juiste vorming van de verleden tijd van être (hoewel er geen verleden en geen toekomst zou zijn als hij in Frankrijk woonde, alleen het heden), maar het kostte hem moeite om zich te concentreren doordat het tandvlees boven zijn ellendige kies klopte.

Jackson zuchtte, pakte de blauwe muis van de schoorsteenmantel en legde die tegen zijn schouder, gaf hem een klopje op zijn kleine, zachte rug op vrijwel dezelfde manier als hij Marlee had getroost toen ze klein was geweest. De blauwe muis voelde koud aan, alsof hij heel lang op een donkere plek had gelegen. Jackson dacht geen moment dat hij het kleine meisje met de gingang linten in haar vlechten zou kunnen vinden.

Jackson deed zijn ogen dicht en deed ze meteen weer open omdat hij zich ineens herinnerde wie Theo Wyre was. Jackson kreunde. Hij wilde zich Theo Wyre niet herinneren. Hij wilde niets te maken hebben met Theo Wyre.

Trisha zong ‘On a Bus to St. Cloud’. Soms had hij het idee dat de hele wereld uit één boekhoudkundig vel papier bestond: met verloren aan de linkerkant, gevonden aan de rechterkant. Helaas kwamen ze nooit gelijk uit. Amelia en Julia Land hadden iets gevonden, Theo Wyre had iets verloren. Wat zou het leven gemakkelijk zijn als dat hetzelfde zou kunnen zijn.