26
Amelia
Geen leidekkers meer, geen Gary’s en Craigs en Darryls, geen Philip meer met zijn keffende pekinees. Geen Oxford meer. Geen oude Amelia meer. Een nieuw begin, een ander mens.
Ze had gedacht dat het misschien wel een orgie was, maar het was eigenlijk gewoon de barbecue die haar was beloofd (‘O, kóm toch.’) en het gesprek ging over het probleem om een goede loodgieter te vinden en hoe je de slakken uit de riddersporen hield (‘Koperdraad,’ opperde Amelia en ze zeiden allemaal: ‘Is het heus? Wat interessant!’). Het enige verschil was dat iedereen bloot was.
Toen ze op de rivieroever was gearriveerd (doodsbang en met het gevoel dat ze veel te veel kleren aanhad), kwam Cooper (‘Cooper Lock, ooit professor geschiedenis aan St. Cat’s, nu een nietsnut,’) met zwaaiende ballen op haar af benen en zei: ‘Amelia, je bent gekomen, wat enig,’ en Jean (‘Jean Stanton, jurist, amateur-bergbeklimmer, secretaresse van de plaatselijke afdeling van de Conservatieve Partij’) kwam aangevlogen, een en al glimlach en met kleine dansende borsten, en zei: ‘Goed zo. Dit is Amelia Land, allemaal, en ze is héél interessant.’
En toen had ze met hen bloot in de rivier gezwommen en het was precies zoals ze zich herinnerde, behalve dat er geen badpak tussen haar lichaam en het water had gezeten, en ze had de planten en het wier als dikke natte linten langs zich heen voelen strijken. Daarna hadden ze geroosterde worstjes en biefstuk gegeten en Zuid-Afrikaanse chardonnay gedronken terwijl de schemering verder toenam en nog weer later had ze naast Jean in Jeans grenen sleevormige bed gelegen op een zolderkamer die wit was geschilderd en rook naar Diptyque-kaarsen, waar je per stuk een bedrag voor moest neertellen waar een gezin in Bangladesh waarschijnlijk een jaar van had kunnen leven. Maar het lukte Amelia om dat feit te negeren, net zoals het haar lukte het feit te negeren dat Jean de secretaresse was van de plaatselijke afdeling van de Conservatieve Partij (hoewel Jeans politieke opvattingen uiteraard niet eeuwig van de gespreksagenda konden worden gehouden), en Amelia kon deze dingen en nog veel meer andere dingen negeren omdat Jean weliswaar in de vijftig was, maar een hard, lenig, bruin lichaam had dat ze langs Amelia’s eigen bleke, zachte lichaam liet glijden (ze voelde zich net een zeedier dat van zijn schaal was ontdaan) en Jean zei: ‘Je bent weelderig, Amelia, als een grote rijpe meloen,’ en de oude Amelia zou op dit punt spottend hebben gesnoven, maar de nieuwe Amelia slaakte een kreet als van een geschrokken vogel omdat Jean als een kat haar schaamlippen likte (‘O, noem het toch een kut, Amelia, niet zo bedeesd,’) en haar daardoor haar allereerste orgasme bezorgde.
En het was grappig, want ze had echt willen sterven en nu wilde ze echt leven. Zomaar. Er was echt, waarlijk niet veel meer dat ze zich kon wensen. Ze had een enorme tuin om voor te zorgen, zoveel katten als ze maar aankon en ze had een orgasme gehad. Was ze echt lesbisch? Ze verlangde nog steeds naar Jackson. ‘Iedereen is tegenwoordig bi,’ zei Jean nonchalant. Amelia bedacht dat ze Jean aan Julia zou kunnen voorstellen. Ze zou Julia graag eindelijk eens gechoqueerd willen zien (‘Jean, dit is Julia, mijn zus, Julia, dit is Jean, mijn geliefde. Henry? O, iedereen is tegenwoordig bi, Julia, wíst je dat dan niet?’ Ha!). Ze moest proberen om aardiger te zijn tegen Julia, het was tenslotte haar zus.
Ze hadden niet precies geweten wat ze met Olivia moesten doen. Ze hadden er geen van beiden iets voor gevoeld om haar te cremeren, om het weinige te verliezen dat ze hadden, dat ze na al die tijd met zoveel moeite hadden teruggekregen. Aan de andere kant had Olivia al zo lang alleen in het donker begraven gelegen dat het verkeerd had geleken om haar weer in de grond te stoppen. Als het niet tegen alle sociale gebruiken in was gegaan (en vermoedelijk verboden was geweest), had Amelia haar botten graag tentoongesteld, er een soort relikwieënkastje, een reliekschrijn voor willen laten maken. Uiteindelijk begroeven ze haar, in een klein wit kistje, naast Annabelle, het nakomertje, boven op de kist van Rosemary in het familiegraf. Amelia en Julia huilden allebei tijdens de hele begrafenis. De plaatselijke pers had foto’s proberen te maken (‘Verdwenen plaatselijke dreumes eindelijk ter ruste gelegd’) en Jacksons grote zwarte vriend was heel demonstratief tegenover deze lieden geworden. Amelia vond Howell tegelijkertijd zowel angstaanjagend als fascinerend (wat, naar ze aannam, getuigde van haar biseksuele aard) en in politiek opzicht uiteraard veel correcter dan Jean. Jackson werd – volstrekt bizar – vergezeld door het geelharige dakloze meisje, dat nu rozeharig en niet langer dakloos was. ‘Waarom?’ zei Amelia tegen Jackson, en Jackson zei: ‘Waarom niet?’ en Amelia zei: ‘Omdat–’ maar Julia kwam langs en sleepte haar weg.
Was het een beter gevoel om Olivia te hebben gevonden? Om te weten dat ze was weggedwaald, was weggedwaald terwijl ze aan haar zorg was toevertrouwd? Amelia had diep geslapen en haar zusje was weggedwaald en was overleden. Werd het daardoor niet haar schuld? Toen had Jackson haar bij de begrafenis terzijde genomen en gezegd: ‘Ik ga de heilige verplichtingen van de biechtstoel schenden,’ alsof hij een priester was. Hij zou een heel goede priester zijn geweest. De gedachte aan Jackson als priester was bijzonder aanlokkelijk, op een perverse manier. ‘Ik zal je vertellen wat er is gebeurd,’ zei hij, ‘en dan moet jij beslissen wat je daarmee wilt doen.’ Hij had het niet aan Julia verteld, hij vertelde het aan háár. Ze was eindelijk de hoeder van een geheim geworden.
Olivia zou dus een gedenkplaats krijgen, ze zou een tuin krijgen En Amelia zou Binky Rains tuin vullen met rozen, met Duchesse d’Angoulêmes en Félicité Parmentiers, met egelantiers en Gertrude Jekylls, met de bleke rozetten van de Boule de Neige en de geurige, perzikachtige Perdita, voor hun eigen verloren meisje.