2
Zaak nr 2 1994
Een dag als alle andere
Theo was begonnen om te proberen wat meer te gaan lopen. Hij was nu officieel ‘ziekelijk zwaarlijvig’ volgens zijn nieuwe ontoeschietelijke huisarts. Theo wist dat de nieuwe ontoeschietelijke huisarts – een jonge vrouw met zeer kort haar en een sporttas die achteloos in een hoek van de spreekkamer was neergegooid – de term gebruikte in een poging hem bang te maken. Theo had zichzelf tot dan toe niet als ‘ziekelijk zwaarlijvig’ beschouwd. Hij had zich eerder vrolijk te zwaar gevonden, met de ronde gestalte van de kerstman, en hij zou het advies van de huisarts naast zich hebben neergelegd, maar toen hij thuiskwam en zijn dochter Laura over het gesprek in de spreekkamer van de dokter vertelde, was ze ontzet geweest en had ze ogenblikkelijk een schema voor lichaamsbeweging en een dieet voor hem opgesteld, waardoor hij nu vezels met magere melk als ontbijt kreeg en elke ochtend de ruim drie kilometer naar zijn kantoor in Parkside liep.
Theo’s vrouw Valerie was op de belachelijke leeftijd van vierendertig jaar na een operatie overleden aan een bloedstolsel in de hersenen, inmiddels zo lang geleden dat het soms moeilijk te geloven was dat hij ooit een vrouw had gehad of getrouwd was geweest. Ze was alleen maar naar het ziekenhuis gegaan om haar blindedarm eruit te laten halen. Als hij er nu op terugkeek, besefte hij dat hij waarschijnlijk een proces wegens nalatigheid had moeten aanspannen tegen het ziekenhuis of de inspectie, maar hij was zo opgegaan in de dagelijkse zorg voor zijn twee dochters – Jennifer was zeven en Laura was pas twee toen Valerie was overleden – dat hij zelfs nauwelijks tijd had gehad om over zijn arme vrouw te rouwen, laat staan om vergelding te zoeken. Als de twee meisjes niet op haar hadden geleken – steeds meer nu ze ouder werden – zou het hem moeite hebben gekost om iets anders dan een vage herinnering aan zijn vrouw op te roepen.
Door het huwelijk en het moederschap was Valerie ernstiger geworden dan de studente die Theo zorgvuldig het hof had gemaakt. Theo vroeg zich af of mensen die voorbestemd zijn om jong te sterven soms een soort voorgevoel hebben van het tekort aan uren, wat hun leven een zekere intensiteit verleent, een zekere ernst als een soort schaduw. Valerie en Theo hadden elkaar eerder gemogen dan hartstochtelijk van elkaar gehouden, en Theo wist niet of het huwelijk stand zou hebben gehouden als ze in leven was gebleven.
Jennifer en Laura waren nooit lastig geweest en hadden het voor Theo gemakkelijk gemaakt om een goede vader te zijn. Jennifer studeerde nu medicijnen in Londen. Ze was een nuchter, gedreven meisje met weinig tijd voor frivole bezigheden en grappen, maar dat wilde niet zeggen dat ze geen mededogen bezat, en Theo kon zich niet voorstellen dat ze op een dag in haar spreekkamer zou zitten en een of andere dikke kerel die ze nog nooit had gezien zou zeggen dat hij ziekelijk zwaarlijvig was en dat hij zijn luie kont wat meer in beweging moest brengen. Dat was niet echt hoe de nieuwe huisarts het tegen Theo had gezegd, maar daar was het wel op neergekomen.
Laura was net als haar zus zo’n ordelijk, bekwaam meisje dat met een minimum aan drukte bereikte wat ze zich had voorgenomen, maar in tegenstelling tot Jennifer had Laura een zorgeloze aard. Dat wilde niet zeggen dat ze haar doel niet bereikte: ze had al haar duikdipoma’s en wilde als ze twintig was duikinstructeur zijn. Volgende maand moest ze rijexamen doen en iedereen verwachtte dat ze hoge cijfers zou halen voor al haar examens. Ze had al een plaats aan de Universiteit van Aberdeen om mariene biologie te gaan studeren.
Ze had een baantje voor de zomer, werkte in een pub in King Street, en Theo maakte zich er zorgen over dat ze ’s nachts thuiskwam, stelde zich voor dat een of andere maniak haar in Christ’s Pieces van haar fiets zou gooien en onvoorstelbare dingen met haar zou doen. Het was een immense opluchting voor hem geweest toen ze had besloten in oktober meteen naar de universiteit te gaan en niet met een rugzak door Thailand of Zuid-Amerika of waar dan ook te gaan trekken, zoals al haar vrienden schenen te doen. De wereld was vergeven van gevaren. ‘Je maakt je geen zorgen over Jenny,’ zei Laura, en dat was waar, hij maakte zich geen zorgen over Jennifer en hij deed (tegenover zichzelf, tegenover Laura) alsof dat kwam doordat Jennifers leven zich voor hem onzichtbaar in Londen afspeelde, maar in werkelijkheid hield hij gewoon niet zoveel van haar als van Laura.
Telkens wanneer Laura het huis uit ging, maakte hij zich zorgen over haar, telkens wanneer ze op haar fiets sprong, haar duikpak aantrok of in een trein stapte. Als ze bij harde wind het huis verliet, was hij bang dat er een stuk metselwerk op haar hoofd zou kunnen vallen, hij was bang dat ze een studentenflat zou huren waarvan de geiser niet werd onderhouden en aan koolmonoxidevergiftiging zou overlijden. Hij was bang dat haar tetanusprikken waren verlopen, dat ze door een openbaar gebouw zou lopen dat de veteranenziekte door de airconditioning pompte, dat ze voor een routineoperatie naar het ziekenhuis zou gaan en er nooit meer uit zou komen, dat ze door een bij zou worden gestoken en zou overlijden aan een anafylactische shock (want ze was nog nooit door een bij gestoken, dus hoe kon hij weten dat ze er niet allergisch voor was?). Dat zei hij natuurlijk nooit allemaal tegen Laura, dat zou ze belachelijk hebben gevonden. Zodra hij zelfs maar de mildste vorm van bezorgdheid uitte (‘Kijk uit met die bocht naar links, je hebt een blinde hoek’, of ‘Doe het licht uit voor je de lamp verwisselt’), lachte Laura hem al uit, zei ze dat hij een oud wijf was en nog geen lamp kon verwisselen zonder te voorzien hoe een rampzalige reeks gebeurtenissen zich zou voltrekken. Maar Theo wist dat de reis die begon met een miniem schroefje dat niet goed van schroefdraad was voorzien, ermee eindigde dat de laaddeur midden in de lucht wegvloog.
‘Waarom zou je je zorgen maken, pap?’ was Laura’s voortdurende vermaakte reactie op zijn angstgevoelens. ‘Waarom niet?’ luidde Theo’s onuitgesproken antwoord. En na een nacht te veel tot in de kleine uurtjes te hebben liggen wachten tot ze thuiskwam van haar werk in de pub (hoewel hij altijd deed alsof hij sliep), had Theo langs zijn neus weg opgemerkt dat ze tijdelijk iemand op kantoor nodig hadden en waarom Laura hen niet kwam helpen, en tot zijn verbazing had ze er een minuutje over nagedacht en vervolgens ‘Okay’ gezegd en haar prachtige glimlach laten zien (uren van geduldige, kostbare orthodontische arbeid toen ze jonger was geweest), en Theo had gedacht: Dank u, God, want hoewel Theo niet in God geloofde, praatte hij vaak tegen hem.
En op haar allereerste werkdag bij Holroyd, Wyre en Stanton (Theo was de ‘Wyre’) zou Theo er niet zijn, wat hem uiteraard veel meer uit zijn doen bracht dan Laura. Hij had een rechtszitting in Peterborough, een vervelend geschil over de grens tussen twee stukken land dat door een plaatselijke jurist had moeten worden afgehandeld, maar de cliënt was een oude bekende van Theo die onlangs was verhuisd. Laura was gekleed in een zwarte rok en een witte blouse, had haar bruine haar naar achteren gebonden en hij vond dat ze er heel keurig uitzag, heel knap.
‘Beloof je dat je naar het station loopt, pap?’ zei Laura streng toen Theo van tafel opstond en Theo zei: ‘Als dat moet,’ maar wist dat hij de trein zou missen als hij dat deed en bedacht dat hij kon doen of hij ging lopen en dan een taxi kon nemen. Hij at zijn veevoercornflakes met weinig calorieën en veel vezels op, dronk zijn kop zwarte koffie leeg, denkend aan room en suiker en koffiebroodjes, zo een met een abrikoos en custard die eruitzag als een gepocheerd ei, en bedacht dat ze die misschien wel in de stationsrestauratie verkochten. ‘Vergeet je inhalator niet, pap,’ zei Laura tegen hem en Theo klopte op de zak van zijn colbert om te bewijzen dat hij hem bij zich had. Louter bij de gedachte dat hij zijn Ventolin-inhalator niet bij zich zou hebben, voelde Theo de paniek al opwellen, hoewel hij niet wist waarom: als hij in een Engelse straat een astma-aanval kreeg, zou waarschijnlijk de helft van de aanwezige mensen ijlings een inhalator te voorschijn kunnen halen om hem die aan te bieden.
Hij zei tegen Laura: ‘Cheryl zal je wel wegwijs maken’ – Cheryl was zijn secretaresse – ‘ik ben voor de lunch weer op kantoor, misschien kunnen we samen iets gaan eten?’ en ze zei: ‘Dat zou leuk zijn, pap.’ En vervolgens zwaaide ze hem bij de voordeur uit, nadat ze hem een zoen op zijn wang had gegeven met de woorden ‘Ik houd van je, pap’ en hij had gezegd: ‘Ik houd ook van jou, lieverd,’ en toen hij bij de hoek van de straat omkeek, stond ze nog te zwaaien.
Laura, die bruine ogen en een bleke huid had en die van Pepsi light hield en van chips met zout-en-azijnsmaak, die om door een ringetje te halen was, die op zondagmorgen roerei voor hem maakte, Laura, die nog altijd maagd was (dat wist hij omdat ze hem dat, gênant genoeg, had verteld), wat een ontzaglijke opluchting voor hem was geweest, hoewel hij wist dat ze dat niet eeuwig zou kunnen blijven, Laura, die een zoutwateraquarium met tropische vissen in haar slaapkamer had, die blauw als lievelingskleur had, die sneeuwklokjes de mooiste bloemen vond en die van Radiohead en Nirvana hield en een hekel had aan Mr. Blobby, en die Dirty Dancing tien keer had gezien. Laura van wie Theo hield met een kracht die net een catastrofe, een ramp was.
Theo en David Holroyd hadden zich niet lang na Theo’s huwelijk met Valerie geassocieerd. Jean Stanton had zich een paar jaar later bij hen aangesloten. Ze hadden alle drie met elkaar gestudeerd en ze wilden een ‘vooruitstrevend, sociaal verantwoordelijk’ advocatenkantoor vormen, dat ruimschoots zijn steentje bijdroeg op het gebied van huiselijke en huwelijkse aangelegenheden en de kosteloze rechtsbijstand. Hun goede voornemens waren in de loop der jaren afgenomen. Jean Stanton was erachter gekomen dat ze meer van de procesvoering dan van huiselijk geweld hield en dat haar politieke overtuigingen waren opgeschoven van links van het midden naar Conservatief met een grote ‘C’, en David Holroyd had als advocaat van de vijfde generatie uit East Anglia ontdekt dat het overdrachtsrecht zijn lust en zijn leven was, waardoor het meestal Theo’s taak was om ‘de ethische kant overeind te houden’, zoals David Holroyd het uitdrukte. De praktijk was enorm gegroeid; er waren inmiddels drie jongere partners en twee associés en ze barstten bijna uit de voegen van het kantoor in Parkside, maar ze moesten er geen van allen aan denken om te gaan verhuizen.
Het pand was oorspronkelijk een woonhuis geweest, vijf verdiepingen in totaal, van de vochtige keukenkelder tot de koude zolders voor het personeel, waarbij de kamers nogal lukraak waren opgestapeld, maar het was desondanks een fatsoenlijke herenwoning voor een gegoede familie geweest. Na de oorlog was het verdeeld in bedrijven en appartementen, en nu waren er nog slechts fragmentarische en spookachtige sporen over van het interieur: een rand decoratief pleisterwerk met guirlandes en urnen boven het bureau waaraan Cheryl werkte en de eierlijst onder de kroonlijst in de hal.
De salon, ovaal en neoclassicistisch in zijn soberheid, met ramen die uitkeken op Parker’s Piece, was nu de directiekamer van Holroyd, Wyre en Stanton, en ’s winters brandde er altijd een echt kolenvuur in de haard van de marmeren schouw omdat David Holroyd een ouderwets type was. Theo had menigmaal in de directiekamer gestaan terwijl hij een glas wijn dronk met zijn partners en associés, allemaal vervuld van de provinciale jovialiteit van geslaagde academici. En Jennifer en Laura waren daar natuurlijk al van jongs af aan kind aan huis geweest, maar het was desondanks vreemd om zich haar daar die dag voor te stellen terwijl ze mappen opborg en van alles haalde en wegbracht, en hij wist hoe beleefd en bereidwillig ze zou zijn en hij voelde zich trots, omdat iedereen op kantoor tegen elkaar zou zeggen: ‘Wat is Laura toch een leuk meisje, hè?’ zoals mensen altijd deden.
Schapen op het spoor. De kaartjescontroleur liet in het midden of het om een kudde of een paar loslopende dieren ging. In elk geval zoveel dat iedereen in de trein naar Cambridge de schok en trilling had gevoeld. De trein stond al tien minuten stil voor de conducteur door de vier rijtuigen heen liep om hen op de hoogte te brengen van de schapen, wat korte metten maakte met speculaties over koeien, paarden en mensen met zelfmoordneigingen. Na een halfuur bevond de trein zich nog steeds op dezelfde plaats, dus nam Theo aan dat het eerder een kudde dan een eenzaam verdwaald dier moest zijn geweest. Hij wilde terug naar Cambridge om met Laura te gaan lunchen, maar dat lag ‘in de schoot der goden’, zoals de conducteur het uitdrukte. Theo vroeg zich af waarom het in de schoot der goden was en niet in de handen der goden.
Het was verstikkend heet in de trein en iemand, de conducteur vermoedelijk, deed de deuren open en de mensen begonnen eruit te klauteren. Theo wist zeker dat dit niet volgens de regels van de spoorwegen was, maar er lagen een smalle berm en een dijk langs de trein waardoor het volkomen veilig leek: een andere trein kon zich onmogelijk in hen boren zoals die van hen zich in de schapen had geboord. Theo stapte behoedzaam en met moeite uit, voldaan over zichzelf dat hij zo avontuurlijk was. Hij wilde graag zien hoe schapen eruitzagen na een direct treffen met een trein. Wandelend over het spoor ontdekte hij al snel het antwoord op zijn vraag: stukken schaap, als braadstukken waar nog wol aan zat, waren overal in het rond geslingerd, alsof ze in een bloederige slachtpartij door een roedel wolven waren verscheurd. Het verbaasde Theo dat zijn maag zo goed bestand was tegen deze slachting, maar hij had juristen dan ook altijd min of meer op één lijn gesteld met politieagenten en verpleegkundigen in hun vermogen om boven de puinhopen en tragedies van het dagelijks leven uit te stijgen en daar op een objectieve manier mee om te gaan. Theo had een eigenaardig gevoel van triomf: hij had in een trein gezeten die bijna was ontspoord zonder dat hem iets was overkomen. De kansen schreven beslist voor dat de mogelijkheid dat hij (en daardoor de mensen dicht om hem heen) nog eens bij een treinongeluk betrokken zou raken, waren afgenomen.
De bestuurder stond naast zijn locomotief, zag er perplex uit, en Theo vroeg hem of alles in orde was en hij zei bij wijze van antwoord: ‘Ik zag er maar één en ik dacht, ach, daarvoor hoef ik waarschijnlijk niet af te remmen en toen’ – hij maakte een dramatisch gebaar met zijn armen, alsof hij een kudde uiteenvallende schapen probeerde uit te beelden – ‘en toen werd de hele wereld wit.’
Theo was zo ingenomen met dit beeld dat het hem bezighield gedurende de rest van de reis, die weer werd hervat zodra ze waren overgebracht naar een andere trein. Hij stelde zich voor hoe hij het tafereel aan Laura zou beschrijven, stelde zich haar reactie voor: ontzet en toch op een duistere manier vermaakt. Toen hij ten slotte uit de trein stapte nam hij een taxi tot halverwege, maar stapte vervolgens uit om verder te lopen. Daardoor zou hij nog later komen, maar Laura zou tevreden zijn.
Theo bleef even op de stoep staan voor hij aan de steile trap naar het kantoor van Holroyd, Wyre en Stanton op de eerste verdieping begon. De huisarts had gelijk, Laura had gelijk, hij moest wat afvallen. De voordeur was opengezet met een stuk smeedijzer. Telkens wanneer Theo het gebouw binnenging bewonderde hij deze deur naar het kantoor. Hij was glanzend donkergroen geschilderd en de fraaie koperen accessoires – brievenbus, kijkgat, deurklopper met leeuwenkop – waren nog origineel. De koperen plaat op de deur, die elke ochtend door de werkster werd opgepoetst, deelde mee: ‘Holroyd, Wyre en Stanton – advocaten en procureurs’. Theo haalde diep adem en begon aan de trap.
De binnendeur die naar de receptie leidde stond eveneens open – wat ongebruikelijk was – en zodra Theo naar binnen liep, werd hem duidelijk dat er iets vreselijk mis was. Jean Stantons secretaresse zat in elkaar gedoken op de grond, met een spoor braaksel op haar kleren. De receptioniste, Moira, was aan het bellen, dicteerde het adres van het kantoor met een soort hysterisch geduld. Er zat bloed in haar haar en op haar gezicht en Theo dacht dat ze gewond was, maar toen hij haar wilde gaan helpen, wuifde ze hem met haar hand weg en hij dacht dat ze hem wegstuurde tot hij besefte dat ze hem in de richting van de directiekamer probeerde te dirigeren.
Later voegde Theo de gebeurtenissen die aan dit moment vooraf waren gegaan telkens weer opnieuw tot een geheel samen.
Laura had net een fotokopie gemaakt van een formulier om land te registreren toen er een man bij de receptie kwam, zo’n onopvallende man dat na afloop niemand van Holroyd, Wyre en Stanton ook maar een enigszins redelijke beschrijving van zijn gezicht kon geven en men zich niets anders van hem kon herinneren dan dat hij een gele golftrui had gedragen.
De man maakte een verwarde en gedesoriënteerde indruk en toen Moira, de receptioniste, zei: ‘Kan ik u helpen, meneer?’ zei hij met een hoge, gespannen stem: ‘Meneer Wyre, waar is hij?’ en Moira zei, geschrokken door de houding van de man: ‘Hij is helaas nog niet terug van de rechtbank. Hebt u een afspraak? Kan ík u soms ergens mee helpen?’ maar de man ging er door de gang vandoor, rende op een vreemde manier, als een kind, en stormde de directiekamer binnen waar de partners een vergaderlunch hadden, maar Theo niet, die nog steeds onderweg was vanaf het station (hij was de vergadering vergeten).
Laura was er eerder op uit gestuurd om broodjes voor de vergadering te halen, garnalensalade, kaas met koolsla, rosbief, tonijn met maïs en eentje met kip en sla (zonder mayonaise) voor haar vader omdat hij echt meer op zijn gewicht moest letten, en ze had vol genegenheid gedacht dat het toch een grote domoor was, want hij moest zijn vergadering zijn vergeten toen hij die ochtend had voorgesteld om samen te gaan lunchen. De broodjes en de koffie en de notitieblokken lagen allemaal klaar op de mahoniehouten vergadertafel (ovaal zodat hij bij de vorm van het vertrek paste), maar er was nog niemand aan tafel gaan zitten. David Holroyd stond voor de haard, vertelde een van de jongere partners over de ‘verdomd fantastische’ vakantie die hij net had gehad, toen de vreemde man de kamer kwam binnenstormen en ergens, waarschijnlijk vanonder de gele golftrui die hij droeg, hoewel niemand daar zeker van was, een bowiemes vandaan haalde en door het donkere kamgaren van David Holroyds Austin Reed-pak sneed, door het witte popeline van zijn Charles Tyrwhitt-overhemd, door de tropische bronskleur op de huid van zijn linkerarm en ten slotte door de slagader in de arm. En Laura, die dol was op yoghurt met abrikozen, en thee maar geen koffie dronk en die schoenmaat 39 had en die van paarden hield, die pure chocola lekkerder vond dan melkchocola en die vijf jaar les had gehad om klassiek gitaar te leren spelen maar die dat nooit meer deed, en die nog altijd verdrietig was omdat hun hond Poppy de vorige zomer was overreden, Laura, Theo’s kind en zijn beste vriendin, liet het formulier voor de landregistratie vallen en rende achter de man aan de directiekamer in – misschien omdat ze een ehbo-diploma had of misschien omdat ze in de zesde een cursus zelfverdediging had gevolgd, of misschien domweg uit nieuwsgierigheid of instinct, je kon onmogelijk zeggen wat ze had gedacht toen ze de directiekamer in rende waar de man, die volslagen vreemde, in een flits, met de lenigheid en gratie van een danser, op de bal van zijn voeten was rondgedraaid terwijl zijn hand nog steeds dezelfde boog beschreef die door David Holroyds arm had gesneden en die nu door Laura’s hals maaide en haar halsslagader doorsneed, met als gevolg dat er een grote fontein van haar kostbare, prachtige bloed door de kamer spoot.
In een droom, in onderwater-slow-motion, haastte Theo zich door de gang naar de directiekamer. Hij zag koffiekopjes en broodjes op de mahoniehouten tafel staan en besefte dat hij de vergadering was vergeten. Er zaten bloedspatten op de crèmekleurige wanden en David Holroyd lag ineengezakt als een bloederige baal bij de marmeren schouw, maar dichter bij de deur lag zijn eigen kind op de grond, bij wie schuimend bloed langzaam uit de jaap in haar keel borrelde. Theo besefte dat iemand onbeheerst aan het snikken was en dat iemand anders zei: ‘Waarom is die ambulance er nog niet?’
Theo liet zich naast Laura op zijn knieën vallen. Cheryl, zijn secretaresse, knielde over haar heen, vreemd genoeg in rok en beha. Ze had haar blouse uitgetrokken om te proberen het bloed uit Laura’s wond te stelpen. Ze had de blouse, inmiddels een natte, bloederige lap, nog altijd in haar hand en haar blote huid was glibberig van het bloed dat in straaltjes door haar decolleté was gelopen. Het woord ‘bloedbad’ kwam in Theo op. Er was overal bloed, Theo knielde in een plas bloed, het tapijt was ervan doorweekt. Laura’s bloed. Dat ook zijn bloed was. Haar witte blouse was inmiddels vuurrood geverfd. Hij rook het bloed: koper en zout en de ranzige lucht van een slagerij. Theo vroeg zich af of hij op een of andere manier zijn eigen bloedvaten en slagaderen kon opensnijden om zijn bloed over te hevelen en aan zijn dochter te geven. En ondertussen bad Theo doorlopend: Alstublieft, God, laat alles met haar in orde komen, als een vreselijke, niet te stoppen mantra, en hij had het gevoel dat hij dat wat er gebeurde kon voorkomen als hij die woorden maar kon blijven zeggen.
Laura’s ogen waren halfopen en Theo wist niet precies of ze dood was of niet. Hij herinnerde zich hoe hij vorig jaar Poppy langs de kant van de weg had gesust nadat ze voor het huis door een auto was overreden. Het was een kleine hond geweest, een terriër, en hij had haar in zijn armen gehouden terwijl ze stierf en hij had dezelfde doffe blik in haar ogen gezien toen ze was vertrokken naar een onbereikbaar en onontkoombaar oord. Hij drukte zijn hand tegen Laura’s wond, maar er was eigenlijk geen bloed meer over om te stelpen, dus hield hij in plaats daarvan haar hand vast, een hand die zacht en warm was, en hij boog zich dicht naar haar gezicht en mompelde in haar oor: ‘Alles is in orde, Laura,’ en toen koesterde hij haar hoofd in zijn schoot en streelde haar haar, dat vastgekoekt was van het bloed, en zijn secretaresse, Cheryl, huilde en zei: ‘God houdt van je, Laura.’
Op het moment waarop hij ophield met bidden, op het moment waarop hij wist dat ze dood was, begreep Theo dat dit altijd zou blijven gebeuren. Laura zou doorlopend bij het fotokopieerapparaat staan om te zorgen dat de lastige aspecten van het formulier voor landregistratie er netjes op kwamen en zich ondertussen afvragen wanneer haar vader zou terugkomen, of misschien of ze met lunchpauze kon gaan omdat ze verging van de honger. Misschien had ze spijt van dit baantje omdat het eigenlijk heel saai was, maar ze had het gedaan omdat haar vader dat fijn vond, omdat ze hem graag gelukkig maakte, omdat ze van hem hield. Laura, die sliep als een opgerolde bal, die van warme toast met boter hield en van alle Indiana Jones-films maar niet van Star Wars, wier eerste woordje ‘hond’ was geweest, die van regen maar niet van wind hield, die van plan was om drie kinderen te krijgen, Laura, die eeuwig bij het fotokopieerapparaat in het kantoor in Parkside zou staan wachten op de vreemde man en zijn mes, zou staan wachten tot de hele wereld wit zou worden.