19


Jackson

Je vergat dat het in het noorden kouder was. Groot-Brittannië was zo’n klein land dat je niet verwachtte dat je binnen een paar honderd kilometer een klimaatverandering zou opmerken. Het was echter nog warm genoeg om in de tuin te zitten, warm genoeg voor noorderlingen tenminste. Jackson haalde de drankjes binnen. Ze waren in een oude herberg uit de tijd van de postkoets ergens in de rimboe van Northumberland. Er was heel veel rimboe in Northumberland. Jackson vroeg zich af of hij daar een huisje zou kopen. Het zou goedkoper zijn dan Cambridge, waar hij geen huis meer had. Zijn huis stond er nog wel, maar hij was vrijwel alles kwijt wat zich daarin had bevonden: kleren en cd’s en boeken, al Theo’s dossiers over Laura, zo niet door de explosie dan wel door het water van de brandslangen. Ach, dat was ook een manier om opnieuw te beginnen, een nieuw leven: blaas je oude leven gewoon op.

‘Gas?’ had hij hoopvol gevraagd aan de brandweerman die de brand onderzocht.

‘Dynamiet,’ had de brandweerman gezegd. (Een kort, mannelijk gesprek.) Wie kon aan dynamiet komen? Mensen die in mijnen werkten uiteraard. Jackson zocht in zijn portefeuille naar het kaartje van rechercheur Lowther en belde zijn nummer. ‘De zaak wordt gecompliceerder,’ zei hij, en wenste dat hij dat niet had gezegd want het klonk als iets uit een slechte detective. ‘Ik geloof dat we een verdachte hebben.’ Dat klonk niet veel beter. ‘Mijn huis is trouwens net geëxplodeerd.’ Dat was tenminste iets nieuws.

(‘Quintus Rain,’ had rechercheur Lowther gepeinsd, ‘wat is dat nou voor een naam?’

‘Een verdomd stomme,’ had Jackson gezegd.)

Hij nam de drankjes mee naar buiten, sinaasappelsap voor hemzelf, cola voor Marlee en een gin-tonic voor Kim Jessop, alleen heette ze nu Kim Strachan, omdat ze op een bepaald moment in de afgelopen tien jaar was getrouwd met en vervolgens weer was gescheiden van een ‘geschifte Schotse halvegare’ die George Strachan had geheten. Nu bezat ze een bar in Sitges en een restaurant in Barcelona en vormde ze een koppel met een Russische ‘zakenman’. Ze was nog altijd blond en pronkte met de donkerbruine leerachtige huid van iemand die dacht dat huidkanker iets was wat alleen anderen overkwam, hoewel het, te oordelen naar haar rokershoestje, een nek-aan-nekrace zou worden met longkanker. Zoals het de maîtresse van een maffiabaas betaamde, droeg ze genoeg goud om er een Indiase trouwerij van te kunnen voorzien. Ze had evenwel niets van haar Newcastle-aard verloren, Kim Strachan, voorheen Jessop, had geen enkele druppel zacht zuidelijk dna in haar lichaam. Jackson mocht haar meteen.

‘Je bofte dat je me te pakken kreeg,’ zei ze, na een lange trek aan een Marlborough. ‘Ik ben maar een paar weken in het land, om mam te zien. Het lopen gaat de laatste tijd niet best meer, ik probeer haar over te halen om naar Spanje te verhuizen.’

Stan Jessop had Jackson onwillig het mobiele nummer van zijn eerste vrouw gegeven, met de gemelijke klacht dat hij zijn dochter Nina nauwelijks meer zag omdat ‘dat kreng’ haar op een kostschool van de quakers in York had gedaan, en Jackson had bij zichzelf gedacht dat een kostschool van de quakers in York heel bereikbaar leek vergeleken met een school van welke richting dan ook in Nieuw-Zeeland.

Kim Strachan was met haar gezin op vakantie op een boerderij ergens in de buurt. ‘Een schapenboerderij,’ zei ze. ‘Verdomd luidruchtige beesten, schapen. The Silence of the Lambs, m’n reet.’ Haar ‘gezin’ scheen niet alleen te bestaan uit Nina en de moeder die niet best meer liep, maar ook uit ‘Vladimir’ en een aantal ‘compagnons’ van Vladimir, en een van hen had Kim gereden en zat op dit moment twee tafeltjes verderop een Fanta te drinken en alle voorbijgangers nauwkeurig op te nemen alsof het potentiële huurmoordenaars zouden kunnen zijn. ‘O, het is eigenlijk een teddybeer,’ zei Kim lachend. Ze had het ver geschopt sinds haar dagen in het kleine twee-onder-een-kap-huisje uit de jaren dertig dat ze ooit met Stan Jessop had gedeeld.

Kim bleek de week voor de moord op Laura Wyre bij Stan te zijn weggegaan. Het was al ‘aan’ geweest met George Strachan en toen Laura was gedood, had ze achter de bar gestaan in een club voor uitgeweken Britten in Alicante. Kim was nooit meer in Cambridge terug geweest, had Stan na haar vertrek zelfs twee jaar lang niet gesproken, ‘omdat hij zo’n verdomde lul was’, dus toen Jackson haar had gebeld om te zeggen dat hij ‘bepaalde aspecten van de dood van Laura Wyre onderzocht’, had ze gezegd: ‘Jezus. Is Laura Wyre dood? Hoe?’ Jackson had zijn hart in zijn schoenen voelen zinken, want het was heel iets anders om te praten over een meisje dat al tien jaar dood was dan om het nieuws van haar dood te brengen. ‘Ze is pas achtentwintig,’ zei Kim.

Jackson zuchtte, dacht: Nee, ze was pas achttien, en zei: ‘In feite is ze tien jaar geleden overleden. Helaas is ze vermoord.’ Het was stil aan de andere kant van de lijn, wat alleen werd verstoord door bars gemompel in het Russisch op de achtergrond. Jackson herinnerde zich dat Emma Drake had gezegd dat het erger was om van Laura’s dood te horen als het ‘voor alle anderen al verleden tijd was geworden’. Het leek wel alsof de hele wereld in het buitenland had gezeten toen Laura was gestorven.

‘Vermoord?’

‘Ik vind het echt heel, heel erg,’ zei Kim, die het schijfje citroen uit haar gin-tonic viste en in de asbak legde.

‘Haar moordenaar is nooit gevonden,’ zei Jackson. ‘Laura was misschien niet eens het beoogde slachtoffer.’ Jackson wierp een weifelende blik op Marlee. Hij klonk waarschijnlijk eerder alsof hij over een aflevering van Law and Order of CSI praatte dan over het echte leven. Dat hoopte hij maar, hij hoopte dat ze niet echt naar Law and Order en CSI keek, hij hoopte dat ze naar kinderprogramma’s keek en naar herhalingen van Het kleine huis op de prairie. Hij had Marlee van Laura verteld, dat ze gedood was door een ‘slecht iemand’ omdat er ‘soms nare dingen gebeuren met goede mensen’, en Marlee had haar wenkbrauwen gefronst en gezegd: ‘Theo zei dat ze Jennifer heette,’ en Jackson had gezegd: ‘Dat is zijn andere dochter.’ Hoe vond Jennifer het, om altijd de andere dochter te zijn, de dochter die minder aandacht kreeg dan de dode zus?

‘Laura was een leuke meid,’ zei Kim Strachan. ‘Ze deed eerst nogal uit de hoogte tegen me toen ik haar leerde kennen, ze kwam nu eenmaal uit de middenklasse, weet je. Dat kun je iemand toch niet verwijten? Ach, nou ja, dat kun je wel, maar Laura niet. Ze had een goed hart.’

‘Ik trek gewoon een aantal dingen na, mensen die destijds niet zijn verhoord,’ zei Jackson. ‘Ik werk voor haar vader.’

‘Een dikke kerel?’

‘Ja, een dikke kerel.’

‘Theo,’ zei Marlee. ‘Hij is aardig.’

‘Ja, dat is hij,’ zei Jackson. Hij keek naar Marlee en zei: ‘Wil je soms een pakje chips gaan kopen, lieverd?’ Hij stak zijn hand in zijn zak om kleingeld te pakken, maar Kim Strachan had haar tas al open en haalde er een nieuw biljet van vijf pond uit dat ze aan Marlee gaf met de woorden: ‘Alsjeblieft, hartje, koop maar wat je wilt. Die stomme rotbritten,’ voegde ze er tegen Jackson aan toe, ‘waarom kunnen ze niet gewoon meegaan met de euro? Dat is alle andere rotlanden in Europa wel gelukt.’

Kim Strachan stak nog een sigaret op, schudde er een voor Jackson naar buiten en toen hij hem afsloeg zei ze: ‘Verdorie, je hunkert ernaar, man, dat weet ik toch.’

Jackson nam de sigaret aan. ‘Ik heb vijftien jaar niet gerookt,’ zei hij.

‘Waardoor ben je weer begonnen?’

Jackson haalde zijn schouders op. ‘Een gedenkdag.’

‘Dat moet een belangrijke zijn geweest,’ zei Kim Strachan.

Jackson lachte zonder enige humor. ‘Nee, dat was het niet. Drieëndertig jaar, dat is toch geen belangrijk getal? Drieëndertig jaar sinds mijn zuster was overleden.’

‘Wat naar.’

‘Ik denk dat het gewoon een jaar te veel was. Ze zou dit jaar vijftig zijn geworden. Van de week. Morgen.’

‘Zo zie je maar,’ zei Kim Strachan, alsof dat alles verklaarde. Ze stak zijn sigaret aan met een zware gouden aansteker waar iets in het Cyrillisch in was gegraveerd.

‘Niet zeggen,’ zei Jackson, ‘’From Russia with Love’?’

Kim Strachan lachte en zei: ‘Veel smeriger dan dat.’

‘Je hebt zeker geen idee wie Laura had kunnen willen doden, hè?’ vroeg Jackson haar. ‘Elk idee, hoe onaannemelijk ook, is welkom.’

‘Zoals ik al zei was ze een leuke meid uit de middenklasse, die hebben meestal niet veel vijanden.’

Jackson haalde de foto van de gele golftrui te voorschijn en stak haar die toe. Ze pakte hem van Jackson aan en bestudeerde hem nauwkeurig. Toen vertrok haar hele gezicht. ‘Jezus Christus,’ zei ze.

‘Herken je de trui?’ vroeg Jackson.

Kim gooide de rest van haar gin achterover en nam een lange trek van haar sigaret voor ze hem uitdrukte. Ze had tranen in haar ogen maar haar stem klonk woest van kwaadheid. ‘Ik had het moeten weten,’ zei ze, ‘ik had verdomme moeten weten dat hij het was geweest.’

Ze reden naar Bamburgh en hij nam Marlee mee voor een lange strandwandeling. Hij hield zijn schoenen en sokken aan (als een oude man, als zijn vader), maar Marlee rolde haar halflange gingang broek op en rende de golven in en uit. Ze deden geen moeite om het kasteel te gaan bekijken, hoewel hij meende dat er een of andere verbinding met Harry Potter was die Marlee aanvankelijk met opwinding had vervuld. Jackson had de neiging zijn oren te sluiten voor haar onophoudelijke gebabbel over Harry Potter (hij was zelf zonder tovenaars opgegroeid en zag niet in wat er zo leuk aan was), net zoals hij zijn oren sloot voor Christina en Justin en de gekloonde puberale jongensgroepen die ze had meegebracht en beslist afwisselend met zijn eigen cd’s wilde draaien.

Ze was er meer in geïnteresseerd om met het mobieltje te spelen dat hij voor haar had gekocht. Het had een soort barbieroze kleur en ze was doorlopend naar haar vriendinnetjes aan het sms’en. Hij had geen flauw idee wat ze tegen elkaar zeiden. Het bezoek aan het kasteel werd vervangen door het eten van zure vis met patat voor in de auto, uitkijkend over zee (als gepensioneerde mensen) en Marlee zei: ‘Dit is leuk, pappa,’ en Jackson zei: ‘Ja, hè?’

Hij zou Marlee eigenlijk tijdens de laatste twee weken van de zomervakantie hebben gehad, maar Josie had hem gebeld en gezegd: ‘Moet je horen, vrienden van David hebben ons een gîte in de Ardèche aangeboden voor een week en het leek ons leuk om er met ons tweetjes naar toe te gaan.’

‘Zodat jullie elkaar kunnen naaien zonder dat je kind erbij is?’ vroeg Jackson en Josie had de hoorn op de haak gegooid. Er waren nog twee telefoontjes voor nodig geweest voor ze een min of meer beschaafd gesprek over het onderwerp hadden kunnen voeren. Het was natuurlijk echt iets voor David om vrienden met een gîte in de Ardèche te hebben. Het was een onderkomen, een vakantiehuisje, had hij in het woordenboek gevonden, maar het was zijns inziens geen toeval dat het werd gevolgd door giton: schandknaap. Duidelijk geen plek om zijn dochter naar toe te laten gaan.

Jackson schudde het papier van hun patat uit voor de meeuwen, wat ogenblikkelijk een scène uit The Birds veroorzaakte, en reed daarop zo snel mogelijk weg voor de Punto onder de meeuwenpoep kwam te zitten.

‘Gaan we nu naar huis?’ Marlee at een Cornetto die sneller smolt dan ze hem kon eten. Hij droop op de bekleding van de Punto. Huurauto’s hadden uiteindelijk toch hun voordelen.

‘Pappa?’

‘Wat?’

‘Ik zei gaan we nu naar huis?’

‘Ja. Nee.’

‘Wat is het, pappa?’

Jackson vond een armzalig adresje voor logies en ontbijt, dat desondanks het beste leek dat beschikbaar was in zijn oude geboorteplaats. Er stond in rood neon ‘Kamers vrij’ voor het raam, waardoor hij het gevoel had dat hij een kamer nam in een bordeel. Het was een langere rit geweest dan hij had verwacht en die had hen door een reeks deprimerende, postindustriële, onderontwikkelde gebieden gevoerd waardoor Cambridge naar verhouding ronduit paradijselijk had geleken. ‘Vergeet nooit dat het Margaret Thatcher is geweest die je erfgoed dit heeft aangedaan,’ zei Jackson tegen Marlee, en ze zei ‘Okay’ en klapte de dop op het buisje Smarties. De vijf pond van Kim Strachan was volledig benut bij de laatste Shell Shop die ze hadden bezocht.

Het huis stond onder leiding van een vrouw met een scherp gezicht die mevrouw Brind heette en die Marlee weifelend aankeek alvorens een dreigende blik op Jackson te werpen en hem mee te delen dat ze ‘geen kamers meer had met twee losse bedden, alleen met tweepersoonsbedden’. Jackson verwachtte half dat ze de zedenpolitie zou bellen zodra hij de sombere kamer binnenging met zijn behang en gordijnen waar de nicotine van jaren in was gedrongen. Het was net een therapie om afkeer van het roken te krijgen. Hij zou met roken stoppen, hij zou er morgen mee stoppen. Of overmorgen.

De volgende ochtend keek mevrouw Brind Marlee onderzoekend aan of ze soms tekenen van pijn of misbruik vertoonde, maar ze werkte zich opgewekt knarsend door een schaaltje Frosties heen, een verboden ontbijtproduct in David Lastinghams naar müsli neigende huishouden. Marlee liet de Frosties volgen door een glibberig gebakken ei dat werd opgediend met een stijve plak doorregen spek en een enkel worstje dat een obscene aanblik bod. Jackson stelde zich voor hoe hij in Frankrijk ’s morgens zou opstaan, naar een dorpsbakkerij zou kuieren voor een warm stokbrood en zo’n potje espresso zou zetten van vers gemalen koffie. Op dit moment moest hij zich tevredenstellen met een kop bittere oploskoffie en een paar Nurofens omdat de Co-codamol op was. Hij wist niet meer precies wat er pijn deed, zijn kies, zijn hoofd, of de vuistslag die David Lastingham verrassend genoeg aan hem had uitgedeeld. Het was gewoon pijn. Algemene pijn. ‘U moet die dingen niet op een lege maag innemen,’ zei mevrouw Brind onverwachts tegen hem en schoof een bord toast naar hem toe.

Het regende toen ze weer in de Punto stapten en door de plaats reden. Jackson had een groeiend loodzwaar gevoel in zijn ingewanden dat niets te maken had met het ellendige weer of de goedkope, zuurvormende koffie.

‘Alles in orde, lieverd?’

‘Ja, pappa.’

Hij stopte bij de pomp van een garage om de Punto vol te gooien, ademde de geruststellende benzinelucht in. Er stonden emmers met bloemen voor de winkel, maar er was weinig keus. Er waren grote roze margrieten die er onnatuurlijk uitzagen, wat felgekleurde dahlia’s en heel veel anjers. Hij herinnerde zich de hartgrondige getuigenverklaring van een van Theo’s echtscheidingscliënten: ‘Hij koopt anjers voor me, anjers zijn troep, dat weet elke vrouw, waarom weet hij dat dan niet?’ Jackson wenkte Marlee dat ze uit de auto moest komen en vroeg haar om te kiezen en ze pakte er zonder enige aarzeling de dahlia’s uit. Dahlia’s deden Jackson altijd denken aan de volkstuintjes waar zijn vader het grootste deel van zijn vrije tijd had doorgebracht. Jacksons moeder zei regelmatig dat zijn schuurtje beter was uitgerust dan hun huis. Ze waren de volkstuintjes een paar straten terug gepasseerd en als ze bij het volgende kruispunt links afsloegen, zouden ze in de straat komen waar Jackson van zijn negende tot zijn zestiende had gewoond, maar ze sloegen niet linksaf en Jackson zei er niets over tegen Marlee.

Jackson was in geen tien jaar op de begraafplaats geweest, maar hij wist precies waar hij naar toe moest. Er was lang geleden een kaart in zijn geheugen gebrand. Er was een tijd geweest dat hij er bijna elke dag naar toe was gegaan, lang geleden, toen de doden de enige mensen waren geweest die van hem hielden. ‘Hier is mijn moeder begraven,’ zei hij tegen Marlee. ‘Mijn oma?’ controleerde ze en hij zei: ‘Ja, jouw oma.’ Ze stond vol respect voor een zerk die er verweerder uitzag dan na drieëndertig jaar het geval had moeten zijn en hij vroeg zich af of zijn vader soms goedkope zandsteen voor het gedenkteken voor zijn vrouw had besteld. Jackson voelde weinig toen hij ernaar keek. Hij vond het moeilijk om veel herinneringen aan zijn moeder op te roepen. Ze liepen door en Marlee maakte zich zorgen omdat ze de bloemen niet op zijn moeders graf hadden achtergelaten en Jackson zei: ‘Ze zijn niet voor haar, lieverd.’