49

 

 

Het busje van meneer Bae stond anderhalve kilometer verderop bij een winkelcentrum geparkeerd. Hij had het een maand geleden met valse papieren gekocht, dus zijn echte naam kon er niet aan worden verbonden, en het zag eruit alsof hij er een poosje in had gewoond. Hij gooide zijn slaapzak en een koelbox achterin, en we stapten allemaal in.

Ik weet niet waar we uitkwamen. Ergens in Pennsylvania, geloof ik. Niemand vroeg ernaar. Het kon niemand iets schelen. Het was een heel lange, heel stille rit. Ik zat achterin met tante Lauren, en hoewel ik zag dat Derek af en toe bezorgd achteromkeek, viel ik al snel in slaap bij het gemompel van Simon en zijn vader, die voorin zaten.

Ik werd wakker toen meneer Bae stopte bij een motel aan de snelweg. Hij boekte twee kamers en we splitsten ons op: de jongens namen de ene en de meisjes de andere. Meneer Bae zei dat hij pizza voor ons zou bestellen en dat we dan zouden praten. Tante Lauren zei dat hij zich niet hoefde te haasten. Niemand had trek, en ik wist zeker dat de jongens graag even alleen wilden zijn met hun vader.

Liz en Tori leken te beseffen dat ik ook even alleen wilde zijn met tante Lauren. Liz ging ervandoor; ze zei dat ze wat ging ronddolen en dat ze de volgende ochtend terug zou komen. Tori zei dat ze een beetje misselijk was van de lange rit en dat ze buiten een luchtje wilde gaan scheppen. Tante Lauren vroeg haar achter ons huisje te blijven, zodat mensen die voorbijreden haar niet konden zien.

Pas toen drong het echt tot me door: we gingen niet naar huis – nog niet tenminste. En we zouden eraan moeten wennen dat we over bepaalde dingen moesten nadenken: over wie er mogelijk toekeek, bijvoorbeeld.

Ik ging naast tante Lauren op het bed zitten, en ze sloeg haar arm om mijn schouders.

‘Gaat het een beetje?’ vroeg ze.

‘Jawel.’

‘Wat er net is gebeurd... in het lab...’

Ze maakte haar zin niet af. Ik wist waar ze op doelde: dat ik dokter Davidoff had gedood. En ik wist dat ze, als ik erover begon, zou zeggen dat ik hem niet daadwerkelijk had gedood. Maar dat had ik wel degelijk gedaan. Ik wist niet zo goed wat ik daarvan vond, maar ik wist wel dat tante Lauren niet degene was met wie ik erover wilde praten, want zij zou alleen maar proberen me op te vrolijken in plaats van me te helpen het te verwerken. Daar had ik Derek voor nodig, dus zei ik alleen maar: ‘Het gaat wel.’ Toen: ‘Ik weet dat ik nog niet naar huis kan, maar ik wil papa laten weten dat ik niets mankeer.’

‘Ik weet niet of dat wel...’

‘Hij moet het weten. Ook al mag hij niets weten over de Edison-groep of dat ik een necromancer ben. Hij moet in elk geval weten dat ik veilig ben.’

Ze aarzelde even, maar toen ze mijn gezicht zag knikte ze uiteindelijk. ‘We bedenken wel een manier.’

 

Toen ik Tori achter het gebouwtje ging opzoeken zat ze maar een beetje te zitten, net als die avond in de loods, toen haar vader haar had verraden. Ze zat met haar armen om haar opgetrokken knieën geslagen in het luchtledige te staren.

Wat moest dit moeilijk zijn voor haar. De jongens hadden hun vader terug, ik had tante Lauren terug. En Tori? Die had haar moeder zien sterven. Wat een vreselijk mens mevrouw Enright ook was geweest en hoezeer Tori haar ook was gaan haten, het was wel haar moeder.

Natuurlijk was Tori niet alleen. Ze had nog een vader, een biologische vader, maar ik wist zeker dat meneer Bae haar dat liever niet meteen wilde vertellen. Dat zou gewoon raar zijn, zo van: jammer dat je een ouder bent kwijtgeraakt, maar hier heb je een nieuwe om haar te vervangen.

Ik ging naast haar zitten.

‘Ik vind het heel erg van je moeder,’ zei ik.

Een korte, bittere lach. ‘Waarom? Ze was een boosaardig, moordlustig kreng.’

‘Ja, maar ze was wel jóúw boosaardige, moordlustige kreng.’

Tori lachte verstikt en knikte toen. Er biggelde een traan over haar wang. Ik wilde mijn arm om haar heen slaan, maar ik wist dat ze dat vreselijk zou vinden, dus schoof ik gewoon wat dichter naar haar toe en stootte haar aan. Ze verstijfde en even dacht ik dat ze weg zou schuiven, maar toen ontspande ze zich en leunde ze tegen me aan. Ik voelde haar lichaam schokken terwijl ze huilde. Maar ze gaf geen kik; er kwam geen jammerklacht over haar lippen.

Er kwam een reusachtige schaduw de hoek om. Derek stapte naar buiten, met zijn hoofd een beetje schuin om de wind op te snuiven. Zijn lippen trilden toen hij mij zag, en vertrokken toen in een scheve glimlach.

‘Hoi,’ zei hij. ‘Ik dacht dat...’

Tori hief haar hoofd op en veegde haar ogen af aan haar mouw, en meteen hield Derek zijn mond.

‘Sorry,’ zei hij gegeneerd, en hij wilde al weglopen.

‘Geeft niet,’ zei ze terwijl ze opstond. ‘Ik heb wel weer genoeg medelijden van haar gekregen. Nu mag jij haar hebben.’

Terwijl ze terugliep naar onze kamer, stond Derek maar een beetje te staan, weer helemaal onzeker. Weer helemaal bezorgd. Ik gebaarde dat hij naast me moest komen zitten, maar hij schudde zijn hoofd.

‘Dat kan nu even niet,’ zei hij. ‘Ik moest jou gaan halen van mijn vader.’

Ik wilde opstaan, maar mijn voet sliep en ik struikelde bijna. Derek ving me op en liet me niet meer los. Hij boog naar me toe, alsof hij me wilde kussen, maar bedacht zich.

Zou hij dat blijven doen? Bijna wilde ik hem ermee plagen, maar hij keek zo serieus dat ik het niet durfde.

‘Je tante,’ zei hij. ‘Heeft ze iets gezegd over jullie plannen?’

‘Nee.’

Weer boog hij naar me toe; weer bedacht hij zich.

‘Heeft ze helemaal niets gezegd? Over of jullie naar huis gaan of niet?’

‘Ik ga in elk geval niet naar huis. Zolang die Coterie er nog is kan dat niet. Ik denk dat we maar bij jullie blijven, als je vader dat voorstelt. Dat is waarschijnlijk het veiligst.’

Hij slaakte een zucht, alsof hij zijn adem had ingehouden, en eindelijk begreep ik zijn bezorgdheid. Nu we aan de Edison-groep waren ontsnapt en onze familie hadden teruggevonden, was hij bang dat we ieder onze eigen weg zouden gaan.

‘Ik hoop in elk geval wel dat we bij jullie blijven,’ zei ik.

‘Ja, ik ook.’

Ik ging dichter bij hem staan, voelde dat hij zijn armen stevig om me heen sloeg. Onze lippen raakten elkaar...

‘Derek?’ riep zijn vader. ‘Chloe?’

Derek grauwde. Ik lachte en deed een stap achteruit.

‘Dat gebeurt ons wel erg vaak, hè?’ zei ik.

‘Te vaak. Na het eten gaan we een wandeling maken. Een lange wandeling. Ver weg, waar niemand ons kan storen.’

Grijnzend keek ik hem aan. ‘Dat lijkt me een uitstekend plan.’

 

Over plannen gesproken: meneer Bae had er meer dan genoeg. Terwijl we pizza zaten te eten bevestigde hij wat ik al vermoedde: dat we weer moesten vluchten, voor de Coterie deze keer.

‘Dus alles wat we in het lab hebben gedaan... is voor niets geweest?’ vroeg ik.

‘Waarschijnlijk hebben we de Coterie alleen maar pissig gemaakt,’ mompelde Tori.

‘Nee, het heeft wel degelijk geholpen,’ zei meneer Bae. ‘De Edison-groep zal niet snel van deze klap bekomen, en het zal wel even duren voordat de Coterie alles op een rijtje heeft en een zoektocht op touw kan zetten. Gelukkig hebben ze zoals elke coterie veel te doen, en waarschijnlijk staan wij niet boven aan de prioriteitenlijst. Jullie zijn waardevol en ze zullen jullie terug willen, maar ze gunnen ons vast wel wat ademruimte.’ Hij wierp een blik op mijn tante. ‘Lauren? Een leven op de vlucht is misschien niet wat je je had voorgesteld, maar ik wil jou en Chloe met klem aanraden om met ons mee te gaan. We kunnen maar beter bij elkaar blijven.’

Derek keek me aan, gespannen, alsof hij klaarstond met allerlei argumenten als tante Lauren nee zou zeggen. Toen ze zei: ‘Dat lijkt me inderdaad het beste’, ontspande hij zich. Ik ook. Simon grijnsde en stak zijn duimen naar me op. Ik keek naar Tori. Zo te zien probeerde ze zich zo min mogelijk te verroeren, en haar gezicht stond strak, alsof ze niets wilde laten blijken.

‘En Tori gaat ook met ons mee, toch?’ vroeg ik.

‘Natuurlijk.’ Meneer Bae glimlachte naar haar. ‘Maar ik moet eigenlijk eerst vragen of ze dat wel goedvindt. Wil je bij ons blijven, Tori?’

Ze knikte en schonk me een halve glimlach.

‘We zullen ons een poosje gedeisd moeten houden,’ zei meneer Bae. ‘Ik heb wel een paar ideetjes over waar we naartoe zouden kunnen gaan. Simon zegt dat Tori een lijst heeft met de namen van de andere proefpersonen. Met hen zullen we contact opnemen. Ze moeten weten wat er met hen is gedaan... en wat er is gebeurd. We gaan ook op zoek naar Rae. Als ze inderdaad bij haar moeder is, is dat mooi, maar dat willen we wel zeker weten. We willen niet dat er iemand achterblijft.’

Het was overweldigend, maar het was ook een merkwaardig fijn gevoel te weten dat we niet alleen waren en dat we de anderen konden helpen. We hadden een hoop werk voor de boeg, maar ook een hoop avonturen. Daar was ik van overtuigd.

 

Na het eten gingen Derek en ik wandelen. Met z’n tweetjes.

Achter het motel was een open veld, en daar liepen we naartoe. Toen we ver genoeg bij het motel vandaan waren nam Derek me mee naar een klein bosje. Daar aarzelde hij, onzeker; hij durfde nog steeds alleen maar mijn hand vast te houden. Toen ik echter voor hem ging staan, legde hij zijn vrije hand om mijn middel.

‘Nou,’ zei ik, ‘het ziet ernaar uit dat je voorlopig nog met me opgescheept zit.’

Hij glimlachte. Het was een echte glimlach, die zijn hele gezicht deed oplichten.

‘Mooi,’ zei hij.

Hij trok me tegen zich aan en boog naar me toe, zodat zijn warme adem over mijn lippen streek. Mijn hart klopte zo snel dat ik nauwelijks adem kon halen. Ik was ervan overtuigd dat hij zich weer zou bedenken, en ik verstrakte in afwachting van die aarzeling. Mijn maag keerde zich bij voorbaat al om. Zijn lippen raakten de mijne, en nog steeds verwachtte ik dat hij zich zou terugtrekken.

Zijn lippen drukten tegen de mijne en weken vaneen. En hij kuste me. Een echte kus was het: met zijn armen stevig om me heen bewoog hij zijn mond tegen de mijne, vastberaden, alsof hij had besloten dat hij dit wilde en er niet meer voor zou terugdeinzen.

Ik sloeg mijn armen om zijn nek. Zijn armen verstrakten om mijn middel en hij tilde me op, terwijl hij me kuste alsof hij nooit meer zou ophouden, en ik kuste hem net zo terug, alsof ik niet wilde dat hij zou ophouden.

Het was een volmaakt moment, waarop verder niets ertoe deed. Het enige wat ik voelde was hij. Het enige wat ik proefde was zijn kus. Het enige wat ik hoorde was het kloppen van zijn hart. Het enige waaraan ik kon denken was hij, en hoe graag ik dit wilde, en hoe ontzettend ik bofte dat ik het nog kreeg ook, en hoe graag ik het wilde vasthouden.

Dit was wat ik wilde. Deze jongen. Dit leven. Deze ik. Mijn oude leventje zou ik nooit meer terugkrijgen, maar dat kon me niets schelen. Ik was gelukkig. Ik was veilig. Ik was precies waar ik wilde zijn.